ECLI:NL:RBGEL:2022:7101

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
398984
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht; verjaring en privacybelangen tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, heeft eiser in conventie, sinds 1988 eigenaar van een perceel, een vordering ingesteld op basis van een vermeend recht van erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht. Eiser stelt dat door verjaring een recht is ontstaan dat hem het recht geeft op lichtinval en uitzicht vanuit zijn garage, dat door de plaatsing van een hoge schutting door gedaagden in 2014 zou zijn beperkt. Gedaagden, die sinds 2001 eigenaar zijn van een aangrenzend perceel, betwisten de vordering en stellen dat er geen erfdienstbaarheid is ontstaan omdat de lichtinval en het uitzicht al eerder door beplanting waren geblokkeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser gedurende meer dan 20 jaar lichtinval en uitzicht heeft genoten, en dat de hoge schutting die door gedaagden is geplaatst, dit recht heeft geschonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan en heeft gedaagden veroordeeld om de schutting te verlagen tot 1,20 meter, op straffe van een dwangsom. Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/398984 / HZ ZA 22-35
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
[eis.conv./verw.reconv.],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. B.J.H.L. Brouwer te Apeldoorn,
tegen

1.[ged.conv./eis.reconv. 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[ged.conv./eis.reconv. 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.J. Wisse Smit te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv. 1+2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 augustus 2022
- de akte houdende inbreng aanvullende producties aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] van
14 oktober 2022
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 oktober 2022
- de akte uitlaten aan de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] van 16 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eis.conv./verw.reconv.] is sinds 1988 eigenaar van het perceel en de woning gelegen aan de [adres+plaats 1] , kadastraal aangeduid als [kad.gegevens 1] . [ged.conv./eis.reconv. 1+2] is sinds 2001 eigenaar van het perceel en de woning gelegen aan de [adres+plaats 2] , kadastraal aangeduid als [kad.gegevens 2] .
2.2.
Op het perceel van [eis.conv./verw.reconv.] staat een garage (ook wel ‘schuur’ genoemd). Aan de achterzijde van de garage bevindt zich een raam. Op ongeveer 50 centimeter van dit raam bevindt zich een schutting van 1,20 meter hoog (hierna: de lage schutting), die op de erfgrens van de percelen van [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv. 1+2] staat. De lage schutting stond er al toen [eis.conv./verw.reconv.] er in 1988 kwam wonen.
2.3.
Tegen de lage schutting heeft [ged.conv./eis.reconv. 1+2] – op zijn eigen perceel – in 2014 een schutting geplaatst van 1,80 meter hoog (hierna: de hoge schutting).
2.4.
Kort na plaatsing in 2014 van de hoge schutting tegen de lage schutting heeft [eis.conv./verw.reconv.] de bovenste twee planken van de hoge schutting afgezaagd. In 2021 heeft [ged.conv./eis.reconv. 1+2] nieuwe planken aangebracht en de hoge schutting hersteld.
2.5.
De advocaat van [eis.conv./verw.reconv.] heeft bij brief van 1 juli 2021 aan [ged.conv./eis.reconv. 1+2] – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

(…)
Tot mij wendde zich opnieuw uw buurman de heer [eis.conv./verw.reconv.] . Cliënt informeerde mij dat u achter de garage van cliënt nieuwe hogere schuttingdelen hebt aangebracht tegen de lagere schutting die er al stond. Omdat de schutting ook vlak voor het raam van de garage/hobbyruimte staat wordt hiermee licht en uitzicht weggenomen.
In de eerdere contacten is het aspect van licht en uitzicht ook al aan de orde gekomen en toen is al aangegeven dat het verhogen van de schutting[in]
strijd is met de afspraken die destijds zijn gemaakt over het vervangen/herstellen van de gehele schutting op de erfgrens tussen uw beider woningen. Cliënt heeft toen voor eigen rechter gespeeld en dat heeft geleid tot een kortstondige escalatie, dat is natuurlijk nu niet de bedoeling.
Ik verzoek u en om formele reden sommeer ik u om dat deel van de schutting dat tussen 2 palen direct voor het raam van[cliënt]
is aangebracht terug te brengen tot de hoogte zoals het voorheen was, circa 1.20 meter gemeten vanaf het perceel van cliënt.
