ECLI:NL:RBGEL:2022:7585

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
C/05/412337 / KG ZA 22-403
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over aflossing van geldleningsovereenkomsten en opheffing van beslagen ten laste van bestuurder van restaurantketen

In deze kort gedingprocedure vorderden de eiseressen, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen, de opheffing van conservatoire beslagen die ten laste van hun bestuurder, [eiser 4], waren gelegd. De eiseressen stelden dat de beslagen onrechtmatig waren, omdat er geen sprake zou zijn van bestuurdersaansprakelijkheid. De gedaagden, die geldleningen aan de eiseressen hadden verstrekt, voerden aan dat de bestuurder persoonlijk aansprakelijk was voor de terugbetaling van de leningen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseressen voldoende aannemelijk maakten dat de vordering van de gedaagden jegens [eiser 4] ondeugdelijk was. De voorzieningenrechter overwoog dat de gedaagden niet hadden aangetoond dat er sprake was van persoonlijk ernstig verwijtbaar handelen van [eiser 4]. De voorzieningenrechter hefte de beslagen op en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 22 december 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/412337 / KG ZA 22-403
Vonnis in kort geding van 22 december 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 3],
gevestigd te [plaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [plaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. E.A.S. Jansen te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.B.J. van der Kolk te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiseressen] en afzonderlijk [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiser 4] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 12 van 12 december 2022
  • de brief met producties 1 tot en met 9 van [gedaagden] van 16 december 2022
  • de e-mail met productie 13 van [eiseressen] van 18 december 2022
  • de brief met productie 10 van [gedaagden] van 19 december 2022
  • de mondelinge behandeling van 20 december 2022
  • de pleitnota van [eiseressen]
  • de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin op 22 december 2022 (kop-staart)vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
Onder de naam [naam keten] wordt een restaurantketen geëxploiteerd. [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) is 100% aandeelhouder van [eiseres 3] . [bedrijf 1] en [eiseres 3] zijn respectievelijk voor 60% en 40% aandeelhouders van [eiseres 1] . [eiseres 1] is 100% (indirect) aandeelhouder van verschillende vennootschappen die ieder een restaurant onder de naam [naam keten] exploiteren. [eiser 4] is (indirect) bestuurder van alle voormelde vennootschappen, die hierna gezamenlijk ook zullen worden aangeduid als de [naam groep] .
2.2.
[gedaagde 1] en [eiseres 1] zijn ieder voor 50% aandeelhouder van [eiseres 2] , die een restaurant onder de naam [naam keten] exploiteert te [plaats] .
2.3.
De heer [gedaagde 2] (hierna: [gedaagde 2] ) is (indirect) aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 1] . [gedaagde 2] en [eiser 4] waren tot voor kort vrienden van elkaar.
2.4.
Tot 2013 was 40% van de aandelen in de [naam groep] in handen van de heer [naam 1] . Na diens overlijden heeft [gedaagde 2] via zijn vennootschap [bedrijf 2] een bedrag van € 5.000.000,00 geleend aan [eiseres 3] en [eiseres 1] om de aandelen uit de nalatenschap van [naam 1] te kopen. Thans is [eiser 4] 100% (indirect) aandeelhouder van de [naam groep] .
2.5.
Bij akte van 20 februari 2014 hebben [eiser 4] , handelend voor zichzelf en tevens namens [eiseres 3] , [bedrijf 1] en [eiseres 1] , en [bedrijf 2] de afspraken omtrent de hiervoor genoemde geldlening van € 5.000.000,00 en tevens de verpanding van aandelen vastgelegd.
2.6.
Bij notariële akte van 30 december 2016 zijn de vorderingen van [bedrijf 2] overgegaan op [gedaagde 1] . Verder is daarin, onder meer, vermeld dat de resterende hoofdsom van de geldlening € 3.000.000,00 bedraagt en dat deze in 72 maandtermijnen, tot 1 februari 2023, dient te worden afgelost. Ook zijn daarin nadere afspraken over de verpanding vermeld.
2.7.
Bij notariële akte van 27 december 2018 is vastgesteld dat de resterende hoofdsom van de geldlening € 2.000.000,00 bedraagt en in 96 maandtermijnen, tot 1 februari 2027, dient te worden afgelost.
2.8.
Bij notariële akte van 20 juni 2019 heeft [gedaagde 1] een overeenkomst van achtergestelde geldlening gesloten met [eiseres 2] voor een bedrag van € 500.000,00 met een looptijd van vijf jaar.
