ECLI:NL:RBGEL:2022:856

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
C/05/389745 / HA ZA 21-318
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder tussen huurders van een woningcorporatie

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren die beide huren van woningcorporatie Vivare, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] wegens onrechtmatige hinder. De procedure is gestart na een reeks incidenten, waaronder aangiften van strafbare feiten door eiser tegen gedaagde, en een handgemeen tussen beide partijen. Eiser vordert onder andere dat gedaagde stopt met het veroorzaken van overlast en een schadevergoeding van € 18.788,98. Gedaagde heeft op zijn beurt een vordering in reconventie ingesteld, waarin hij eiser verzoekt om hem met rust te laten en schadevergoeding te betalen voor immateriële schade.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft diverse incidenten aangevoerd als bewijs voor zijn vorderingen, waaronder geluidsoverlast en vernielingen. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde geluidsoverlast en de vernielingen. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de auto van eiser te bevuilen met een poepluier, waarvoor eiser een schadevergoeding van € 22,90 toegewezen krijgt.

In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van gedaagde afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over valse aangiften en inbreuk op zijn privacy. De rechtbank heeft eiser in de proceskosten veroordeeld, terwijl gedaagde ook in de proceskosten van eiser is veroordeeld voor zijn vorderingen in reconventie. Het vonnis is uitgesproken op 23 februari 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/389745 / HA ZA 21-318
Vonnis van 23 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. T.P. Boer te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E. Düşünceli te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 september 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is bij vervoeging vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is huurder van de woning aan de [straatnaam en nummer] te [woonplaats] . [gedaagde] is huurder van de woning aan de [straatnaam en nummer] te [woonplaats] . Partijen zijn elkaars directe buren. Beiden huren hun woning van woningcorporatie Vivare
2.2.
Partijen hebben beiden verschillende camera’s aan hun woning geplaatst, zowel aan de voor- als achterzijde van hun woning.
2.3.
[eiser] heeft diverse aangiften van strafbare feiten tegen [gedaagde] gedaan, waaronder de volgende aangiften:
  • 28 mei 2018 –vernieling, smaad en bedreiging;
  • 28 augustus 2018 – (eenvoudige) diefstal en vernieling;
  • 1 september 2018 – belediging;
  • 4 september 2018 – (eenvoudige) diefstal;
  • 10 september 2018 – eenvoudige mishandeling;
  • 12 september 2018 – vernieling;
  • 13 september 2018 – vernieling;
  • 18 september 2018 – vernieling;
  • 8 juni 2019 – (eenvoudige) diefstal;
  • 11 juni 2019 – vernieling;
  • 11 september 2019 – belediging;
  • 3 juli 2020 – eenvoudige mishandeling;
  • 25 september 2020 – bedreiging.
2.4.
De politie en het Openbaar Ministerie hebben in de meeste gevallen besloten geen onderzoek in te stellen respectievelijk de aangifte te seponeren.
2.5.
Bij e-mailbericht van 24 mei 2019 heeft Vivare onder meer het volgende aan [eiser] bericht:

U stuurt ons regelmatig berichten over uw buren van [straatnaam en nummer] in [woonplaats] . Daarin geeft u aan overlast te hebben van geluid. In deze mail leest u mijn reactie.
Overlast
U heeft aangegeven dat u zelf dossier opbouwt, dat is uw goed recht. Op dit moment is er geen aantoonbare overlast geconstateerd. Het blijft het ene woord tegen het andere.
Vivare heeft aan haar verplichtingen voldaan met betrekking tot het oplossen van de overlast. Pas als er aantoonbare, structurele en ernstige overlast wordt geconstateerd komt Vivare in actie. Hiervoor dient u de politie in te schakelen. Doe dit op het moment dat de overlast plaatsvindt. De politie kan dan actie ondernemen en de overlast te constateren.
Sluiting dossier
Tot die tijd nemen we alle meldingen van niet aantoonbare overlast ter kennisneming aan. Bij deze sluiten we het dossier.