(…)
2.6.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] heeft hierop bij brief van 22 augustus 2021, voor zover van belang, als volgt gereageerd:

(…)
Er zijn indertijd geen afspraken gemaakt over deze schutting. [eis.conv./verw.reconv.] wilde zich beperken tot het vervangen van een aantal planken en wij wilden een nieuwe schutting. [eis.conv./verw.reconv.] wilde niet mee betalen aan een nieuwe schutting. en. Wij hebben de oude schutting in tact gelaten en op ons eigen perceel volgens de richtlijnen en voor onze privacy een nieuw schuttingdeel geplaatst.
(…)
2.7.
Bij brief van 16 september 2021 heeft de advocaat van [eis.conv./verw.reconv.] hierop, voor zover van belang, als volgt gereageerd:

(…)
U heeft aan de bestaande schutting achter de garage/hobbyruimte planken aangebracht waardoor de bestaande schutting van circa 1.20 is verhoogd naar circa 1.80 (gemeten van het perceel van cliënt. Daarmee is cliënt nimmer akkoord gegaan. Door het verhogen van de bestaande schutting is de lichtinval sterk verminderd, immers de schutting staat op circa 50 cm van het raam. Daarmee kan cliënt niet instemmen.
U heeft een verandering aangebracht in een situatie die al meer dan 30 jaar bestond. Op grond van de wet is daarmee een erfdienstbaarheid door verjaring ontstaan. Die erfdienstbaarheid houdt in het recht op handhaving van de lichtinval en het zicht. Met het verhogen van de bestaande schutting heeft u dat recht geschonden.
Cliënt wenst dan ook dat de oude situatie wordt hersteld en dat betekent dat u wordt verzocht c.q. gesommeerd om de door u aangebrachte planken te verwijderen dan wel schutting weer te verlagen zoals omschreven in mijn brief van 1 juli jl.
Ik zie de bevestiging dat u daaraan gehoor zult geven graag voor 1 oktober a.s. van u tegemoet.
(…)

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eis.conv./verw.reconv.] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat door verjaring een recht van lichtinval en uitzicht is ontstaan door/vanuit het raam in de achtergevel van de schuur van [eis.conv./verw.reconv.] ;
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] veroordeelt om mee te werken aan vastlegging van de erfdienstbaarheid in een notariële akte, en inschrijving in het register van het Kadaster, subsidiair bepaalt dat het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats zal treden (…) van de handtekening van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] op de notariële akte;
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] hoofdelijk veroordeelt om de schutting achter de schuur van [eis.conv./verw.reconv.] binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis, te verlagen naar 1.20 meter gemeten vanaf het perceel van [eis.conv./verw.reconv.] en de schutting op deze hoogte te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag waarmee [ged.conv./eis.reconv. 1+2] daarmee in gebreke blijft;
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] veroordeelt in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten indien de betekening van het vonnis noodzakelijk is.
3.2.
[eis.conv./verw.reconv.] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [eis.conv./verw.reconv.] heeft door verjaring een recht van erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht verkregen. Doordat [ged.conv./eis.reconv. 1+2] in 2014 tegen de lage schutting een hoge schutting heeft geplaatst, wordt dit recht van [eis.conv./verw.reconv.] beperkt. Op grond van artikel 5:50 lid 4 BW is [ged.conv./eis.reconv. 1+2] dan ook verplicht om binnen een afstand van 2 meter van het raam van [eis.conv./verw.reconv.] geen gebouw of werk te plaatsen dat [eis.conv./verw.reconv.] hindert.
3.3.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] concludeert tot afwijzing van het gevorderde wegens niet-ontvankelijkheid van [eis.conv./verw.reconv.] , althans ontzegging van hem van de vorderingen, met veroordeling van [eis.conv./verw.reconv.] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien [eis.conv./verw.reconv.] deze kosten niet binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis heeft voldaan.
3.4.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] heeft betwist dat van het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring sprake is, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat [eis.conv./verw.reconv.] de erfdienstbaarheid 10 respectievelijk 20 jaar in bezit heeft gehad. In 2001 stonden voor de schutting tussen de garage en de achtertuin van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] hoge seringstruiken en een magnoliaboom die de lichtinval en het uitzicht vanuit het raam in de garage blokkeerden. Deze struiken en boom zijn eerst in 2014 verwijderd, zodat [eis.conv./verw.reconv.] daarvoor niet 10 respectievelijk 20 jaar het onafgebroken bezit van de door hem gestelde erfdienstbaarheid heeft gehad.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] beroept zich voorts primair op artikel 5:49 lid 1 BW: er kan geen recht van lichtinval en uitzicht zijn ontstaan omdat een vordering om een scheidsmuur op te richten, gelet op de zinsnede “te allen tijde”, niet verjaart. Voor een belangenafweging is geen plaats. Subsidiair heeft te gelden dat het recht op privacy van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] een sterker recht is dan het vermeende recht op lichtinval en uitzicht van [eis.conv./verw.reconv.] .

