ECLI:NL:RBGEL:2022:7351

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
C/05/410363 / KG RK 22-752
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissarissen in faillissementszaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 6 december 2022 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. S. Boot en mr. J.H. Steverink, rechter-commissarissen in een faillissementsprocedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H. Loonstein, heeft de wraking aangevraagd vanwege vermeende vooringenomenheid van de rechter-commissarissen. De wrakingsgrond was gebaseerd op het afgeven van machtigingen tot binnentreden in de woning van verzoeker, welke volgens hem in strijd met de wet waren en zonder hem te horen waren afgegeven. Verzoeker stelde dat de rechter-commissarissen niet onpartijdig konden oordelen, omdat zij betrokken waren bij de afgifte van deze machtigingen.

De rechtbank overweegt dat de wrakingsverzoeken afzonderlijk moeten worden behandeld. Voor mr. Boot werd gesteld dat hij de schorsende werking van een hoger beroep had gefrustreerd door een nieuwe machtiging af te geven. De rechtbank oordeelt dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aan de wraking ten grondslag legt, geen objectieve aanwijzingen voor vooringenomenheid opleveren. De rechtbank benadrukt dat een rechterlijke beslissing zelf nooit grond kan zijn voor wraking, en dat de motivering van een beslissing niet kan leiden tot de conclusie van vooringenomenheid, tenzij deze in het licht van alle omstandigheden niet anders kan worden verstaan.

