ECLI:NL:RBGEL:2022:7434

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
10227533
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot heraansluiting van water- en stroomtoevoer in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eiser 1 en Melse Wassink, Bureau voor Bewind en Curatele B.V. (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van eiser 1), een kort geding aangespannen tegen gedaagde. De eisers vorderden de heraansluiting van de water- en stroomtoevoer naar het gehuurde pand, dat door eiser 1 wordt bewoond. De gedaagde verhuurder had de water- en stroomtoevoer afgesloten, wat leidde tot een situatie waarin eiser 1 zonder deze voorzieningen zat. De kantonrechter heeft de procedure op 12 december 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van gedaagde verweer voerde en stelde dat de afsluiting van de voorzieningen gerechtvaardigd was vanwege een lekkage in het gehuurde, die door eiser 1 zou zijn veroorzaakt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de situatie in het gehuurde onveilig was, en dat het niet redelijk was om van gedaagde te verwachten dat hij de water- en stroomtoevoer zou heraansluiten, gezien de geconstateerde gebreken en de gezondheidsrisico's die daarmee gepaard gingen. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser 1 niet ontvankelijk was, en dat de vordering van Melse Wassink q.q. ook werd afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van gedaagde toegewezen, en eiser 1 werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Dit vonnis is op 19 december 2022 uitgesproken door de kantonrechter R.M. Schoo.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10227533 \ VV EXPL 22-179 \ 43576 \ 529
uitspraak van 19 december 2022
vonnis in kort geding
in de zaak van
1.
[eiser 1]
wonende te [woonplaats]
toevoegingsnummer 2GN4640
2.
de besloten vennootschap
Melse Wassink, Bureau voor Bewind en Curatele B.V.(in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser 1] )
gevestigd te Ede
eisende partijen
gemachtigde mr. S.G. Blasweiler
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.J. Wagemans
Partijen worden hierna [eiser 1] , Melse Wassink q.q. en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 december 2022 met producties 1 t/m 20;
- het herstelexploot van 9 december 2022;
- de bij e-mail van 9 december 2022 door de gemachtigde van [gedaagde] toegezonden producties 1 en 2;
- de bij e-mail van 12 december 2022 door de gemachtigde van [gedaagde] toegezonden drie foto’s;
- de mondelinge behandeling van 12 december 2022, waarbij de gemachtigde van [gedaagde] een pleitnotitie heeft overgelegd.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 10 februari 2021 van kantonrechter te Zutphen is een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [eiser 1] en is Melse Wassink, bureau voor bewind & curatele B.V. te Ede tot bewindvoerder benoemd.
2.2.
[gedaagde] verhuurt sinds 12 februari 2021 een aan zijn woning grenzend, althans een op zijn perceel gelegen, gebouw aan [eiser 1] .
2.3.
De Omgevingsdienst Regio Arnhem (hierna: de ODRA) heeft zowel [gedaagde] , als [eiser 1] , bij brieven van 31 oktober 2022 bericht dat zij voornemens is een (nieuwe) last onder bestuursdwang op te leggen vanwege geconstateerde overtredingen in het gehuurde van het Bouwbesluit 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In deze brieven van de ODRA staat onder meer:
(…) Op 14 oktober 2022 bezochten toezichthouders van de gemeente Arnhem en Omgevingsdienst Regio Arnhem het bij u in eigendom/gebruik zijnde bijgebouw op het perceel [adres] . De reden voor deze controle zijn klachten van omwonenden over de bewoning en het gebruik van dit bijgebouw. Tijdens de controle hebben wij geconstateerd dat dit bijgebouw in strijd met het geldende bestemmingsplan wordt gebruikt als zelfstandige woning (…)
Daarnaast hebben de toezichthouders diverse overtredingen van het Bouwbesluit geconstateerd. Deze overtredingen betreffen de (brand)veiligheid, elektriciteitsvoorziening, hygiënische staat van het bijgebouw, en minimale (veiligheids)eisen waaraan het bijgebouw dient te voldoen. Doordat hieraan niet wordt voldaan, is sprake van een gevaarlijk gezondheids- en veiligheidssituatie voor de in dit bijgebouw verblijvende personen. Toezichthouders hebben geconstateerd dat:

De elektriciteitsvoorziening niet voldoet aan NEN1010 als bedoeld in artikel 6:7 van het Bouwbesluit. In de doucheruimte is bijvoorbeeld een onbeschermd lichtpunt (niet (sproei) waterdicht) geplaatst binnen 60 cm van de doucheknop;

