ECLI:NL:RBGEL:2022:7402

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
C/05/409733 / KG ZA 22-321
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van deelgenoot in vordering tot opheffing conservatoir beslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Seyst Vastgoed B.V. [eiser] vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door Seyst Vastgoed was gelegd op gronden die in een onverdeelde gemeenschap vallen. [eiser] is voor de onverdeelde helft eigenaar van deze gronden, terwijl zijn twee nichten elk voor 1/4e deel eigenaar zijn. Seyst Vastgoed voerde aan dat [eiser] niet bevoegd was om de opheffing te vorderen, omdat hij geen toestemming had van zijn nichten om zelfstandig te procederen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot opheffing van het beslag de gemeenschap als geheel toekomt en dat [eiser] niet voor zichzelf een rechterlijke uitspraak kan verlangen ten aanzien van een vordering die aan de gemeenschap toekomt. De rechtbank verwees naar een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1999:ZC2868) die deze lijn bevestigt. Hierdoor werd [eiser] niet ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen.

De rechtbank overwoog verder dat, hoewel [eiser] stelde dat er een impasse was tussen de deelgenoten, hij de mogelijkheid had om een beheersregeling te verzoeken bij de kantonrechter. De voorzieningenrechter besloot dat [eiser] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld, die aan de zijde van Seyst Vastgoed tot op heden zijn begroot op € 1.692,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 5 december 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/409733 / KG ZA 22-321
Vonnis in kort geding van 5 december 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. F.C. Schirmeister te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SEYST VASTGOED B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. J. Keekstra te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Seyst Vastgoed genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 14
  • de brief van 18 november 2022 van Seyst Vastgoed met bijgevoegd producties A tot en met L
  • de akte overlegging producties van [eiser] met twee aanvullende producties
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 21 november 2022
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Seyst Vastgoed
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is voor de onverdeelde helft eigenaar van de percelen grond aan de [adres] , [perceelnummers] (hierna: de gronden). Twee nichten van [eiser] , [naam nicht] en [naam nicht] (hierna: de nichten), zijn ieder voor 1/4e onverdeeld deel eigenaar van de gronden.
2.2.
Voornoemde percelen maken deel uit van plangebied ‘ [naam plangebied] . Op de gronden rust tot op heden een agrarische bestemming en deze worden sinds 1965 verpacht aan de familie [naam familie] .
2.3.
[eiser] en zijn nichten hebben bij overeenkomst van 26 maart 1996 met Raadthuizen B.V., een rechtsvoorganger van Seyst Vastgoed, afspraken gemaakt over de (mogelijke) ontwikkeling en verkoop van de gronden aan Raadthuizen B.V. ten behoeve van woningbouw in [naam plangebied] . Bij nadere overeenkomst van eveneens 26 maart 1996 hebben partijen nog een aantal aanvullende afspraken gemaakt.
2.4.
Partijen hebben in de daarop volgende jaren in meer of mindere mate gepoogd om uitvoering te geven aan voornoemde overeenkomst(en) uit 1996. In 2021 heeft Seyst Vastgoed Van Wanrooij Projectontwikkeling gemachtigd om met (onder andere) de gemeente Duiven en met de eigenaren van de gronden tot afspraken te komen over de ontwikkeling en verkoop daarvan ten behoeve van woningbouw. Dat is niet gelukt.
2.5.
[eiser] heeft zijn onverdeeld aandeel in de eigendom van de gronden bij koopovereenkomst van 4 juni 2022 verkocht aan Stichting Boomwortel. De levering stond gepland op 1 september 2022.
2.6.
Na daartoe op 19 augustus 2022 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland heeft Seyst Vastgoed op 23 augustus 2022 conservatoir beslag tot levering doen leggen op de gronden ten laste van [eiser] en zijn nichten.
2.7.
De geplande levering van het onverdeeld aandeel van [eiser] in de gronden heeft door voornoemd beslag geen doorgang gevonden.
2.8.
Stichting Boomwortel heeft [eiser] bij brief van 21 september 2022 in gebreke gesteld vanwege de tekortkoming in de nakoming van de verplichting tot levering van de gronden en aanspraak gemaakt op de contractuele boete van maximaal 10% van de koopsom, te vermeerderen met de werkelijk geleden schade.
2.9.
Bij dagvaarding van 6 september 2022 is Seyst Vastgoed een procedure bij deze rechtbank gestart tegen [eiser] en zijn twee nichten, waarin Seyst Vastgoed een verklaring voor recht vordert dat de overeenkomst uit 1996 rechtsgeldig is en onverkort bindend, met veroordeling van [eiser] en zijn nichten tot nakoming van die overeenkomst en met een verbod de gronden te leveren aan een derde.
2.10.
[eiser] heeft Seyst Vastgoed bij brief van 26 september 2022 gesommeerd het beslag op de gronden onverwijld op te heffen en Seyst Vastgoed aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade. Ook heeft [eiser] (voor zover noodzakelijk) de overeenkomst uit 1996 opgezegd c.q. ontbonden. Seyst Vastgoed heeft aan de sommatie tot opheffing van het beslag tot op heden geen gehoor gegeven.