Wat betreft mr. Steverink werd gesteld dat hij ten onrechte een verzoek om inzage in stukken had geweigerd. Ook hier oordeelt de rechtbank dat een rechterlijke beslissing niet kan leiden tot wraking. De rechtbank wijst beide wrakingsverzoeken af, waarbij wordt benadrukt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/410363 / KG RK 22-752
Beslissing van 6 december 2022
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. H. Loonstein,
strekkende tot de wraking van
mr. S. Boot,
mr. J.H. Steverink,
mr. M.J.C. van Leeuwen,
rechter-commissarissen in deze rechtbank,
hierna te noemen: mr. Boot, mr. Steverink en mr. Van Leeuwen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 24 oktober 2022;
  • de schriftelijke reactie van mrs. Boot, Steverink en Van Leeuwen van
  • de brief van 21 november 2022 van de advocaat van verzoeker waarin het verzoek tot wraking van mr. Van Leeuwen wordt ingetrokken en een productie wordt overgelegd;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 22 november 2022, mede inhoudende de spreekaantekeningen van de advocaat van verzoeker.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn adviseur, de heer [adviseur] , en zijn advocaten, mrs. H. Loonstein en J.X. ten Velden, advocaten te Amsterdam;
  • mrs. Boot, Steverink en Van Leeuwen hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt – na intrekking van het verzoek tot wraking van
mr. Van Leeuwen – en zoals door mr. Loonstein op de mondelinge behandeling is bevestigd, tot wraking van mr. Boot vanwege het afgeven van machtigingen tot binnentreden in de woning aan de [address] te [woonplaats] (in het kader van het faillissement van verzoeker) en van mr. Steverink vanwege het weigeren van het verstrekken van de aan voornoemde machtigingen ten grondslag liggende verzoeken van de curator.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Op 12 oktober 2022 is er door mr. Boot een machtiging tot binnentreden in de hiervoor genoemde woning afgegeven (in het kader van het faillissement van verzoeker), welke machtiging ziet op 13 en 18 oktober 2022. Daartoe is verzocht door de curator met een verzoek van 11 oktober 2022. Verzoeker heeft aan de rechter-commissaris verzocht om een kopie van het verzoek van de curator te mogen ontvangen. Dat is door mr. Steverink geweigerd. Tegen de beslissing van 12 oktober 2022 is tijdig beroep ingesteld. Dat beroep heeft schorsende werking. Het hoger beroep is gefrustreerd door een nieuwe machtiging, afgegeven door mr. Boot op 17 oktober 2022, welke machtiging ziet op 18 oktober 2022. Hoor en wederhoor heeft in beide gevallen niet plaatsgevonden. Ook het verzoek om het tweede verzoek van de curator van 17 oktober 2022 te mogen ontvangen, is door mr. Steverink geweigerd. De beschikkingen van 12 en 17 oktober 2022 zijn ook niet deugdelijk gemotiveerd, terwijl de machtiging strijdig is met de wet. Deze feiten en omstandigheden, afzonderlijk of in onderling verband bezien, leveren een situatie op waarbij gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de gewraakte rechter-commissarissen.
2.3
Mrs. Boot en Steverink laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Vooropgesteld wordt dat uit het wrakingsverzoek en de toelichting daarop blijkt dat mrs. Boot en Steverink elk op verschillende gronden worden gewraakt, terwijl de wraking van de één ook niet (tevens) ziet op het handelen van de ander. De wrakingsverzoeken zullen daarom afzonderlijk worden behandeld.
3.2.
Een rechter (waaronder begrepen een rechter-commissaris) kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
Wraking mr. Boot
3.3.
Verzoeker vindt mr. Boot vooringenomen omdat deze tot tweemaal toe in strijd met de wet en dan met name het grondwettelijk beschermde huisrecht, niet althans oncontroleerbaar gemotiveerd en zonder verzoeker daarover te horen een machtiging tot binnentreden heeft afgegeven. Door op 17 oktober 2022 een tweede machtiging voor
18 oktober 2022 af te geven heeft mr. Boot daarnaast bewust de schorsende werking van het tegen de eerste machtiging ingestelde hoger beroep gefrustreerd. De vrees bestaat dat een derde ingediend verzoek voor een machtiging tot binnentreden hoe dan ook zal worden gehonoreerd, ongeacht het tot twee keer toe ingestelde hoger beroep, aldus verzoeker.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Verzoeker is op 27 november 2012 failliet verklaard. Onderdeel van de afwikkeling van het faillissement van verzoeker is de verkoop van diens woning. Verzoeker heeft zich met alle middelen rechtens verzet tegen de verkoop van de woning. Hij is in alle procedures gehoord. Met het arrest van de Hoge Raad van
22 december 2017 is vast komen te staan dat de woning toebehoort aan de failliete boedel. Met het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 april 2021 is vast komen te staan dat de curator de woning mag verkopen vrij van huur of enig gebruiksrecht. Na de laatste uitspraak moest de curator op grond van de hem in artikel 68 Fw opgedragen taak, de woning van verzoeker verkopen ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren. De machtigingen die aanleiding zijn tot het onderhavige wrakingsverzoek zijn verleend om de curator (vergezeld door een makelaar en eventuele potentiële kopers) in staat te stellen de woning te betreden ten behoeve van de verkoop.
3.5.
De rechter-commissaris houdt toezicht op het beheer en de vereffening van de failliete boedel. In de praktijk betekent dit dat de curator in bepaalde in de wet opgenomen gevallen toestemming vraagt aan de rechter-commissaris om bepaalde handelingen te mogen verrichten. De rechter-commissaris kan ook instructies aan de curator geven. De rechter-commissaris moet er op toezien dat de curator handelt in het belang van de gemeenschappelijke schuldeisers.
3.6.
De feiten en omstandigheden die verzoeker aan de wraking ten grondslag legt, betreffen alle inhoudelijke klachten tegen de afgifte van de machtigingen. De juistheid van de rechterlijke beslissing kan echter alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Hierbij geldt – vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen – dat een rechterlijke beslissing zelf nooit grond kan vormen voor wraking. Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de stelling dat de rechter-commissaris de machtigingen niet had mogen afgeven, waaronder begrepen het betoog dat met het afgeven van de tweede machtiging de schorsende werking van het hoger beroep tegen de eerste machtiging frustreert, kan het alleen hierom al niet worden toegewezen.
3.7.
Ook de motivering van een rechterlijke beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, zelfs niet als deze motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier wordt geacht of ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet, zeker niet gelet op het gegeven dat de curator verplicht was om de woning te verkopen.
3.8.
De door verzoeker aangevoerde vrees dat een derde ingediend verzoek hoe dan ook zou worden gehonoreerd, betreft slechts een veronderstelling en suggestie. Concrete feiten waaruit de rechtbank de vooringenomenheid van mr. Boot of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken.
3.9.
In zijn algemeenheid kan niet worden geoordeeld dat het enkele feit dat voorafgaand aan het afgeven van de machtigingen geen hoor- en wederhoor is toegepast, blijk geeft van enige vooringenomenheid. In de schriftelijke reactie van mrs. Boot, Steverink en
Van Leeuwen van 2 november 2022 stelt mr. Boot zich op het standpunt dat de failliet geen partij is bij een verzoek van een curator voor een machtiging tot binnentreden, zodat van (schending van) een recht op hoor en wederhoor ook geen sprake is. Hierover bestaat weliswaar discussie tussen partijen, waarbij verzoeker meent dat mr. Boot het recht verkeerd toepast, maar die discussie hoort thuis in het hoger beroep. Het gegeven dat verzoeker een andere visie op het recht heeft dan mr. Boot, levert geen (objectieve schijn van) vooringenomenheid van mr. Boot op.
3.10.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Wraking mr. Steverink
3.11.
Verzoeker vindt mr. Steverink partijdig omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen. Mr. Steverink heeft tot tweemaal toe ten onrechte het verzoek om een kopie van het verzoek van de curator te mogen ontvangen, geweigerd.
Zoals hiervoor is overwogen, kan een rechterlijke beslissing nooit een grond voor wraking opleveren. Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de gedachte dat mr. Steverink het verzoek niet had mogen weigeren of dat uit die weigering een bepaalde vooringenomenheid zou blijken, moet het worden afgewezen. Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van de beslissing van mr. Steverink, geldt dat de hiervoor genoemde hoge drempel (wraking is alleen mogelijk als de motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid) niet wordt gehaald. Ter motivering van de beslissing is namens mr. Steverink aangevoerd dat de door verzoeker verzochte stukken zich bevinden in het niet-openbare deel van het faillissementsdossier en dat verzoeker hierop geen recht heeft. Weliswaar is verzoeker het met deze motivering niet eens, maar dat betekent niet dat die motivering daardoor niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
3.12.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
3.13.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker nog gesteld dat mr. Steverink, voordat hij rechter werd, heeft gewerkt op het kantoor van de curator en bovendien in het faillissement van verzoeker op
25 januari 2013 als waarnemend curator bij een gesprek met de Belastingdienst is geweest. Hoewel dit, indien waar, een grond voor wraking zou kunnen opleveren, is dit niet aan de wraking ten grondslag gelegd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking van mr. Boot af;
  • wijst het verzoek tot wraking van mr. Steverink af.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Schippers, voorzitter, mr. E. Boerwinkel en
mr. M.M. Klaasen, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. [naam] in openbaar uitgesproken op 6 december 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.