2.9.
Op 13 juli 2019 hebben [gedaagde 2] en [eiseres 2] een overeenkomst gesloten uit hoofde waarvan [gedaagde 2] een lening van € 200.000,00 aan [eiseres 2] heeft verstrekt met een looptijd tot 30 september 2019.
2.10.
Op 21 augustus 2019 hebben [eiseres 1] en [gedaagde 1] een aandeelhoudersovereenkomst gesloten, waarin is bepaald dat [eiseres 1] en [gedaagde 1] ieder voor 50% aandeelhouder zijn van [eiseres 2] . In de overeenkomst is, voor zover relevant, het volgende bepaald:

8.Financiering

8.1.
Partijen streven er naar de onderneming van de Vennootschap (haar werkkapitaal) zoveel mogelijk gelijk te financieren, hetzij door het verschaffen van aandelenkapitaal dan wel door middel van andersoortige financiering.
8.2.
Voor het aangaan of uitbreiden van verplichtingen in verband met de financiering van de Vennootschap met vreemd vermogen door de Vennootschap is de instemming van beide aandeelhouders vereist op een voorstel daartoe dat alle essentiële elementen van de financiering bevat, ten minste de gegevens van de financiering, zoals aard en de looptijd van de lening, alsmede de wijze waarop de daarvoor verschuldigde rente wordt vastgesteld. (...)
2.11.
Op 4 mei 2020 heeft [eiseres 1] de bestaande kredietfaciliteit bij de ING Bank van € 2.250.000,00 uitgebreid met een bedrag van € 1.500.000,00. [eiseres 2] is als één van de vennootschappen vermeld die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kredietfaciliteit. Als zekerheid voor terugbetaling van het krediet is onder meer een borgstelling voor een bedrag van € 225.000,00 door [eiser 4] gevestigd, alsmede een achterstelling door [bedrijf 1] van een lening van € 500.000,00 aan [eiseres 1] ten opzichte van de ING Bank. Onder de ‘Reeds gevestigde zekerheden’ is vermeld een compte joint- en mede aansprakelijkheidsovereenkomst, afgegeven door onder meer de verschillende vennootschappen die een restaurant exploiteren, waaronder [eiseres 2] , en de verpanding van bedrijfsactiva van die vennootschappen, waaronder [eiseres 2] . Verder is bepaald dat over 2020 geen dividendbetalingen zullen plaatsvinden.
2.12.
Bij brief van 10 juli 2020 heeft [gedaagde 1] [eiseres 2] bericht dat het toetreden van laatstgenoemde als hoofdelijk aansprakelijk (mede-)debiteur tot de kredietfaciliteit bij de ING Bank in strijd is met de verplichtingen uit de aandeelhoudersovereenkomst en haar gesommeerd om [eiseres 2] binnen twee weken te laten ontslaan uit de verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst.
2.13.
Bij brief van 20 juli 2020 heeft [gedaagde 2] [eiseres 2] in gebreke gesteld ter zake de terugbetaling van de aan haar verstrekte lening en haar gesommeerd binnen een week de hoofdsom van € 200.00,00 vermeerderd met rente te voldoen.
2.14.
In de periode tussen april 2022 en juli 2022 heeft [gedaagden] jegens [eiseressen] aanspraak gemaakt op terugbetaling van voormelde geldleningen, haar gesommeerd financiële gegevens te verstrekken en [eiser 4] gesommeerd aanvullende zekerheid te verstrekken.
2.15.
Bij brief van 14 juli 2022 heeft [gedaagde 1] [eiseres 2] verzocht een algemene vergadering van aandeelhouders uit te roepen over, onder meer, het vaststellen van de jaarrekening over 2021, het bepalen van de winstbestemming, financiële verslaglegging en de geldleningsovereenkomst en het mogelijk aanwijzen van een nieuwe accountant.
2.16.