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Voor recht verklaart dat door verjaring voor [ged.conv./eis.reconv. 1+2] een recht van privacy is ontstaan door een erfafscheiding van minimaal 1.80 meter hoogte;
[eis.conv./verw.reconv.] veroordeelt om mee te werken aan vastlegging van de erfdienstbaarheid in een notariële akte, en inschrijving in het register van het Kadaster, subsidiair bepaalt dat het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats zal treden (…) van de [handtekening, rb] van [eis.conv./verw.reconv.] ;
[eis.conv./verw.reconv.] veroordeelt in de kosten van het geding, onder bepaling dat hij de wettelijke rente daarover verschuldigd is indien de proceskostenveroordeling niet binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis is voldaan.
4.2.
De vorderingen in reconventie – genoemd onder 1. en 2. – heeft [ged.conv./eis.reconv. 1+2] tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. [ged.conv./eis.reconv. 1+2] heeft ter zitting bepleit om de proceskosten in reconventie te compenseren in het geval de vorderingen in conventie worden afgewezen. Indien de vorderingen in conventie worden toegewezen, refereert [ged.conv./eis.reconv. 1+2] zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft zich ter zitting met betrekking tot de proceskosten in reconventie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5.De beoordeling

in conventie
Recht van erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht
5.1.
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht is ontstaan, zoals [eis.conv./verw.reconv.] stelt, maar [ged.conv./eis.reconv. 1+2] betwist.
5.2.
[eis.conv./verw.reconv.] stelt dat hij sinds 1988 lichtinval had middels het achterraam in de garage en daarnaast vrij uitzicht over de tuin van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] Deze lichtinval en dat uitzicht waren mogelijk, omdat de schutting die er destijds stond maar 1,20 meter hoog was. [eis.conv./verw.reconv.] heeft deze lichtinval en dit vrij uitzicht gehad totdat [ged.conv./eis.reconv. 1+2] in 2014 tegen de lage schutting een hoge schutting van 1,80 meter heeft aangebouwd, waardoor de lichtinval en het uitzicht werden beperkt. Nu reeds daarvoor zowel de 10-jaars als de 20-jaars termijn is verstreken, heeft [eis.conv./verw.reconv.] door middel van verjaring een recht van erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht verkregen.
5.3.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] brengt hier tegenin dat er bij aankoop van zijn woning in 2001 voor de schutting tussen de garage en de achtertuin van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] hoge seringstruiken en een magnoliaboom stonden, die de lichtinval in en het uitzicht vanuit het raam van de garage blokkeerden. Dat betekent dat [eis.conv./verw.reconv.] tot 2014 niet de door hem gestelde lichtinval en het door hem gestelde vrij uitzicht heeft gehad – en daarna ook niet als gevolg van de hoge schutting – waardoor er geen erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan.
5.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Aangezien tussen partijen geen discussie is gevoerd over welke verjaringstermijn – 10 of 20 jaar – in de onderhavige kwestie heeft te gelden en [eis.conv./verw.reconv.] bij de onderbouwing van zijn beroep op verjaring niet spreekt over ‘te goeder trouw’, gaat de rechtbank ervan uit dat [eis.conv./verw.reconv.] zich beroept op bevrijdende verjaring. In artikel 3:105 BW is bepaald dat degene die een goed bezit op het moment dat de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van dat bezit is verjaard, dat goed verkrijgt, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De verjaring van deze rechtsvordering begint te lopen op de dag na het verlies van het bezit door de rechthebbende (artikel 3:314 lid 2 BW) en is voltooid na 20 jaren (artikel 3:306 BW). Degene die zich op verjaring beroept, dient op het moment waarop de verjaring van de rechtsvordering van de rechthebbende tot beëindiging van het bezit is voltooid, het goed te bezitten. Het voorgaande komt er in het kort op neer dat voor een geslaagd beroep op verkrijging door bevrijdende verjaring sprake dient te zijn van a) bezit en b) gedurende 20 jaren.
5.5.
