In deze zaak heeft verzoekster op 7 december 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter J.M.W. van de Sande van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. Verzoekster voelde zich niet meer in staat om op de onpartijdigheid van de rechter te vertrouwen, vooral na de afwijzing van haar verzoek om uitstel van de zitting in de hoofdzaak, die gepland stond op dezelfde dag. Verzoekster was van mening dat de rechter haar de schuld gaf voor het langdurige procesverloop en dat dit haar aanleiding gaf om de rechter te wraken. De wrakingskamer heeft de procedurele beslissingen van de rechter beoordeeld en geconcludeerd dat deze beslissingen geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer benadrukte dat procedurele beslissingen, die verzoekster onwelgevallig zijn, in beginsel geen basis voor wraking kunnen zijn. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechter. De motivering van de afwijzing van het uitstelverzoek werd als een belangenafweging gezien, waarbij de rechter zowel de belangen van verzoekster als de voortgang van de zaak in overweging had genomen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.