Beide partijen
Voor de duidelijkheid wil ik u mededelen dat ons standpunt is dat jullie elkaar met rust laten. Dit verwachten wij van beide partijen en communiceren wij daarom ook naar u en uw buren. Ik ga ervan uit dat u hieraan meewerkt. (…)”
2.6.
Op 21 juni 2020 heeft tussen partijen een handgemeen plaatsgevonden. Partijen hebben over en weer jegens elkaar aangifte gedaan van (eenvoudige) mishandeling. Voorafgaand aan dit handgemeen heeft [gedaagde] de auto van [eiser] bevuild met een poepluier.
2.7.
Op 25 september 2020 ontving [eiser] van de ex-partner van [gedaagde] een Whatsapp-bericht dat [gedaagde] aan zijn ex-partner had gestuurd. Het doorgestuurde bericht had onder meer de volgende inhoud:

ookal word ik opgesloten ookal moet ik 400000euro betalen. Karma komt HEEL HARD!!!! [verkleinvorm van de naam van ex-partner van eiser] en [verkleinvorm van de naam van eiser] leven niet lang. En die lelijke OPA ook niet. Maart is goed zoals het nu is
2.8.
Op 18 november 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in een kort geding bij deze rechtbank dat door [eiser] is gestart en waarin [gedaagde] een vordering in reconventie heeft ingesteld. De inzet van dat kort geding vertoont grote gelijkenis met de inzet van dit geschil. Bij vonnis van 10 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen in zowel conventie als reconventie afgewezen.
2.9.
Bij uitspraak van 9 december 2021 van de politierechter van deze rechtbank ( [parketnummer] ) is [gedaagde] veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voor de op 25 september 2020 onder overweging 2.7 geciteerde uiting die is gekwalificeerd als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. [gedaagde] is vrijgesproken van de ook ten laste gelegde eenvoudige mishandeling van [eiser] die tijdens het handgemeen op 21 juni 2020 (zie 2.6) zou hebben plaatsgevonden. [eiser] is als benadeelde partij in de strafzaak in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
2.10.
[eiser] is gedagvaard om op 16 februari 2022 voor de politierechter van deze rechtbank te verschijnen. Aan [eiser] is ten laste gelegd dat hij [gedaagde] tijdens het voormelde handgemeen op 21 juni 2020 heeft mishandeld.

3.Het weergave van het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen:
 tot het onmiddellijk staken van ernstige overlastklachten en deze gestaakt te houden, noch te intimideren, te bedreigen, etc in wat voor vorm dan ook van [eiser] en de zijne, een en ander op straffe van een dwangom van € 500,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00;
 tot betaling van € 18.788.98, vermeerderd met rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele vergoeding;
 in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] diverse incidenten ten grondslag waaruit zou volgen dat [gedaagde] overlast veroorzaakt en dat [gedaagde] hem schade heeft toegebracht bestaande uit zaaksbeschadiging en immateriële schade
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagde] betwist dat hij overlast veroorzaakt en dat hij schade heeft toegebracht aan zaken die in eigendom toebehoren aan [eiser] en dat hij immateriële schade heeft berokkend.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
 primair [eiser] te veroordelen om na betekening van het te wijzen vonnis, [gedaagde] met rust te laten en ieder contact met hem in de breedste zin des woords te verbieden en de onrechtmatige gedragingen jegens [gedaagde] direct te staken door [gedaagde] niet meer te stalken, te intimideren, althans zijn privacy te schenden door de richting van de camera's te verplaatsen zodat [eiser] uitsluitend zijn eigen erf met camera’s opneemt en tevens opnames van [gedaagde] gemaakt door verborgen camera's te verwijderen;
 subsidiair [eiser] te veroordelen tot betaling van € 2.000,00;
 meer subsidiair een ordemaatregel te treffen die de gedragingen van [eiser] zullen stoppen en [gedaagde] het recht verschaffen tot beschermde privésfeer en ongestoord woongenot op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat [eiser] zich niet aan de verboden houdt met een maximum van € 50.000,00
 [eiser] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.5.