Bij brief van 17 augustus 2022 heeft [eiseressen] [gedaagde 1] , kort samengevat, meegedeeld dat, zoals [gedaagde 1] bekend is, [eiseres 2] hard geraakt is door de coronacrisis en dat [eiseres 1] er alles aan heeft gedaan om haar onderneming en [eiseres 2] door de crisis heen te loodsen, waaronder het gebruik laten maken van de kredietfaciliteit bij de ING Bank, waarmee [gedaagde 1] bekend was, en dat uitbreiding van die kredietfaciliteit noodzakelijk was in verband met de continuïteit van [eiseres 2] , hetgeen ook in het belang is van [gedaagde 1] . Verder staat in die brief dat [gedaagde 1] miskent dat zij uitsluitend een stille partner in [eiseres 2] zou zijn zonder bemoeienis met het beleid en dat haar meermaals is verzocht aanvullende financiering te verstrekken, hetgeen zij heeft geweigerd en alsnog dient te doen, terwijl [eiseres 1] reeds € 685.000,00 extra kapitaal heeft gestort in [eiseres 2] . Verder is daarin vermeld dat vanwege onduidelijkheid over de terugbetalingen van coronasteunmaatregelen de jaarrekening over 2021 van [eiseres 2] nog niet kon worden opgemaakt. Ter zake van de aflossing op de lening aan [eiseres 3] beroept zij zich op overmacht vanwege de coronacrisis.
2.17.
Bij e-mail van 28 september 2022 heeft [eiseressen] een geconsolideerde balans van de [naam groep] over de periode van 31 december 2021 tot 30 juni 2022 aan [gedaagde 1] gezonden.
2.18.
Op 14 november 2022 heeft [gedaagde 1] [eiseressen] gedagvaard om te verschijnen in een kortgedingprocedure bij deze rechtbank op 24 november 2022. In die procedure vorderde [gedaagde 1] , kort gezegd, veroordeling van [eiseressen] tot het verstrekken van stukken omtrent de financiële situatie van de verschillende vennootschappen, het uitroepen van een algemene vergadering van aandeelhouders door [eiseres 2] , het verstrekken van de polis van de overlijdensverzekering op het leven van [eiser 4] en het verstrekken van aanvullende zekerheid door [eiser 4] in privé.
2.19.
Bij brief van 22 november 2022 heeft [eiseressen] (i) de financiële verslaggeving voor [eiseres 1] over Q1, Q2 en Q3 2022, (ii) het jaarbudget van [eiseres 1] over 2022, (iii) de financiële verslaggeving voor [eiseres 2] over 2022, (iv) de concept jaarrekening over 2021 van [eiseres 2] en (v) het aanvraagformulier voor een nieuwe polis overlijdensverzekering op het leven van [eiser 4] voor een bedrag van € 2.000.000,00 aan [gedaagde 1] gezonden.
2.20.
Krachtens daartoe op 22 november 2022 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verkregen verlof heeft [gedaagden] op 23 november 2022 conservatoire beslagen gelegd ten laste van [eiseres 3] , [eiseres 2] en [eiser 4] in privé, waaronder derdenbeslag onder verschillende banken, beslag op roerende zaken en ten laste van [eiser 4] tevens op de aandelen die hij houdt in [bedrijf 1] en op de managementvergoeding die hij ontvangt als bestuurder van de vennootschappen in de [naam groep] . In het verzoekschrift van 22 november 2022 heeft [gedaagden] , kort samengevat, gesteld dat [eiseres 3] en [eiseres 2] zijn tekortgeschoten in de terugbetaling van de geldleningen. Verder heeft zij daarin gesteld dat de verhaalspositie van [gedaagden] ernstig is verslechterd doordat [eiser 4] een extra kredietfaciliteit heeft afgesloten bij de ING Bank en doordat hij heeft geïnvesteerd in een nieuwe vestiging in [plaats] . Ook heeft [eiser 4] een persoonlijke borgstelling afgegeven aan de ING Bank en heeft hij als bestuurder van [eiseres 2] geweigerd een algemene vergadering van aandeelhouders uit te roepen en een conceptjaarrekening voor te leggen. [eiser 4] is vanwege deze omstandigheden persoonlijk aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad (bestuurdersaansprakelijkheid) voor het volledige aan [gedaagden] verschuldigde bedrag, aldus [gedaagden] in het verzoekschrift.
2.21.
Op 24 november 2022 heeft ten overstaan van de voorzieningenrechter van deze rechtbank de mondelinge behandeling plaatsgevonden in voormelde kortgedingprocedure tussen [gedaagde 1] en [eiseressen] Partijen hebben ter zitting op enkele punten overeenstemming bereikt. Bij vonnis van 22 december 2022 zijn de resterende vorderingen afgewezen.
2.22.
Op 1 december 2022 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van [eiseres 2] plaatsgevonden.