Gesteld noch gebleken is dat reeds onder het oude recht een erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht is ontstaan. Vast staat dat toen [eis.conv./verw.reconv.] zijn woning in 1988 kocht, er in de daarbij behorende garage aan de achterzijde een raam zat en dat er een lage schutting stond op circa 50 centimeter afstand van dit raam waardoor licht binnenviel en [eis.conv./verw.reconv.] uitzicht had over het perceel van [adres+plaats 2] . Hieruit leidt de rechtbank af dat [eis.conv./verw.reconv.] pretendeerde rechthebbende te zijn van lichtinval en uitzicht, hetgeen ook voor de rechtsvoorgangers van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] kenbaar moet zijn geweest. [eis.conv./verw.reconv.] had dus ‘bezit’ van deze lichtinval en dit uitzicht, in elk geval vanaf 1 januari 1992 (inwerkingtreding NBW).
5.6.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] heeft aangevoerd dat de hoge seringstruiken en een magnoliaboom – die er in 2001 stonden toen hij de woning kocht – de door [eis.conv./verw.reconv.] gestelde lichtinval en het door hem gestelde uitzicht dusdanig blokkeerden dat geen sprake was van een bezit en dus evenmin van een erfdienstbaarheid ontstaan door verjaring.
5.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de eerste (volgens [ged.conv./eis.reconv. 1+2] genomen in 2003/2004) en tweede foto (volgens [ged.conv./eis.reconv. 1+2] genomen in 2005/2006) zoals door [ged.conv./eis.reconv. 1+2] als productie 5 in het geding gebracht, blijkt dat er beplanting op het perceel van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] heeft gestaan nabij het raam van de garage van [eis.conv./verw.reconv.] . Met die foto’s en hetgeen [ged.conv./eis.reconv. 1+2] in dat kader heeft gesteld, heeft hij echter onvoldoende onderbouwd dat deze beplanting ervoor heeft gezorgd dat er geen sprake was van lichtinval en vrij uitzicht, zoals door [eis.conv./verw.reconv.] gesteld. Het enkele feit dat er bebladerde takken op enige afstand van het raam hingen, is hiertoe onvoldoende. [eis.conv./verw.reconv.] heeft hierover verklaard dat de beplanting hem nooit heeft gehinderd, omdat deze meer dan twee meter van het raam stond. Daar komt bij dat [ged.conv./eis.reconv. 1+2] tijdens de mondelinge behandeling zelf heeft verklaard dat de magnolia die op de eerste en tweede foto is te zien, zijn blad verliest in de herfst en in de winter zodat er in die periode geen hinder van blad is. Er is eerst een einde gekomen aan het bezit van de lichtinval en het uitzicht op het moment dat [ged.conv./eis.reconv. 1+2] tegen de lage schutting een hoge schutting heeft geplaatst. Dit was in 2014. Dat betekent dat [eis.conv./verw.reconv.] in elk geval 20 jaar bezit heeft gehad van lichtinval en uitzicht en aldus door bevrijdende verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan.
Artikel 5:49 BW bij wijze van verweer
5.8.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] heeft nog als verweer aangevoerd dat geen recht van erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht kan zijn ontstaan, omdat een vordering gericht op de medewerking van de nabuur om een scheidsmuur van twee meter hoog op te richten op de grens van de erven, zoals geregeld in artikel 5:49 lid 1 BW, niet verjaart.
5.9.
Vooropgesteld wordt dat [ged.conv./eis.reconv. 1+2] in de onderhavige procedure geen (reconventionele) vordering op basis van artikel 5:49 BW heeft ingesteld. Reeds daarom sorteert zijn verweer geen effect. Dat [ged.conv./eis.reconv. 1+2] te allen tijde van [eis.conv./verw.reconv.] de in artikel
5:49 BW bedoelde medewerking kan vorderen, doet niets af aan het feit dat een erfdienstbaarheid van uitzicht en lichtinval door verjaring is ontstaan. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de redenering van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] bovendien impliceert dat de bevrijdende verjaring ex artikel 3:314 jo. artikel 3:306 BW van de vordering tot verwijdering van vensters, muuropeningen, balkons of soortgelijke werken
(artikel 5:50 BW) die zich bevinden op de erfgrens of zodanig dicht daartegen dat een muur niet (zonder meer) op de erfgrens kan worden opgetrokken, kan worden ondergraven door uitoefening van de bevoegdheid ex artikel 5:49 BW. Hoewel de vordering tot verwijdering is verjaard, zou de nabuur toch verwijdering kunnen vorderen, met de motivering dat hij op de erfgrens een mandelige muur van twee meter hoogte opgericht wil zien. Er is in de parlementaire geschiedenis geen aanwijzing te vinden dat de bevoegdheid van
artikel 5:49 BW zo ver reikt. Integendeel: artikel 5:50 lid 4 BW impliceert volgens de wetgever dat in zo'n geval de situatie die door verjaring is ontstaan, moet worden gerespecteerd (MvA artikel 5.4.13 (5:50), Parl, Gesch. Boek 5, p. 206). Deze redenering van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet juist.