Geen brandwerende scheiding met een wbdbo van minimaal 20 minuten aanwezig is tussen het woongedeelte en het overige gedeelte;

Vluchtwegen zijn geblokkeerd, waardoor in geval van een calamiteiten niet veilig kan worden gevlucht (…);

Geen rookmelders aanwezig zijn overeenkomstig artikel 6.21 van het Bouwbesluit;

Het slaapgedeelte niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen in artikel 4:7 van het Bouwbesluit;

De aanwezige trap in de schuur niet voldoet aan het bepaalde 2.29 van het Bouwbesluit;

Het bijgebouw in een dermate slechte hygiënische staat verkeert waardoor niet kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 7.21 van het Bouwbesluit. (…)
Deze gevaarlijke situatie dient zo spoedig mogelijk te worden weggenomen.
Hierbij merken wij op (…) dat een gebruik van dit bijgebouw als zelfstandige woning niet is toegestaan en ook niet te legaliseren is (…)
2.4.
Naar aanleiding van het voornemen van de ODRA om een (nieuwe) last onder bestuursdwang op te leggen, heeft [eiser 1] bij brief van 5 november 2022 haar zienswijze kenbaar gemaakt.
2.5.
Bij vonnis van 8 december 2022 van de kantonrechter te Arnhem, is de ontruimingsvordering van [gedaagde] in reconventie jegens Melse Wassink q.q. (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser 1] ) toegewezen.
In conventie is [eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering jegens [gedaagde] .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser 1] en Melse Wassink q.q. vorderen, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, (letterlijk weergegeven):
‘ten eerste
  • dat [gedaagde] na te wijze vonnis met onmiddellijke ingang, althans in goede justitie te bepalen termijn, de watertoevoer en/of de energietoevoer weer wordt aangesloten en deze aangesloten te houden, zodat [eiser 1] weer onbelemmerd gebruik kan maken in het gehuurde van water en elektriciteit.
  • dat [gedaagde] bij het ingebreke blijven van het voornoemde aansluiten van de watertoevoer en/of energietoevoer en deze aangesloten te houden, alsmede het onbelemmerd gebruik van water en elektriciteit in gehuurde door [eiser 1] , een dwangsom verbeurd van € 500,00 per dag, althans in goede justitie te bepalen bedrag, voor ieder dag of gedeelte daarvan dat hij in verzuim daartoe is, met maximum van € 10.000,00.
ten derde
- dat [gedaagde] door zijn onrechtmatig handelen jegens [eiser 1] om telkens de watertoevoer en/of energietoevoer voor korte dan wel voor langere periode af te sluiten wordt veroordeeld tot de gemaakte kosten ad € 302,50 voor het opmaken van de proces-verbalen van constatering van 15 en 26 november 2022 door de gerechtsdeurwaarder.
ten vierde
- dat [gedaagde] wordt veroordeeld, na te wijzen vonnis in kortgeding, tot de kosten, zijnde proceskosten, griffierecht, salaris gemachtigde en nasalaris in deze kortgedingprocedure, zoals nu door [eiser 1] nadrukkelijk wordt verzocht, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het kortgedingvonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen – met de wettelijke rente over de kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de kosten van het vonnis kort geding.’
3.2.
Ter onderbouwing van hun vordering stellen [eiser 1] en Melse Wassink q.q. dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door sinds 25 maart 2022 veelvuldig de watertoevoer en/of de stroomtoevoer naar het gehuurde af te sluiten, waardoor [eiser 1] voor korte en soms langere tijd zonder water en stroom zit. De gerechtsdeurwaarder heeft in opdracht van [eiser 1] een tweetal processen-verbaal van constatering opgemaakt, waarin hij zijn bevindingen heeft weergegeven en waarin hij constateert dat op 15 en 26 november 2022 de watertoevoer was afgesloten.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op dit verweer wordt hierna, voor zover nodig, teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van [eiser 1] en Melse Wassink q.q.
t.a.v. de vordering van [eiser 1]
4.2.
De kantonrechter heeft [eiser 1] in het kort geding vonnis van 8 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Dit vonnis is door [gedaagde] als productie 2 in het geding gebracht en maakt onderdeel uit van de processtukken.
4.3.