2.23.
Op 7 december 2022 heeft [gedaagden] [eiseres 3] , [eiseres 2] en [eiser 4] gedagvaard in een bodemprocedure bij deze rechtbank. Zij vordert in die procedure terugbetaling van de (restant) hoofdsom van de verschillende geldleningen door [eiseres 3] en [eiseres 2] , een verklaring voor recht dat [eiser 4] als bestuurder persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk is voor betaling van die geldleningen en betaling van incasso- en proceskosten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Alle beslagen ten laste van [eiser 4] , gelegd op basis van de door deze rechtbank afgegeven verlofbeschikking van 22 november 2022, geheel opheft;
[gedaagden] veroordeelt om alle gelegde beslagen ten laste van [eiser 4] te (doen) opheffen en opgeheven te houden, onder verbeurte van een hoofdelijk verschuldigde dwangsom van € 10.000,00 per dag dat zij nalaat aan deze veroordeling gehoor te geven, tot een maximum van € 2.000.000,00;
[gedaagden] verbiedt repeterend beslag ten laste van ieder van [eiseressen] onder ING Bank N.V. te leggen, onder verbeurte van een hoofdelijk verschuldigde dwangsom van € 10.000,00 per dag dat zij nalaat aan deze veroordeling gehoor te geven, tot een maximum van € 2.000.000,00;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te betalen binnen vijf dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van volledige betaling, en in de nakosten van € 157,00 aan salaris advocaat zonder betekening en € 246,00 indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden.
3.2.
[eiseressen] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de beslagen ten laste van [eiser 4] in privé onrechtmatig zijn gelegd. Van enige vorm van bestuurdersaansprakelijkheid is geen sprake, aldus [eiseressen] Ten aanzien van het gelegde beslag onder de ING Bank ten laste van [eiseres 3] en [eiseres 2] stelt zij dat [gedaagden] bewust de compte jointfinanciering door de ING Bank en daarmee het voortbestaan van de [naam groep] in gevaar brengt, zodat [gedaagden] verboden moet worden repeterend beslag te leggen.
3.3.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseressen] heeft bezwaar gemaakt tegen toelating van de door [gedaagden] ingediende productie 10. Deze productie bevat de producties die zijn overgelegd bij de dagvaarding van 7 december 2022 van [gedaagden] in de bodemprocedure. [gedaagden] heeft die productie niet binnen 24 uur voor aanvang van de mondelinge behandeling ingediend. De voorzieningenrechter gaat aan het bezwaar van [eiseressen] voorbij. De productie is weliswaar niet tijdig ingediend en is omvangrijk, maar bevat, zo is door [eiseressen] niet betwist, enkel stukken die bij partijen reeds bekend zijn en in de eerder door hen gevoerde kortgedingprocedure, dan wel bij de dagvaarding in de door [gedaagden] aangespannen bodemprocedure zijn overgelegd. De productie maakt dan ook deel uit van de processtukken.
4.2.
In dit kort geding vordert [eiseressen] opheffing van de ten laste van [eiser 4] gelegde conservatoire beslagen en een verbod om onder de ING Bank repeterend beslag te leggen. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een achterstand in de terugbetaling van de door [gedaagden] aan [eiseres 3] en [eiseres 2] verstrekte geldleningen. Dat laatstgenoemde vennootschappen geldbedragen verschuldigd zijn aan [gedaagden] is dan ook evenmin een punt van geschil. Of de vennootschappen in verzuim zijn en of zij zich kunnen beroepen op overmacht ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de opheffing van een conservatoir beslag onder meer kan worden bevolen indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.4.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
Opheffing beslagen ten laste van [eiser 4] in privé
4.5.
[eiseressen] legt aan haar vordering tot opheffing van de beslagen ten laste van [eiser 4] in privé, ten grondslag dat de vordering die [gedaagden] op hem pretendeert te hebben ondeugdelijk is. Er is geen enkele grondslag voor de door [gedaagden] gestelde bestuurdersaansprakelijkheid van [eiser 4] , aldus [eiseressen] Ook een belangenafweging brengt volgens [eiseressen] met zich dat de beslagen moeten worden opgeheven. Door de beslaglegging wordt [eiseressen] zowel zakelijk als privé lamgeslagen, staan de door de [naam groep] gedreven ondernemingen onder druk en dreigt de [naam groep] verder in het gedrang te komen. Dat zou een tweede harde klap zijn na de eerste harde klap van de coronacrisis. Het risico bestaat dat daarmee honderden banen op de tocht komen te staan. Ook de ten laste van [eiser 4] in privé gelegde beslagen raken hem en zijn gezin hard omdat hij niet meer over zijn inkomen kan beschikken. Daartegenover staat dat [gedaagde 2] een zeer vermogend man is en dat het ook in het belang van [gedaagden] is dat de [naam groep] rust krijgt, omdat alleen op die manier de geldleningen op korte termijn kunnen worden terugbetaald, aldus [eiseressen]
4.6.