3.3. Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het door Seyst Vastgoed, krachtens het op 19 augustus 2022 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland gegeven verlof, ten laste van [eiser] gelegde conservatoir beslag op te heffen;
Seyst Vastgoed te gebieden ervoor zorg te dragen dat de aantekening in het kadaster van het conservatoir beslag is verwijderd binnen zeven dagen na datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 500.000,00;
Seyst Vastgoed te verbieden om op dezelfde gronden voor dezelfde vordering opnieuw conservatoir beslag te leggen totdat het in de hoofdzaak te wijzen vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 1.000.000,00, althans Seyst Vastgoed te gebieden om bij een hernieuwd verzoekschrift tot het leggen van
conservatoir beslag ten laste van [eiser] een afschrift van dit vonnis aan de voorzieningenrechter over te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 1.000.000,00;
Seyst Vastgoed te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten van € 157,00 dan wel, indien betekening plaatsvindt, met een bedrag van € 239,00 en de eventuele verdere executiekosten.
3.2.
Seyst Vastgoed voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiser] strekken tot opheffing van het conservatoir beslag op de gronden van [eiser] en zijn nichten.
Hij stelt daartoe dat het door Seyst Vastgoed ingeroepen recht summierlijk ondeugdelijk is. De overeenkomst uit 1996, waarop Seyst Vastgoed het beslag heeft gegrond, is inmiddels beëindigd en daaruit vloeien dan ook geen rechten verplichtingen meer voor partijen voort. De overeenkomst uit 1996 bevat immers diverse ontbindings- en opzegmogelijkheden waarop een beroep is gedaan en ook een ontbindende voorwaarde die van rechtswege is ingetreden. Daarnaast geeft de overeenkomst uit 1996, wat er ook van zij, geen recht op levering van de gronden aan Seyst Vastgoed, zodat het in de hoofdzaak door Seyst Vastgoed gevraagde vonnis niet kan leiden tot de executie van het beslag. Bovendien is het verzoekschrift waarbij verlof tot beslag is verzocht, niet in overeenstemming met de eisen die artikel 21 Rv daaraan stelt en is de rechtbank in de door Seyst Vastgoed aangespannen bodemprocedure onbevoegd zodat de eis in de hoofdzaak niet tijdig is ingesteld. Tot slot heeft [eiser] een zwaarwegend belang bij opheffing van het beslag. Het voorgaande betekent volgens [eiser] dat het beslag dient te worden opgeheven.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van Seyst Vastgoed komt erop neer dat [eiser] niet bevoegd is om opheffing te vorderen van het ten laste van de (gehele) gemeenschap gelegde conservatoir beslag tot levering. [eiser] is (slechts) mede-eigenaar van de gronden en hij heeft geen toestemming van de overige deelgenoten, zijn nichten, verkregen om zelfstandig handelingen te mogen verrichten c.q. te mogen procederen met betrekking tot de gemeenschap. Dat betekent volgens Seyst Vastgoed dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen in dit kort geding.
4.3.
Vast moet worden gesteld dat Seyst Vastgoed conservatoir beslag tot levering heeft doen leggen op gronden die in een onverdeelde gemeenschap vallen waarin [eiser] en zijn twee nichten de deelgenoten zijn. De door [eiser] ingestelde vordering tot opheffing van het conservatoir beslag komt dan ook de gemeenschap als geheel toe. Artikel 3:171 BW voorziet weliswaar in de mogelijkheid dat een deelgenoot op eigen naam een rechtsvordering instelt ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, maar deze deelgenoot kan niet voor zichzelf een rechterlijke uitspraak verlangen ten aanzien van de gehele vordering of een gedeelte van een beweerde vordering die aan de gemeenschap toekomt (Hoge Raad 5 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2868). [eiser] heeft de vordering tot opheffing van het beslag ingesteld ten behoeve van hemzelf in privé en niet ten behoeve van dan wel namens de gemeenschap als geheel. Dat betekent dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen in dit kort geding. Reeds op die grond stranden de door [eiser] ingestelde vorderingen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil tussen partijen wordt daarom niet toegekomen.
4.4.
[eiser] stelt verder nog dat hij niet anders kon dan het instellen van de onderhavige vordering op eigen naam omdat sprake is van impasse tussen de deelgenoten en zijn nichten (om welke reden dan ook) niet (willen) meewerken aan (een vordering tot) opheffing van het beslag, althans dat (onder andere) daarover tussen de drie deelgenoten geen overeenstemming bestaat. De voorzieningenrechter geeft [eiser] in dat kader in overweging om zich op de voet van artikel 3:168 lid 2 BW tot de kantonrechter te wenden met het verzoek een beheersregeling te treffen, met de mogelijkheid van een vervangende machtiging van de kantonrechter als de/een deelgeno(o)t(en) niet wil(len) procederen ter zake de opheffing van het beslag op de gronden.
4.5.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Seyst Vastgoed worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Seyst Vastgoed tot op heden begroot op € 1.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2022.