Ook in deze procedure wordt verwezen naar r.o. 3.4.3. van het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 [1] . Daarin is overwogen dat een vordering van een verhuurder tot ontbinding van een door de rechthebbende voor de instelling van het bewind gesloten huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde, dient te worden ingesteld tegen de bewindvoerder, indien de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten in het onder bewind gestelde vermogen vallen. De uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten van de rechthebbende zijn aan te merken als goederen in de zin van artikel 1:431 lid 1 BW, aldus de Hoge Raad.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de vordering van [eiser 1] voortvloeit uit de huurovereenkomst en verband houdt met en gevolgen heeft voor de onder bewind gestelde goederen. Het door [eiser 1] gestelde onrechtmatig handelen aan de zijde van [gedaagde] is gelegen in het (gestelde) niet nakomen van de uit (artikel 4 van) de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting van [gedaagde] om stroom en water te leveren. Omdat de vordering van [eiser 1] is gebaseerd op het uit de huurovereenkomst voorvloeiend recht op stroom en water, is sprake van een vordering die betrekking heeft op een onder bewind gesteld goed. Deze vordering raakt de vermogensrechtelijke belangen van [eiser 1] . Het is de taak van Melse Wassink q.q. om als bewindvoerder op te komen voor deze belangen.
Nu de vordering van [eiser 1] verband houdt met en gevolgen heeft voor de onder bewind gestelde goederen, is alleen Melse Wassink q.q. gerechtigd om deze procedure te voeren. [eiser 1] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
t.a.v. de vordering van Melse Wassink q.q.
4.4.
Melse Wassink q.q. is wel ontvankelijk in haar vordering jegens [gedaagde] .
4.5.
In deze kort geding procedure moet worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat toewijzing daarvan in kort geding gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering of inschakeling van een deskundige. De kantonrechter dient dan ook te beslissen op grond van de inhoud van stukken zoals deze in het geding zijn gebracht en wat daarvoor tijdens de mondelinge behandeling door en namens partijen is verklaard. Bij gemotiveerde betwisting van de relevante feiten door de een of de ander zal een inschatting moeten worden gemaakt van de meest aannemelijk te achten versie.
4.6.
Melse Wassink q.q. vordert – kort gezegd – de veroordeling van [gedaagde] om de water- en stroomtoevoer naar het gehuurde aan te sluit en aangesloten te houden.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] op grond van (artikel 4 van) de huurovereenkomst gehouden is water en stroom te leveren aan het gehuurde. [gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser 1] op het moment van de mondelinge behandeling sinds zes weken niet (steeds) beschikt over water en sinds twee weken niet (steeds) beschikt over stroom.
4.8.
[gedaagde] heeft echter aangevoerd dat van hem in de gegeven omstandigheden niet verwacht kan worden dat hij de water- en stroomtoevoer weer aansluit, omdat er sprake is van een lekkage in het gehuurde, veroorzaakt door [eiser 1] (zonder zijn toestemming) verrichte werkzaamheden in het gehuurde. Als de hoofdkraan wordt opengedraaid, lekt het water binnen enkele uren langs de muren van de slaapkamer van [gedaagde] en tussen de schroten van het plafond, aldus [gedaagde] . Het uitvallen van de stroom is mogelijk een gevolg van de lekkage en/of overbelasting. Volgens [gedaagde] zijn de stroomaansluitingen gesmolten en slaan de stoppen steeds door vanwege overbelasting en/of kortsluiting. [gedaagde] verwijst in dit kader naar de door de ODRA in haar brief van 31 oktober 2022 geconstateerde overtredingen van het Bouwbesluit en de daaraan verbonden conclusie dat sprake is van een gevaarlijke gezondheids- en veiligheidssituatie voor de in het gehuurde verblijvende personen. Ook heeft hij foto’s overgelegd van de gesmolten stroomaansluitingen.
Voor zover moet worden aangenomen dat sprake is van een gebrek in het gehuurde, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat van hem om twee redenen niet kan worden verwacht dat hij het gebrek herstelt. Ten eerste, omdat de oorzaak van het gebrek aan [eiser 1] is toe te rekenen: [eiser 1] weigert hem toe te laten tot het gehuurde om de oorzaak van de lekkage te onderzoeken. Ten tweede, omdat het verhelpen van het gebrek uitgaven vereist, die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van [gedaagde] kunnen worden gevergd. Het gehuurde zal immers op zeer korte termijn worden ontruimd.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden betwist [gedaagde] dan ook uitdrukkelijk dat het afsluiten van water en stroom in deze omstandigheden een onrechtmatige daad oplevert.
4.9.