[gedaagden] betwist de stellingen van [eiseressen] Volgens haar is de vordering op [eiser 4] in privé deugdelijk en is het beslagverlof ook ten aanzien van de beslagen ten laste van [eiser 4] terecht verleend. [gedaagden] voert aan dat [eiser 4] jegens haar persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat hij jegens haar persoonlijk aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad c.q. bestuurdersaansprakelijkheid. Zij stelt dat [eiser 4] van meet af aan en ook al voor het intreden van de coronacrisis de contractuele verplichtingen uit de geldleningsovereenkomsten, waaronder zijn aflossingsverplichtingen, en statutaire verplichtingen, zoals het uitroepen van aandeelhoudersvergaderingen en het overleggen van jaarrekeningen, aan zijn laars lapt. Zij verwijt [eiser 4] concreet dat hij:
  • i) op 4 mei 2022 de kredietfaciliteit met de ING Bank heeft uitgebreid, zonder voor deze uitbreiding de vereiste toestemming van [gedaagde 1] te vragen, terwijl hij wist dan wel kon weten dat [eiseres 3] en [eiseres 2] daardoor niet meer aan hun aflossingsverplichtingen jegens [gedaagden] konden voldoen en zij ook geen verhaal meer zouden kunnen bieden;
  • ii) als bestuurder van [eiseres 2] heeft geweigerd een algemene vergadering van aandeelhouders uit te roepen om de ontstane financiële situatie te bespreken;
  • iii) in het voorjaar van 2022 heeft geïnvesteerd in de opening van een nieuw [naam keten] restaurant in [plaats] , terwijl de geldleningen van [gedaagden] al geruime tijd opeisbaar waren;
  • iv) voor ten minste € 2.300.000,00 opdracht heeft gegeven voor verbouwingen binnen de [naam groep] ;
  • v) zichzelf in het jaar 2020 een managementvergoeding heeft uitgekeerd van € 377.000,00, die exorbitant hoog is en voor het grootste deel had moeten worden aangewend voor de aflossing van de geldleningen.
Verder voert zij aan dat een belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen. De geldleningen zijn door [gedaagden] verstrekt toen [eiser 4] in nood verkeerde en [eiser 4] beschikt thans over de middelen om haar terug te betalen, maar hij doet dat volgens [gedaagden] gewoonweg niet. De geldleningen zijn al geruime tijd opeisbaar en uit de jaarrekening van [bedrijf 1] uit 2020 volgt dat zij over een eigen vermogen van meer dan € 12.000.000,00 beschikt. Ook heeft [eiser 4] middels [bedrijf 1] in 2018 [naam landgoed] verkocht voor € 2.650.000,00 en heeft hij in 2022 zijn vakantiewoning verkocht voor € 675.000,00. [gedaagden] vreest dat [eiseres 3] en/of [eiseres 2] de geldleningen niet meer zal/zullen kunnen terugbetalen en voert aan dat de middelen van [eiser 4] in privé mogelijk de enige middelen zullen zijn waarop zij zich kan verhalen.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Voorop staat dat in het kader van dit kort geding slechts in beperkte mate plaats is voor beoordeling van de door [gedaagden] gestelde bestuurdersaansprakelijkheid van [eiser 4] . Voor opheffing van de ten laste van [eiser 4] gelegde beslagen, zoals [eiseressen] vordert, moet voldoende aannemelijk zijn dat van bestuurdersaansprakelijkheid geen sprake is en dat de vordering jegens [eiser 4] in privé ondeugdelijk is.
4.8.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. De drempel voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid ligt hoog. In beginsel wordt onrechtmatig handelen van de bestuurder van een vennootschap jegens de schuldeiser alleen dan aangenomen waar hem ter zake van de benadeling van deze schuldeiser, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 5 september 2014, NJ 2015, 21; HR 18 februari 2000, NJ 2000, 295). Persoonlijke aansprakelijkheid kan worden aangenomen als de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had horen te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (vgl. Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, Ontvanger/Roelofsen).