Aan zijn vorderingen legt [gedaagde] ten grondslag dat [eiser] inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer door zijn perceel te filmen en door valse aangiften tegen hem doen. Door deze inbreuken heeft [gedaagde] immateriële schade geleden.
3.6.
[eiser] heeft mondeling tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd. [gedaagde] betwist dat hij het perceel van [gedaagde] filmt en dat hij de privacy van [gedaagde] schendt.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn al enige jaren verwikkeld in een burengeschil. Zij verwijten elkaar over en weer diverse gedragingen die onrechtmatig zouden zijn. Elk verwijt dat de een maakt, betwist de ander. Partijen hebben ieder een eigen kijk op de vermeende gebeurtenissen.
4.2.
Aangezien partijen over en weer de verwijten van de ander betwisten merkt de rechtbank, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, het volgende in zijn algemeenheid op. Indien een partij een rechtsgevolg inroept (bijvoorbeeld betaling van schadevergoeding of veroordeling tot het staken van hinderlijk gedrag) dan dient deze partij voldoende feiten te stellen die het ingeroepen rechtsgevolg dragen. Bij de vaststelling van feiten spelen bovendien de artikelen 149 en 150 Rv een belangrijke rol. Als gestelde feiten door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, dan moet de rechter deze feiten als vaststaand beschouwen. Omgekeerd geldt dat als de wederpartij gestelde feiten (voldoende) betwist, dan staan deze feiten niet vast. Uit artikel 150 Rv volgt de hoofdregel dat de partij die zich beroept op een rechtsgevolg van door haar gestelde feiten de bewijslast draagt van die feiten.
De beoordeling in conventie
4.3.
Aan zijn vorderingen heeft [eiser] diverse incidenten ten grondslag gelegd. Deze incidenten zijn door hem onderverdeeld en gegroepeerd in vier deelonderwerpen:
 vernieling van eigendommen;
 vervuiling van een auto met een poepluier;
 veroorzaken stelselmatige geluidoverlast en intimidatie; en
 bedreiging.
De rechtbank zal, ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis, per deelonderwerp haar beoordeling geven.
Vernieling van eigendommen
4.4.
[eiser] stelt dat [gedaagde] verschillende van zijn eigendommen heeft vernield. Vernield zouden zijn: (i) camera’s die aan de woning van [eiser] zijn bevestigd, (ii) een schutting, (iii) een heg en diverse planten en (iv) enkele koi karpers. [gedaagde] betwist dat hij camera’s van [eiser] heeft vernield. Wel erkent [gedaagde] dat hij de camerapositie van enkele camera’s heeft gewijzigd en dat hij de lens van één camera heeft besmeurd met groene waterverf.
4.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt beroept [eiser] zich enkel op een strafvonnis van 6 oktober 2020. De inhoud van dit strafvonnis zou moeten blijken uit een brief van het Openbaar Ministerie van 3 november 2020. [eiser] heeft deze brief in het geding gebracht. Deze brief is gericht aan [eiser] in zijn hoedanigheid van slachtoffer van een “
misdrijf, ongeluk of andere gebeurtenis”. De brief vermeldt voor zover relevant:

(d)e rechter heeft de verdachte op dinsdag 06 oktober 2020 veroordeeld tot:
T.a.v. feit 1
een geldboete ter hoogte van 300,00 euro subsidiair 6 dagen hechtenis.
4.6.