5.10.
Diezelfde redenering van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] vindt voorts geen steun in het door hem aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 6 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1907). In dat arrest heeft de Hoge Raad onder meer geoordeeld dat het recht van artikel 5:49 BW ook geldend kan worden gemaakt als reeds een andere erfafscheiding aanwezig is, en dat het belang van de eigenaar bij de uitoefening van zijn recht van artikel 5:49 BW, gelet op de door de wetgever beoogde eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, in beginsel gegeven is. Een dergelijke kwestie speelt echter niet in de onderhavige procedure.
5.11.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen van [eis.conv./verw.reconv.] zoals genoemd onder 1. en onder 2. (primair) toewijzen. [eis.conv./verw.reconv.] heeft er immers recht en belang bij dat [ged.conv./eis.reconv. 1+2] meewerkt aan vastlegging van de erfdienstbaarheid in een notariële akte, en inschrijving in het register van het Kadaster.
Artikel 5:50 lid 4 BW
5.12.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft zijn (derde) vordering gebaseerd op het bepaalde in artikel
5:50 lid 4 BW, voor zover hier van belang inhoudende: wanneer de nabuur (in casu: [ged.conv./eis.reconv. 1+2] ) als gevolg van verjaring geen wegneming van een opening of werk meer kan vorderen, is hij verplicht binnen een afstand van twee meter daarvan geen gebouwen of werken (zoals de hier aan de orde zijnde hoge schutting) aan te brengen die de eigenaar van het andere erf (in casu: [eis.conv./verw.reconv.] ) onredelijk zouden hinderen, behoudens voor zover een gebouw of werk zich daar reeds op het tijdstip van de voltooiing van de verjaring bevond.
5.13.
Hiervoor is geoordeeld dat door verjaring een recht van erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht is ontstaan. Dit vrije uitzicht en deze lichtinval zal [ged.conv./eis.reconv. 1+2] daarom moeten dulden. De bedoeling van artikel 5:50 lid 4 BW is dat de nabuur die zijn rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand heeft laten verjaren (in dit geval [ged.conv./eis.reconv. 1+2] ), die toestand zal moeten respecteren, zodanig dat hij gehouden is om onredelijke hinder voor [eis.conv./verw.reconv.] te voorkomen. Op grond van het bepaalde in artikel
5:50 lid 4 BW mag [ged.conv./eis.reconv. 1+2] dan ook geen schutting plaatsen die [eis.conv./verw.reconv.] onredelijk zou hinderen, tenzij deze schutting zich daar reeds op het tijdstip van de voltooiing van de verjaring bevond.
5.14.
De vraag is of de aanwezigheid van de hoge schutting onredelijke hinder voor [eis.conv./verw.reconv.] oplevert. Voor de invulling van de term “onredelijke hinder” dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 5:37 BW, waarin staat vermeld dat een eigenaar van een erf geen hinder mag toebrengen aan eigenaars van andere erven in een mate die volgens artikel
6:162 BW onrechtmatig is. Volgens vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval.
5.15.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [eis.conv./verw.reconv.] door de aanwezigheid van de hoge schutting visuele hinder ondervindt. [eis.conv./verw.reconv.] heeft vanuit zijn garage zicht op houten planken van de hoge schutting, die op ongeveer 50 centimeter van het raam tegen de lage schutting zijn geplaatst. Hierbij is nog van belang dat [eis.conv./verw.reconv.] ter zitting onbetwist heeft gesteld dat hij voor het raam, achter zijn werkbank zit en niet door het bovenste raam kijkt. Uit de foto die als productie 3 bij dagvaarding door [eis.conv./verw.reconv.] in het geding is gebracht, blijkt dan dat tegen de hoge schutting wordt aangekeken. Ook de lichtinval is als gevolg van de hoge schutting minder geworden; als de planken van de hoge schutting worden weggehaald zal meer licht het raam bereiken.
5.16.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] heeft hiertegenover zijn belang op privacy naar voren gebracht. Aan dit belang dat door de hinder toebrengende hoge schutting wordt gediend, dient eveneens gewicht te worden toegekend, aldus [ged.conv./eis.reconv. 1+2] .
5.17.
Alle belangen van partijen afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van de hoge schutting in haar huidige vorm [eis.conv./verw.reconv.] onredelijk hindert. Het genot van [eis.conv./verw.reconv.] , dat hij ontleent aan zijn erfdienstbaarheid, wordt aangetast doordat hij door de schutting minder uitzicht en lichtinval geniet dan voorheen het geval was. Als gevolg hiervan dient [ged.conv./eis.reconv. 1+2] de hoge schutting te verlagen tot 1,20 meter. Deze is immers eerst geplaatst (2014) na de voltooiing van de verjaring (2012). Met deze verlaging is er geen sprake meer van een onredelijke hinder, omdat [eis.conv./verw.reconv.] dan vanuit zijn garage niet meer aankijkt tegen deze schutting. Ook is deze maatregel bevorderlijk voor de onder de erfdienstbaarheid begrepen lichtinval. Verlaging doet verder voldoende recht aan de privacy belangen van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] , omdat de (lage) schutting dan nog steeds een afscherming van zijn erf vormt, mede ook omdat de tuin van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] lager is gelegen dan de tuin van [eis.conv./verw.reconv.] . [eis.conv./verw.reconv.] kijkt dan ook meer ‘over’ dan ‘in’ de tuin van [ged.conv./eis.reconv. 1+2] .
5.18.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft gevorderd om aan de veroordeling tot verlaging van de schutting een dwangsom te verbinden van € 500,00 per dag. [ged.conv./eis.reconv. 1+2] heeft aangevoerd dat – nu de vorderingen van [eis.conv./verw.reconv.] moeten worden afgewezen – ook de gevorderde dwangsom moet worden afgewezen. In geval van toewijzing van de vorderingen van [eis.conv./verw.reconv.] stelt [ged.conv./eis.reconv. 1+2] dat de dwangsom moet worden afgewezen aangezien deze in geen verhouding staat tot de kosten die [ged.conv./eis.reconv. 1+2] dient te maken voor het herstellen van de schutting in de oude toestand. Dat argument is echter niet relevant. De rechtbank zal een dwangsom verbinden aan de uit te spreken veroordeling, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden beperkt als hierna volgend en aan de te verbeuren dwangsommen een maximum zal worden verbonden. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van de geschonden belangen en de beoogde prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
Proceskosten in conventie
5.19.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] worden begroot op:
kosten dagvaarding
129,82
griffierecht
314,00
salaris advocaat
1.126,00
(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal
1.569,82
5.20.
De eveneens door [eis.conv./verw.reconv.] gevorderde nakosten zullen op de hierna aangegeven wijze worden toegewezen.
in reconventie
5.21.
[ged.conv./eis.reconv. 1+2] heeft zijn beide vorderingen in reconventie tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Hij zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De kosten aan de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] worden begroot op € 281,50 (1 punt x factor 0,5 x tarief € 563,00) aan salaris advocaat.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat door verjaring een erfdienstbaarheid van lichtinval en uitzicht is ontstaan door/vanuit het raam in de achtergevel van de schuur van [eis.conv./verw.reconv.] ,
6.2.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv. 1+2] om mee te werken aan vastlegging van de erfdienstbaarheid in een notariële akte, en inschrijving in het register van het Kadaster,
6.3.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv. 1+2] hoofdelijk om de schutting achter de schuur van [eis.conv./verw.reconv.] binnen twee weken na betekening van dit vonnis, te verlagen naar 1,20 meter gemeten vanaf het perceel van [eis.conv./verw.reconv.] en de schutting op deze hoogte te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag waarmee [ged.conv./eis.reconv. 1+2] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.4.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv. 1+2] in de proceskosten, aan de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] tot op heden begroot op € 1.569,82,
6.5.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv. 1+2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [ged.conv./eis.reconv. 1+2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heet plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.6.
verklaart dit vonnis in conventie, met uitzondering van 6.1., uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv. 1+2] in de proceskosten, aan de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] tot op heden begroot op € 281,50,
6.9.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Hermans en in het openbaar uitgesproken op
21 december 2022.
th/mk