4.9.
Ten aanzien van de uitbreiding van de kredietfaciliteit bij de ING Bank stelt [eiseressen] dat vanwege de plotseling intredende coronacrisis een noodsituatie ontstond voor de gehele [naam groep] . Het voortbestaan van de groep stond op het spel en de salarissen van alle medewerkers moesten worden doorbetaald, aldus [eiseressen] Dat [eiseres 2] hoofdelijk aansprakelijk was voor terugbetaling van dit extra krediet is in lijn met de reeds bestaande compte joint-financiering bij de ING Bank en [gedaagden] was van deze compte joint-financiering op de hoogte. In deze onvoorziene omstandigheden kan het uitbreiden van de kredietfaciliteit niet als onrechtmatig handelen van [eiser 4] worden bestempeld en bovendien ontbreekt het voor een onrechtmatige daad vereiste causaal verband en de schade, aldus [eiseressen] . Zij heeft toegelicht dat het extra krediet bij de ING Bank inmiddels is terugbetaald, zodat dit inmiddels geen rol meer speelt in het aflossen van de geldleningen aan [gedaagden] . Als gevolg van de coronacrisis is echter een belastingschuld van € 2.500.000,00 en een negatief eigen vermogen van € 2.000.000,00 ontstaan. Dividend uitkeren is dus op grond van de wet pas mogelijk zodra deze schuld is afgelost. Ook zonder het extra krediet bij de ING Bank had volgens [eiseressen] geen dividend aan [eiseres 3] kunnen worden uitbetaald en had [eiseres 3] geen aflossingen kunnen doen aan [gedaagde 1] .
[gedaagden] heeft een en ander betwist.
4.10.
De voorzieningenrechter acht alleszins aannemelijk dat de [naam groep] door de coronacrisis in financiële moeilijkheden is geraakt. Zij exploiteert immers horecagelegenheden, die op last van de overheid vanwege de coronapandemie enige tijd hun deuren hebben moeten sluiten of slechts beperkt open mochten, zodat zij omzetverlies hebben geleden terwijl hun kosten doorliepen. Dat [eiser 4] in dat verband kort na het uitbreken van de coronacrisis begin mei 2020 de reeds bestaande kredietfaciliteit bij de ING Bank heeft uitgebreid om aan de betalingsverplichtingen van zijn ondernemingen te kunnen voldoen teneinde de continuïteit van die ondernemingen te waarborgen, moet dan ook in beginsel worden aangemerkt als een behoorlijke vervulling van zijn taak als bestuurder, zoals bedoeld in artikel 2:9 BW. Weliswaar konden door het afsluiten van de extra kredietfaciliteit en de voorwaarden die de ING Bank daaraan stelde de geldleningen bij [gedaagden] niet worden afgelost, maar de voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat die geldleningen ook zonder dat de extra kredietfaciliteit was afgesloten niet tijdens de coronacrisis zouden kunnen worden afgelost, gelet op de verslechterde financiële positie van de [naam groep] als gevolg van die crisis. Voorts heeft [eiseressen] voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiseres 3] ook indien geen dividendslot zou zijn overeengekomen met de ING Bank, geen aflossingen had kunnen doen aan [gedaagde 1] , aangezien thans sprake is van een belastingschuld en een negatief eigen vermogen. Dat [eiser 4] voor het afsluiten van het extra krediet geen toestemming heeft gevraagd van [gedaagde 1] , terwijl hij daartoe op grond van het bepaalde in artikel 8 van de aandeelhoudersovereenkomst van [eiseres 2] gehouden was, doet daaraan niet af. [gedaagden] heeft onvoldoende weersproken dat zij al voor de oprichting van [eiseres 2] op de hoogte was van de compte joint-financiering bij de ING Bank. In de toelichting op de geconsolideerde balans bij de jaarstukken van [eiseres 1] van 2018, die destijds aan [gedaagden] is toegezonden, is immers vermeld dat sprake is van een compte joint-financiering bij de ING Bank met mede-aansprakelijkheid voor en door de groepsmaatschappijen en de verplichting om nieuwe vennootschappen daaraan te binden. [gedaagden] heeft voorts onvoldoende weersproken dat zij ondanks een verzoek daartoe van [eiseressen] niet bereid was om aanvullend te financieren tijdens de coronacrisis. In dat licht bezien kan het aangaan van de extra kredietfaciliteit bij de ING Bank naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als persoonlijk ernstig verwijtbaar handelen van [eiser 4] als bestuurder van de [naam groep] . Bovendien zou het niet vragen van toestemming voor de uitbreiding van het extra krediet slechts aan [eiser 4] kunnen worden verweten in zijn hoedanigheid van bestuurder van [eiseres 2] , maar kan dat niet leiden tot aansprakelijkheid van [eiser 4] voor schulden van [eiseres 3] aan [gedaagde 1] .
4.11.
Dat [eiser 4] heeft geweigerd als bestuurder van [eiseres 2] een algemene vergadering van aandeelhouders uit te roepen, zoals [gedaagden] hem verwijt, kan voorshands geoordeeld evenmin leiden tot een persoonlijk ernstig verwijt. Nog daargelaten dat ook dit standpunt enkel een verwijt zou kunnen opleveren aan [eiser 4] in zijn hoedanigheid als bestuurder van [eiseres 2] , is niet duidelijk hoe deze handelwijze tot gevolg heeft gehad dat [eiseres 3] en [eiseres 2] hun verplichtingen niet nakomen en geen verhaal bieden. Daar komt bij dat inmiddels op
1 december 2022 een algemene vergadering van aandeelhouders heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zal aan dit standpunt dan ook verder voorbij gaan.
4.12.
Dat [eiser 4] een persoonlijk en ernstig verwijt valt te maken ten aanzien van de opening van de [naam keten] vestiging in [plaats] in het voorjaar van 2022 en de gestelde verbouwingen ter waarde van € 2.300.000,00 heeft [eiseressen] gemotiveerd weersproken. Zij stelt dat [gedaagden] al geruime tijd wist van de plannen om een vestiging in [plaats] te openen. Zij heeft in dat verband verwezen naar correspondentie tussen partijen waaruit blijkt dat juist bewust in deze nieuwe vestiging is geïnvesteerd tijdens de coronacrisis vanwege de toeristische locatie en de grote terrasruimte bij het restaurant. Bovendien stelt zij dat de nieuwe vestiging zorgt voor meer omzetvolume en daarmee voor een betere financiële positie van de gehele [naam groep] . Zij betoogt dat door de investeringen in de nieuwe vestiging te [plaats] de balanspositie van de [naam groep] is verbeterd, hetgeen een betere verhaalspositie biedt voor [gedaagden]
Ten aanzien van de gestelde € 2.300.000,00 aan verbouwingskosten stelt [eiseressen] onder verwijzing naar de geconsolideerde balans dat daarop het bedrag is genoemd van alle verbouwingen die ooit zijn gedaan in alle vestigingen van de [naam groep] , minus de afschrijvingen daarop. De geringe stijging tussen 2019 en 2020 van € 2.100.000,00 naar € 2.500.000,00 is te verklaren doordat de [naam groep] vestiging in [plaats] in 2019 door brand verloren is gegaan en met uitgekeerde verzekeringsgelden is geïnvesteerd om deze te herbouwen, aldus [eiseressen]
[gedaagden] heeft een en ander onvoldoende weersproken.
4.13.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [eiser 4] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van de investering in de vestiging in [plaats] . Dat [gedaagden] niet met deze investering heeft ingestemd, doet daaraan niet af. Niet gesteld of gebleken is dat de [naam groep] gehouden is de toestemming van [gedaagden] te vragen voor het doen van investeringen. Ook is niet gesteld of gebleken dat de investering in de vestiging te [plaats] een slecht ondernemingsbesluit was. Voorts is niet komen vast te staan dat [eiser 4] tijdens de coronaperiode voor € 2.300.000,00 opdracht heeft gegeven voor verbouwingen binnen de [naam groep] , zodat de geldleningen aan [gedaagden] om die reden niet konden worden afgelost, zoals [gedaagden] suggereert. Ook in dat opzicht is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een persoonlijk ernstig verwijt aan [eiser 4] .
4.14.
Dat [eiser 4] zichzelf in het coronajaar 2020 een managementfee van € 377.000,00 zou hebben toegekend, heeft [eiseressen] eveneens betwist. Zij heeft toegelicht dat alle vennootschappen van de groep volgens een al jaren vaststaande verdeelsleutel een managementfee aan [eiseres 1] betalen. Van dit bedrag, dat in 2020 de genoemde € 377.000,00 bedroeg, betaalt [eiseres 1] de interne kosten van de [naam groep] , waaronder de kosten voor de boekhouder, accountant, ICT en de HR-afdeling. Het salaris van [eiser 4] bedroeg € 120.000,00 bruto per jaar, hetgeen geen exorbitant hoog bedrag is gezien de omvang van de [naam groep] en de daarmee gemoeide werklast voor [eiser 4] , aldus [eiseressen] [gedaagden] heeft dit slechts weersproken door aan te voeren dat een bedrag van € 160.000,00 naar [bedrijf 1] gaat en de geldstromen niet juist lopen. Zij heeft dit echter niet verder toegelicht, zodat in het kader van dit kort geding niet kan worden beoordeeld wat daarvan zij.
Dat betekent dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat [eiser 4] een exorbitante managementvergoeding ontvangt, zodat ook ter zake daarvan geen sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt jegens [eiser 4] .
4.15.
De conclusie is dat [eiseressen] in het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van [gedaagden] jegens [eiser 4] in privé ondeugdelijk is, omdat - kort gezegd - de verwijten die laatstgenoemde [eiser 4] maakt niet de hoge drempel voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid halen. Dit betekent dat de door [gedaagden] ten laste van [eiser 4] in privé gelegde beslagen zullen worden opgeheven.
4.16.
Ook een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Niet is komen vast te staan dat [eiser 4] over voldoende middelen beschikt om de geldleningen terug te betalen. [eiseressen] heeft dat gemotiveerd weersproken en stelt dat [eiser 4] de gelden uit de verkoop van zijn bezittingen al in de onderneming heeft gestoken. [eiseressen] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser 4] voor zijn inkomen en levensonderhoud afhankelijk is van de managementvergoeding die hij verkrijgt vanuit de vennootschappen. Als gevolg van de door [gedaagden] gelegde beslagen wordt hem zijn enige bron van inkomsten ontnomen, wat betekent dat hij niet aan de betalingsverplichtingen van hem en zijn gezin kan voldoen. Het belang van [gedaagden] bij handhaving van de beslagen, namelijk terugbetaling van de geleende geldsommen, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter minder zwaar. De gelegde beslagen ten laste van [eiseres 3] en [eiseres 2] worden immers niet opgeheven en strekken tot zekerheid van verhaal voor [gedaagden]
4.17.
Ten aanzien van de vordering onder 2. overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen alle beslagen ten laste van [eiser 4] worden opgeheven. Welk belang [eiseressen] heeft bij de vordering tot veroordeling van [gedaagden] om de beslagen ten laste van [eiser 4] te (doen) opheffen, is dan ook niet duidelijk. Voor zover met de woorden ‘opgeheven te houden’ wordt bedoeld te vorderen dat [gedaagden] wordt verboden om opnieuw beslag te leggen ten laste van [eiser 4] in privé, geldt dat dit niet in haar vordering kan worden gelezen. Bovendien is [gedaagden] , indien zij een nieuw verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag zou indienen, op grond van artikel 21 Rv verplicht daarin melding te maken van haar eerdere verzoek en de tussen partijen gevoerde procedures, waaronder het vonnis in de onderhavige procedure. De vordering onder 2. zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Verbod repeterend beslag onder de ING Bank
4.18.
In het beslagverlof van 22 november 2022 is toegestaan dat binnen een termijn van 30 dagen na de eerste beslaglegging repeterend beslag zou mogen worden gelegd onder de ING Bank. Deze termijn is inmiddels nagenoeg verlopen, zodat [eiseressen] geen belang meer heeft bij deze vordering. De voorzieningenrechter zal deze daarom afwijzen.
4.19.
Nu de vorderingen onder 2. en 3. zullen worden afgewezen, zijn de gevorderde dwangsommen evenmin toewijsbaar.
Proceskosten
4.20.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen] worden begroot op:
- betekening oproeping € 110,24
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.802,24
4.21.
De nakosten zullen worden toegewezen als gevorderd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op alle beslagen ten laste van de heer [eiser 4] , gelegd op basis van de door deze rechtbank afgegeven verlofbeschikking van 22 november 2022,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 1.802,24, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de zesde dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat zonder betekening en € 246,00 indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.