De rechtbank oordeelt dat uit deze brief niet volgt voor welk strafbaar feit [gedaagde] is veroordeeld. Ter zitting heeft [gedaagde] onweersproken aangevoerd dat deze veroordeling ziet op het feit dat hij een cameralens heeft beschilderd met groene waterverf en dat hij de positie van camera’s heeft gewijzigd door de camera’s met een stok te draaien. Deze strafrechtelijke veroordeling onderbouwt de stelling dat [gedaagde] camera’s zou hebben vernield naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Immers [eiser] heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat door de handelingen van [gedaagde] camera’s zijn beschadigd. De enkele niet onderbouwde stelling dat het beeld van een camera wazig is geworden na het aanbrengen van groene waterverf is hiervoor onvoldoende. Ook is niet gebleken dat beugels en schroeven van de camera’s zijn beschadigd. Aangezien niet is komen vast te staan dat er camera’s zijn vernield, wijst de rechtbank de vordering in zoverre af.
4.7.
Ten aanzien van de vernieling van een schutting, een heg, diverse planten en verschillende koi karpers oordeelt de rechtbank dat [eiser] niet aan de op hem rustende stelplicht heeft voldaan. [gedaagde] heeft dit immers ontkend. [eiser] heeft geen feiten gesteld waaruit blijkt dat deze zaken zijn vernield door toedoen van [gedaagde] . De hierop gebaseerde schadevorderingen uit onrechtmatige daad worden dan ook afgewezen.
Vervuiling van een auto
4.8.
Tussen partijen heeft op 21 juni 2020 een handgemeen plaatsgevonden. Voorafgaand aan dit handgemeen heeft [gedaagde] de auto van [eiser] besmeurd met een poepluier. [gedaagde] heeft dit erkend. Niet is komen vast te staan dat door deze handeling de auto is beschadigd. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een onrechtmatige gedraging van [gedaagde] . Het bevuilen van een zaak door deze te besmeuren met poep acht de rechtbank in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dat niet is komen vast te staan van wie de poepluier afkomstig was en wie deze het eerst naar het perceel van de andere partij heeft gegooid, doet daaraan niet af. De hoogte van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding van € 22,90 (tweemaal een wasbeurt van de auto in de wasstraat) is door [gedaagde] niet betwist. De rechtbank zal het door [eiser] gevorderde schadebedrag daarom toewijzen.
Veroorzaken stelselmatige geluidoverlast en intimidatie door [gedaagde]
4.9.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen bijvoorbeeld door het verspreiden van rumoer. Deze bepaling is niet alleen van toepassing op eigenaars, maar geldt ook voor andere gebruikers van buurerven, zoals huurders (zie: T-M, Parl. Gesch. Boek 5, p. 4, en HR 24 januari 1992,
NJ1992, 280 en 281).
4.10.
[eiser] stelt dat [gedaagde] veelvuldig onrechtmatige hinder toebrengt door op hoog volume muziek te draaien. [eiser] beroept zich hierbij op een door hemzelf bijgehouden logboek. Dit logboek bevat afbeeldingen van een decibelmeter en uitvoerige correspondentie tussen partijen via e-mail-, sms- en Whatsappberichten. [gedaagde] betwist dat hij op hinderlijke wijze muziek afspeelt. [gedaagde] voert onder meer aan dat [eiser] hem berichten stuurt dat sprake zou zijn van geluidshinder, terwijl er op dat moment niemand in de woning van [gedaagde] aanwezig is. Ook voert [gedaagde] aan dat de foto’s van de decibelmeter niets zeggen over het veroorzaken van geluidsoverlast door hem. Ten eerste geeft de decibelmeter een ander adres aan dan waar partijen wonen. Ook zijn de omstandigheden waaronder de meting zou zijn verricht niet bekend, mogelijk veroorzaakt een andere geluidsbron dan afkomstig van [gedaagde] een hard geluid. [gedaagde] wijst ook op de e-mail van Vivare van 24 mei 2019 (zie onder 2.5). In deze e-mail schrijft Vivare dat er geen structurele geluidsoverlast is geconstateerd. Tot slot voert [gedaagde] aan dat hij diverse maatregelen heeft getroffen om aan de klachten van [eiser] tegemoet te komen en geeft hij aan dat geen enkele ander buurgenoot heeft geklaagd over geluidsoverlast.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is niet komen vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatige hinder heeft veroorzaakt door het op (te) hoog volume afspelen van muziek. Binnen deze procedure kan de rechtbank niets met het door [eiser] overgelegde logboek. Het logboek bevat immers geen betrouwbare en onpartijdige geluidsmetingen. Dit klemt temeer nu [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat in het logboek klachten zijn opgenomen over geluidoverlast op tijdstippen waarop niemand in de woning van [gedaagde] aanwezig was. Omdat het ervaren van geluidsoverlast een subjectief gegeven is, kan geluidsoverlast in de regel alleen worden vastgesteld aan de hand van objectieve geluidsmetingen uitgevoerd door een onafhankelijke deskundige. Vanwege het ontbreken van voldoende betrouwbare gegevens, heeft [eiser] niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan. De op onrechtmatige hinder gebaseerde vorderingen zal de rechtbank dan ook afwijzen.
