Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[ged.conv./eis.reconv. 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 augustus 2021,
- de akte overlegging producties tevens houdende toelichting d.d. 16 november 2021 aan de zijde van de Rabobank,
- de producties 1 t/m 8 horende bij de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie,
- de mondelinge behandeling van 1 december 2021 waarbij [gedn.conv./eis.reconv.] in haar spreekaantekeningen de eis in reconventie heeft gewijzigd,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 december 2021.
2.De feiten
[ged.conv./eis.reconv. 2] en [ged.conv./eis.reconv. 1] hierna genoemd: “de schuldenaar”, zo tezamen als ieder afzonderlijk.(…)
na te melden hypotheek- en pandrecht vestigt, zulks tot zekerheid voor de betaling van na te noemen schuld.
Wij delen u mee dat door [betrokken bedrijf 1] ., gevestigd te [plaats 2] blijkens akte van verpanding de dato 9 maart 2010 aan onze bank zijn verpand de vorderingen die laatstgenoemde op u heeft uit hoofde van door de pandgever(s) aan u geleverde registergoederen als vermeld in de koopovereenkomst d.d. 9 maart 2010, verleden voor notaris Mr. I [notaris 1] ter standplaats [plaats 2] .
VERPANDING
[betrokken bedrijf 1] .(…)
- verstrekte en/of te verstrekken geldleningen;
- verleende en/of te verlenen kredieten;
- (…)
Tot op heden kunnen wij nog steeds geen gebruik maken van de door ons van u aangekochte opstallen gelegen aan de [adres + plaats 1] .
- Vergoeding van schade ten gevolge van de aanwezigheid van de erfdienstbaarheid bij weg (de weg uit het bos langs de voormalige schuur), nader op te maken bij staat,
- Vergoeding van schade vanwege het niet voldoen aan de verplichting tot inrichting en beplanting tot een bedrag van € 81.439,33 inclusief BTW,
- Betaling van het bedrag van € 160.000,00 te voldoen als voorschot op de door [betrokken bedrijf 1] aan [gedn.conv./eis.reconv.] te betalen schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2012 tot de dag der algehele voldoening,
- Betaling van de kosten in beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [gedn.conv./eis.reconv.] vastgesteld op € 17.278,80 en tot de uitspraak van het hof vastgesteld op € 10.901,65.
IN AANMERKING NEMENDE
heeft blijkens akte op 29 april 2010 voor genoemde notaris [notaris 1] verleden ten behoeve van [betrokken bedrijf 1] hypotheekrecht verleend op diverse registergoederen tot zekerheid voor een schuld van partij 1 aan [betrokken bedrijf 1] , groot € 500.000,00, met renten en kosten, begroot op € 175.000,00, derhalve totaal tot een bedrag groot € 675.000,00;
heeft zich bereid verklaard mee te willen werken aan doorhaling van de onder a. vermelde hypothecaire inschrijving, onder voorwaarde dat een bedrag, groot € 42.964,98 op de onder a. bedoelde hypothecaire geldlening wordt afgelost;
Partijen 1 en 2 verkrijgen ten gevolge hiervan een voorwaardelijke vordering op de notaris. Deze vordering wordt op één van de hierna vermelde wijzen onvoorwaardelijk:
De heer [betrokkene 2] bewoont de boerderijwoning op het perceel met zijn gezin(…),
waarin een deel van het kantoor van het bedrijf is ondergebracht. In een aanbouw aan de rechterzijde van deze woning zijn ook kantoorvertrekken ondergebracht, welke eveneens eigendom zijn van [betrokken bedrijf 2] en kadastraal zijn gescheiden. Het perceel met de woning en bijbehorende opstallen is privébezit van de heer [ged.conv./eis.reconv. 2] . Zowel het zakelijk als het privé onroerend goed worden verhuurd aan de heer [betrokkene 2] .(…)
Niettemin ligt de vastgestelde schade ruim boven onze eerste raming, omdat nader onderzoek heeft uitgewezen dat de rieten kap zodanig door het schuimend middel in het bluswater was aangetast dat deze aan de rechterzijde van de woning en boven het aangebouwde deel met kantoor geheel moet worden vervangen. Deze herstelkosten zijn substantieel. In de totale herstelkosten zijn tevens de kosten voor herbouw van de aluminium tuinkas begrepen.”