[eiser 1] heeft niet betwist dat er sprake is van een lekkage in het gehuurde. Zij heeft daarentegen wel betwist dat de oorzaak van de lekkage aan haar kan worden toegerekend. Zij heeft gesteld dat zij het gehuurde weliswaar heeft opgeknapt, maar dat de lekkage niet door die werkzaamheden is veroorzaakt. Ter zitting heeft [eiser 1] verklaard dat er al sprake was van een lekkage voordat zij in het gehuurde ging wonen. Zij heeft voorts verklaard dat de water- en stroomtoevoer door [gedaagde] is aangelegd en dat zij daar nooit iets aan heeft veranderd. [eiser 1] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] als verhuurder gehouden is stroom en water te leveren en dat enige rechtvaardigingsgrond voor het niet leveren van stroom en water ontbreekt. Volgens [eiser 1] handelt [gedaagde] onrechtmatig door het gehuurde bewust af te sluiten van de water- en stroomtoevoer. Zij heeft voorts gesteld dat zij bereid is om een deskundige toegang te verlenen tot het gehuurde om de oorzaak van de gebreken te onderzoeken.
4.10.
De kantonrechter acht op basis van de verklaringen ter zitting en de in het geding gebrachte stukken – met name de brief van de ODRA van 31 oktober 2022, maar ook de foto’s van gesmolten stroomaansluitingen – voldoende aannemelijk geworden dat het gehuurde in een dermate onveilige staat verkeert, dat op dit moment niet van [gedaagde] kan worden verwacht dat hij de water- en stroomtoevoer weer aansluit en aangesloten houdt. Toewijzing van de vordering van [eiser 1] zou niet alleen leiden tot aanzienlijke waterschade vanwege de lekkage, maar zou bovendien een gezondheids- en veiligheidsrisico met zich brengen. Verwezen wordt naar de hiervoor in r.o. 2.3. opgesomde constateringen door de ODRA en haar conclusie dat de situatie gevaarlijk is en daarom zo spoedig mogelijk moet worden weggenomen. Bovendien kan van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden niet worden verlangd dat hij de gebreken in het gehuurde herstelt, nu bij kort geding vonnis van 8 december 2022 de door [gedaagde] gevorderde ontruiming van het gehuurde (met een ontruimingstermijn van veertien dagen) is toegewezen en de gemachtigde van [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat het vonnis is betekend en de ontruiming is ingepland.
De vraag wie van partijen mogelijkerwijs verantwoordelijk is voor de oorzaak van de lekkage, het uitvallen van de stroom, dan wel de andere door de ODRA geconstateerde gebreken, kan (en hoeft) in de onderhavige kort geding procedure niet (te) worden beantwoord. Daarvoor is bewijslevering nodig – al dan niet middels inschakeling van een deskundige – waarvoor in deze procedure geen plaats is. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is thans niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser 1] heeft gehandeld door de stroom- en watertoevoer af te sluiten.
Alles afwegende is naar het oordeel van de kantonrechter voorshands aannemelijk geworden dat de vorderingen van Melse Wassink q.q. onder ‘ten eerste’ en ‘ten tweede’ in een eventuele bodemprocedure zullen worden afgewezen. Dit brengt met zich dat geen plaats is voor toewijzing van die vorderingen in de onderhavige procedure.
4.11.
De door Melse Wassink q.q. gevorderde kosten voor het opmaken van de twee processen-verbaal (onder ‘ten derde’) zullen ook worden afgewezen. Niet valt in te zien waarom [gedaagde] gehouden is daarvoor te betalen, omdat het gestelde onrechtmatig handelen niet aannemelijk is geworden. Bovendien heeft [gedaagde] nooit betwist dat de water- en stroomtoevoer naar het gehuurde is afgesloten, zodat het niet nodig was om deze kosten te maken.
4.12.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter het volgende.
Tijdens de mondelinge behandeling van 12 december 2022 heeft [gedaagde] toegezegd om zorg te dragen voor een (nood)stroomvoorziening van zijn woning naar het gehuurde (mogelijk door middel van een verlengsnoer). De kantonrechter gaat er vanuit dat [gedaagde] deze toezegging tot de dag van de ontruiming nakomt.
4.13.
Melse Wassink q.q. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiser 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
wijst de vordering van Melse Wassink q.q. (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser 1] ) af;
5.3.
veroordeelt Melse Wassink q.q. (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser 1] ) in de proceskosten tot deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op in het totaal € 498,00.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.M. Schoo en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2022