4.12.
Hetzelfde lot treffen de vorderingen die zijn gebaseerd op de vermeende intimidatie door [gedaagde] . [eiser] heeft hiertoe onvoldoende gesteld. De verwijzing naar een groot aantal screenshots van berichten die geplaatst zouden zijn op het platform Facebook, zonder specifiek aan te geven welk bericht intimiderend zou zijn, is hiertoe onvoldoende. Ook bij de stelling dat [gedaagde] gezinsleden van [eiser] boos aankijkt en allerhande zaken naar hen roept ontbreekt iedere onderbouwing.
Bedreiging
4.13.
[eiser] voert aan dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Een zodanige bedreiging is geuit in het onder 2.7 geciteerde WhatsAppbericht. Een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is strafbaar gesteld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (hierna: ”Sr”). [eiser] stelt dat [gedaagde] voor dit strafbare feit is veroordeeld door de strafrechter (zie 2.9) en dat het strafvonnis dwingende bewijskracht oplevert in deze procedure. [eiser] stelt dat hij vanwege de aan zijn adres geuite doodsbedreiging de angst heeft dat [gedaagde] hem iets zal aandoen. Vanwege deze angst vordert [eiser] vergoeding van door hem geleden immateriële schade. [gedaagde] betwist dat bij [eiser] de vrees bestaat dat hij hem iets zal aandoen.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 161 Rv bepaalt dat een feit vastgesteld in een strafrechtelijk vonnis onder voorwaarden dwingende bewijskracht oplevert in een civiele procedure. Dwingende bewijskracht komt alleen toe aan een in kracht van gewijsde gegaan strafvonnis. Dit betekent dat geen gewoon rechtsmiddel meer mag openstaan tegen het strafvonnis. [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat hoger beroep is ingesteld tegen voormeld strafvonnis. Dit strafvonnis heeft dan ook nog geen kracht van gewijsde. Anders dan [eiser] heeft betoogd, levert dit strafvonnis geen dwingende bewijskracht op in deze civiele procedure. Wel heeft het strafvonnis vrije bewijskracht (zie: HR 20 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7682).
4.15.
Onweersproken staat vast dat het voormelde WhatsAppbericht afkomstig is van [gedaagde] . Ook staat vast dat de genoemde namen “
[verkleinvorm van de naam van eiser en ex-partner]” betrekking hebben op [eiser] en zijn partner. Dat het betreffende bericht bij [eiser] een zeker gevoel van onbehagen heeft opgeroepen neemt de rechtbank aan. Dat door uiting van het bericht [eiser] schade heeft opgelopen is niet gesteld of gebleken. Voor zover de schadevordering van [eiser] zou zijn gebaseerd op art. 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW geldt het volgende. Dit wetsartikel biedt onder meer grond voor een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding vanwege een aantasting van een persoon op andere wijze dan genoemd in art. 6:101 aanhef en onder b BW. Van een aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, dient echter voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (zie: HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (EBI)). [eiser] heeft in het geheel geen gegevens aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen die het gevolg is van het door [gedaagde] aan zijn ex-partner verzonden bericht. Gelet hierop wijst de rechtbank zijn schadevordering dan ook af.
4.16.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.171,00 (griffierecht (€ 85,00) en salaris advocaat € 1.086,00 (2,0 punten × tarief II € 563,00)). [gedaagde] heeft nagelaten het door hem in zijn conclusie van antwoord gedane beroep op een volledige proceskostenveroordeling te onderbouwen en daarom passeert de rechtbank dit beroep.
De beoordeling in reconventie
4.17.
Aan zijn vorderingen legt [gedaagde] ten grondslag dat [eiser] valse aangiften tegen hem doet, hem met onware klachten bestookt en zonder daarvoor toestemming te hebben zijn perceel filmt. [eiser] heeft dat weersproken. De rechtbank overweegt als volgt.
Valse aangiften
4.18.
Artikel 188 Sr stelt kort gezegd het doen van een valse aangifte strafbaar. Het doen van valse aangifte levert, indien ook verder aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, een onrechtmatige daad op. In deze procedure heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd gesteld dat [eiser] valse aangiften tegen hem heeft gedaan. Het feit dat [eiser] meermaals aangifte tegen hem heeft gedaan van strafbare feiten, waarvan een groot aantal niet tot vervolging van [gedaagde] hebben geleid, maakt niet zonder meer dat deze aangiften vals waren.
Klagen
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat eenieder het recht heeft om zijn beklag te doen in het geval overlast wordt ervaren. Dit geldt te meer als de overlast afkomstig is van een directe buurman. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat de wijze waarop of de mate waarin [eiser] klaagt van dien aard is dat [eiser] onrechtmatig handelt. Van een onrechtmatige gedraging door [eiser] is dan ook niet gebleken.
Zonder toestemming filmen van perceel [gedaagde]
4.20.
De rechtbank stelt voorop dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in beginsel onrechtmatig is. Het zonder toestemming filmen van de woning/het perceel van een ander maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die ander. [eiser] betwist dat hij een inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] . De door hem gebruikte camera’s filmen volgens hem enkel het eigen perceel van [eiser] . Indien een camera gezien de positie van de camera ook het perceel van [gedaagde] kan filmen, zorgt [eiser] door
blurringdat het perceel van [gedaagde] niet in beeld komt.
4.21.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] , mede gelet op de betwisting van [eiser] , onvoldoende heeft gesteld waaruit blijkt dat [eiser] op dit moment zijn perceel filmt. Omdat [gedaagde] ook verder onvoldoende heeft gesteld dat hij belang heeft bij een verbodsvordering, zal de rechtbank zijn primaire vordering – voor zover – die betrekking heeft op het filmen van zijn perceel afwijzen.
4.22.
Uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken blijkt wel dat [eiser] in het verleden het perceel van [gedaagde] heeft gefilmd. Uit diverse screenshots van beelden die zijn gemaakt door camera’s van [eiser] , blijkt overduidelijk dat het perceel van [gedaagde] in beeld is. [eiser] heeft dit ook niet betwist. Uit de door [gedaagde] overlegde stukken blijkt echter niet wanneer deze camerabeelden zijn gemaakt, gedurende welke periode en de mate waarin de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] is aangetast. Op geen van de screenshots zijn bijvoorbeeld personen zichtbaar. De rechtbank kan dan ook niet de omvang van de vermeende aantasting vaststellen. Daar komt bij dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden. Omdat [gedaagde] schadevergoeding vordert uit hoofde van art. 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW had hij gelet op het toepasselijke kader dat hiervoor uiteen is gezet in overweging 4.15 voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat bij [gedaagde] psychische schade is ontstaan. [gedaagde] heeft dit in het geheel nagelaten. Hierop strandt zijn schadevordering.
4.23.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vorderingen van [gedaagde] afwijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op: salaris advocaat € 478,00 (1,0 punt × tarief I € 478,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 22,90 (tweeëntwintig euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 15 juni 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.171,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 478,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. ing. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.