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
[ged.conv./eis.reconv. 2] .Vast staat dat er geen registergoederen zijn geleverd aan [ged.conv./eis.reconv. 2] . Het feit dat de akte verwijst naar de (concept)koopovereenkomst en dat in die overeenkomst ook [ged.conv./eis.reconv. 2] als schuldenaar wordt genoemd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat voldoende bepaalbaar is dat ook de vordering op [ged.conv./eis.reconv. 2] is verpand. Een verwijzing naar een overeenkomst, terwijl in de pandakte uitsluitend de vordering op één schuldenaar uit die overeenkomst wordt benoemd, maakt niet dat daarom duidelijk zou moeten zijn dat alle in die overeenkomst genoemde vorderingen, ook op schuldenaren die niet in de akte worden vernoemd, zijn verpand. Het oordeel dat het hier gaat om hoofdelijke verbondenheid maakt dit niet anders. De rechten die voortvloeien uit een hoofdelijke aansprakelijkheid kunnen niet als nevenrecht worden aangemerkt. Aangenomen moet worden dat hoofdelijkheid leidt tot twee zelfstandige verbintenissen met twee verschillende schuldenaren. Ten slotte kan de mededeling ook niet worden gezien als een mededeling aan [ged.conv./eis.reconv. 2] . Het bericht is gericht aan [ged.conv./eis.reconv. 2] en de vordering op [ged.conv./eis.reconv. 2] wordt niet genoemd. Anders dan bij een V.O.F., waarbij een schuldeiser zijn vorderingen zowel geldend kan maken tegen de gezamenlijke vennoten, als tegen iedere vennoot afzonderlijk en een verklaring ‘jegens de vof’, verklaringen zijn gericht tot de gezamenlijke vennoten, kan bij een B.V. een verklaring gericht aan de B.V. niet worden gezien als een verklaring jegens de directeur van de B.V. in persoon. De redenering van de Hoge Raad in ECLI:NL:HR2020:1315 waar de Rabobank naar verwijst gaat daarom niet op. Het feit dat [ged.conv./eis.reconv. 2] heeft getekend, maakt dit niet anders, nu hij -uiteindelijk- bevoegd was om namens [ged.conv./eis.reconv. 2] te tekenen. Dat zijn hoedanigheid niet is vermeld maakt voornoemd oordeel niet anders.
nakomingvan de verbintenis verhinderd wordt door toedoen van de schuldeiser zelf. Dit staat in beginsel los van de schending van de
verplichtingdie de schuldeiser heeft om de overeenkomst na te komen, zij het dat op grond van artikel 6:59 BW schuldeisersverzuim ontstaat indien de schuldenaar rechtsgeldig heeft opgeschort omdat de schuldeiser zijn verplichting niet nakomt en de niet-nakoming de schuldeiser toe te rekenen is. Anders dan [gedn.conv./eis.reconv.] stelt ontstaat het schuldeisersverzuim dus op grond van artikel 6:59 BW door de opschorting en is het niet zo dat direct sprake was van schuldeisersverzuim omdat [betrokken bedrijf 1] haar verplichtingen niet nakwam. In de eerste plaats dient derhalve beoordeeld te worden of [gedn.conv./eis.reconv.] rechtsgeldig heeft opgeschort.
6.428,00(2,0 punt × tarief € 3.214,00)
2.491,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 2.491,00)
5.De beslissing
,alsmede de over deze depotgelden verschuldigde rente aan de Rabobank, een en ander binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis,