ECLI:NL:RBGEL:2022:6945

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
401339
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid en verkoop bedrijfswoning in het kader van hypothecaire leningen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man, die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden in een bedrijfswoning. De vrouw vordert dat de man binnen veertien dagen een verzoek indient bij de bank om haar te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor hypothecaire leningen die zijn afgesloten ten behoeve van de bedrijfswoning. De man betwist dat hij hiertoe verplicht is en stelt dat de bank dit verzoek zal afwijzen vanwege de verliesgevende situatie van zijn onderneming. De rechtbank oordeelt dat de man zijn inspanningsverplichting moet nakomen en een verzoek moet indienen bij de bank. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw toe, maar beperkt de dwangsommen tot een maximum van € 50.000,00. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De vorderingen van de man in voorwaardelijke reconventie worden afgewezen, omdat de kosten voor het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor rekening van de man komen, gezien zijn inspanningsverplichting uit de vaststellingsovereenkomst van 2019.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer / rolnummer: C/05/401339 / HZ ZA 22-97
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eis.conv./verw.reconv.],
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. J.H. Hofstede te Doetinchem,
tegen
[ged.conv./eis.reconv.],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verwijzingsvonnis van 16 maart 2022 van de kantonrechter en de daarin genoemde stukken,
- het tussenvonnis van 27 juli 2022 en de daarin genoemde stukken,
- het B16-formulier van 17 oktober 2022 van de zijde van de vrouw met aanvullende productie XI,
- de e-mail van 26 oktober 2022 van de rechtbank met daarin onder meer een agenda voor de zitting,
- de e-mail en brief van 2 november 2022 van de zijde van de man met een verklaring van de huisarts,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Tijdens hun relatie hebben partijen samengewoond in de bedrijfswoning aan de [adres+plaats] (hierna: de bedrijfswoning). De bedrijfswoning is eigendom van de man.
2.3.
Partijen hebben in 2002 en 2014 hypothecaire leningen afgesloten bij de Rabobank (hierna: de bank) ten behoeve van de bedrijfswoning, voor welke schulden de vrouw en de man hoofdelijk aansprakelijk zijn.
2.4.
Vanaf april 2017 is de affectieve relatie tussen partijen en de samenwoning beëindigd. Toen is de vrouw elders gaan wonen. De man woont nu in de bedrijfswoning met zijn nieuwe echtgenote en haar kinderen.
2.5.
In december 2017 is de waarde van de bedrijfswoning getaxeerd. Het taxatierapport bevat de volgende passage:
AFBEELDING I
2.6.
In een eerdere gerechtelijke procedure hebben partijen op 16 september 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de volgende inhoud:
“Ter beëindiging van hun geschil en ter finale afwikkeling van hun samenlevingscontract komen partijen het volgende overeen:
De man betaalt binnen een week na heden € 43.000,-- aan de vrouw op rekeningnummer (…);
Na uitvoering van bovenstaande verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van hun samenleving af te wikkelen hadden;
De man zal zich inspannen om ervoor te zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen, tussen partijen genoegzaam bekend;
De vorderingen worden over en weer ingetrokken;
Partijen zullen met elkaar in over treden over de afwikkeling van alle openstaande praktische aangelegenheden, bij hen genoegzaam bekend.”
2.7.
In een e-mail van 19 juni 2020 heeft de boekhouder van de man het volgende geschreven aan de man (witregels weggelaten, rechtbank):
“In eerste aanleg is bij de Rabobank voorgelegd om het ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid te effectueren.
Rabobank wil daar niet aan meewerken anders dan een reguliere aanvraag voorzien van alle inkomensgegevens en stukken.
Dit verzoek zal worden afgewezen op grond van het feit dat er sprake is van een verliesgevende situatie in de werkmaatschappij.
In 2019 hebben we besloten om de verkoopafdeling terug te brengen naar 1 verkoper, dit heeft niet de gewenste uitwerking gehad.
Inmiddels wordt de verkoop door [betrokkene 1] gedaan en is er geen verkoper meer aangesteld, omdat de auto-verkoopvraag in de loop der jaren is afgenomen.
Verder staat dit jaar 2020 in het teken van een verdere reorganisatie, de functie van administrateur is opgeheven en ook de garage-afdeling is teruggelopen zodat de receptie als zodanig anders wordt vormgegeven.
Deze aanpassingen hebben de nodige kosten tot gevolg gehad. Dat effect openbaart zich pas later.
Eerst in 2021 kunnen daarvan de vruchten worden geplukt tot dat moment zal het ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid niet worden toegestaan.
Bij andere banken is de financiering niet onder te brengen. Dit zou enorme kosten met zich meebrengen en de haalbaarheid is nagenoeg nihil.
Door de verwevenheid is het niet mogelijk de woning (bedrijfswoning) afzonderlijk van de bedrijfsfinanciering te realiseren.
Een volledige herfinanciering van bedrijf met bedrijfswoning is niet reëel te veronderstellen.
Ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid is dan ook alleen mogelijk bij verkoop van de bedrijfswoning.
De enige mogelijkheid is verkoop van de bedrijfswoning, dat is omwille van de vermoedelijke opbrengst niet wenselijk.
We zullen het daarom begin 2021 opnieuw kunnen beschouwen met enerzijds de nieuwe omvang en situatie binnen het bedrijf en dan een inschatting maken of op grond van de prognoses dit te realiseren is.
Overigens zal een bank zich doorgaans voornamelijk baseren op de resultaten uit het verleden, dus ik verwacht ook niet dat dit in 2021 gerealiseerd kan gaan worden.
Ik denk dat alle mogelijkheden zijn onderzocht maar dit niet te realiseren is.”
2.8.
De vrouw is tot op heden niet ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen afgesloten ten behoeve van de bedrijfswoning.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
zal bepalen dat de man binnen veertien dagen na het vonnis een verzoek dient te doen tot ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire leningen afgesloten ten behoeve van de bedrijfswoning, en dat de man aan dit verzoek zijn volledige medewerking dient te verlenen, op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man dit nalaat, zulks onder bepaling van een maximum van € 256.000,00,
de man zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
En voor het geval dat de bank weigert de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid:
de man zal veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis en nadat de bank schriftelijk aan de vrouw en/of de man heeft medegedeeld dat de vrouw niet wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, medewerking te verlenen aan de verkoop van de bedrijfswoning, waarbij de vraagprijs van de bedrijfswoning of de vanaf prijs van de bedrijfswoning wordt vastgesteld op een zodanig bedrag als door de verkopend makelaar, in casu de door de vrouw aan te wijzen makelaar, wordt geadviseerd om tot verkoop van de bedrijfswoning te komen binnen een tijdvak van drie tot zes maanden,
de man zal veroordelen mee te werken aan verkoop en overdracht van de bedrijfswoning aan derden door ondertekening van de koopakte alsook de akte van levering daaruit voortvloeiend,
de man zal veroordelen tot het verlenen van volledige medewerking aan bezichtigingen van de bedrijfswoning en daartoe de bedrijfswoning opgeruimd en schoon te houden,
de man zal veroordelen tot het verlenen van volledige medewerking aan de door de makelaar geadviseerde verkoopactiviteiten, waaronder ook uitdrukkelijk wordt begrepen het aanbrengen van een “te koop bord” en het doen deelnemen aan open huizen dagen van de bedrijfswoning,
de man zal veroordelen om alle lasten verbonden aan de bedrijfswoning, zo ook de integrale rente en aflossing van de hypothecaire geldlening verbonden aan de bedrijfswoning, voor zijn rekening te nemen en correct en voor toekomstige termijnen telkens uiterlijk op de vervaldatum te voldoen,
zal bepalen dat, indien de man geen medewerking verleent aan verkoop en levering van de bedrijfswoning, de man wordt veroordeeld tot het verlenen van volledige medewerking aan bezichtigingen van de bedrijfswoning en dat het vonnis de voor verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring van de man zal vervangen en met de bepaling dat het vonnis in de plaats zal treden van de wilsverklaring van de man en van de akten, of een deel daarvan, die opgemaakt dienen te worden uit hoofde van de uitvoering van het vonnis,
zal bepalen dat, indien de man aan één of meerdere van de tegen hem in deze gevorderde veroordeling, onder c. tot en met h. niet binnen 48 uur na betekening van het vonnis voldoet, door de man een direct invorderbare dwangsom wordt verbeurd van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de man na de betekening van het vonnis in gebreke blijft daaraan geheel of gedeeltelijk te voldoen, zulks tot een maximumbedrag van € 256.000,00,
de man zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
Op grond van de vaststellingsovereenkomst van 16 september 2019 is de man gehouden te bewerkstelligen dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, desnoods door verkoop van de bedrijfswoning. Althans de redelijkheid en billijkheid brengen dit mee, omdat van de vrouw niet verlangd kan worden dat zij nog langer hoofdelijk aansprakelijk blijft. Althans artikel 3:178 lid 1 BW moet hier analoog worden toegepast.
3.3.
De conclusie van de man strekt tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
De man betwist dat hij op genoemde gronden gehouden is te bewerkstelligen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, desnoods door verkoop van de bedrijfswoning.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
De man vordert, onder de voorwaarde dat de vordering in conventie onder a. wordt toegewezen, dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw wordt veroordeeld tot het betalen van de kosten die samenhangen met haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek, primair geheel en subsidiair voor 50%, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.5.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat er geen reden is dat hij deze kosten voor zijn rekening moet nemen, althans niet voor meer dan 50%.
3.6.
De conclusie van de vrouw strekt tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
De vrouw betwist dat zij (een deel van) deze kosten voor haar rekening moet nemen.

4.De beoordeling

in conventie
Verzoek aan de bank tot ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid
4.1.
Partijen zijn op 19 september 2019 met elkaar overeengekomen dat de man zich zal inspannen om ervoor te zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. Niet in geschil is dat deze inspanningsverplichting meebrengt dat de man een (deugdelijk onderbouwd) verzoek moet doen aan de bank tot ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.2.
De man stelt echter dat de bank dit verzoek zal behandelen als een nieuwe/reguliere hypotheekaanvraag, en ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid daarom niet mogelijk is, gelet op de verliesgevende onderneming van de man.
Daarnaast bestaat volgens de man het risico dat, indien de bank de verliesgevende cijfers van zijn onderneming onder ogen krijgt, zijn handelskrediet wordt ingetrokken, wat het einde van zijn onderneming zou betekenen, met aanzienlijke schade voor hem en zijn gezin.
Daarom, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van de man, is hij (vooralsnog) niet gehouden bedoeld verzoek aan de bank te doen.
4.3.
De rechtbank gaat hierin niet mee. De man heeft, gelet op de betwisting hiervan door de vrouw, onvoldoende onderbouwd gesteld dat ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid gezien zijn financiële situatie niet mogelijk is. De enkele verwijzing naar de hiervoor in randnummer 2.7 geciteerde e-mail van 19 juni 2020 van zijn boekhouder is voor die conclusie onvoldoende. Deze e-mail beschrijft de situatie medio 2020; dit zegt niets over de actuele situatie. Stukken waaruit de actuele financiële situatie van de man/zijn onderneming volgt, ontbreken. Evenmin heeft de man onderbouwd dat bedoeld verzoek aan de bank een (reëel) risico van opzegging van zijn handelskrediet meebrengt. Uit de e-mail van zijn boekhouder volgt dit in ieder geval niet.
4.4.
Dit betekent dat de man de afspraak met de vrouw moet nakomen en een verzoek moet doen aan de bank tot ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De daartoe strekkende vordering van de vrouw onder a. zal daarom worden toegewezen op de wijze zoals hierna weergegeven.
De man zal worden veroordeeld om (i) binnen veertien dagen na dit vonnis een schriftelijk verzoek te doen aan de bank tot ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire leningen afgesloten ten behoeve van de bedrijfswoning, (ii) aan dit verzoek zijn medewerking te verlenen, onder meer door met de nodige voortvarendheid alle relevante, in ieder geval alle door de bank verzochte, informatie aan te leveren, en (iii) indien de bank niet akkoord gaat met het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid: een gemotiveerde afwijzing hiervan te verstrekken aan de vrouw, waaruit volgt dat alle relevante informatie aan de bank is verstrekt.
De gevorderde dwangsommen komen de rechtbank onredelijk hoog voor en zullen daarom worden beperkt en gemaximeerd als na te melden.
Verkoop bedrijfswoning
4.5.
Voor het geval dat de bank weigert haar te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid vordert de vrouw (met nevenvorderingen) dat de man wordt veroordeeld de bedrijfswoning te verkopen, teneinde met de opbrengst de hypothecaire leningen af te lossen. Daarmee eindigt dan ook de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw.
4.6.
De rechtbank zal de vorderingen c. tot en met j. van de vrouw afwijzen. Daarvoor is het volgende redengevend.
Ten aanzien van het beroep op de vaststellingsovereenkomst van 19 september 2019
4.7.
Partijen zijn in 2019 overeengekomen dat de man zich zal inspannen om ervoor te zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. Voor zover de vrouw aanvoert dat hieruit (reeds) volgt dat de man nu gehouden is tot verkoop van zijn bedrijfswoning, volgt de rechtbank de vrouw daarin niet. Zoals de man terecht heeft aangevoerd zijn partijen (slechts) een inspanningsverplichting van de man overeengekomen en geen resultaatsverplichting. Daarnaast had het voor de hand gelegen dat – indien partijen daadwerkelijk in 2019 bedoeld hadden dat de man (uiteindelijk) gehouden was tot verkoop van zijn bedrijfswoning – partijen hierover uitdrukkelijk afspraken hadden gemaakt in de vaststellingsovereenkomst (bijvoorbeeld een ‘spoorboekje’ met bijbehorende termijnen).
Tijdens de zitting heeft de vrouw bovendien verklaard dat zij destijds helemaal geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de bank niet akkoord zou gaan met haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit impliceert dat partijen destijds ook geen verkoop van de bedrijfswoning zijn overeengekomen voor dat geval.
De vaststellingsovereenkomst als grondslag voor de gevorderde verkoop van de bedrijfswoning gaat dan ook niet op.
Ten aanzien van het beroep op de redelijkheid en billijkheid
4.8.
De rechtsverhouding tussen hoofdelijk schuldenaren onderling – zoals de vrouw en de man – wordt via de schakelbepaling van artikel 6:8 BW beheerst door de uit artikel 6:2 BW voortvloeiende eisen van redelijkheid en billijkheid. Dit artikel bepaalt:
“1. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
2. Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”
Lid 2 stelt buiten twijfel dat redelijkheid en billijkheid ook inbreuk kunnen maken op hetgeen uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit. De formulering “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar” brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van lid 2 de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten.
4.9.
Dit betekent dat slechts in het geval dat moet worden geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw nog langer hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de hypothecaire leningen, gedwongen verkoop van de bedrijfswoning door de man aan de orde zou kunnen zijn. De vrouw heeft echter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot die conclusie kunnen leiden. Daartoe is het volgende van belang.
4.10.
De vrouw heeft, gelet op de betwisting hiervan door de man, onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij op dit moment concrete nadelen ondervindt van de hoofdelijke aansprakelijkheid. De vrouw heeft in dit verband alleen gesteld dat zij de woning van haar overleden moeder wil/kan overnemen. Dit betekent volgens de vrouw dat zij haar broer (mede-erfgenaam) zal moeten uitkopen. Daartoe heeft zij een nieuwe hypotheek nodig. Maar dit lukt volgens de vrouw niet vanwege de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de reeds bestaande hypothecaire leningen.
De man heeft dit alles gemotiveerd betwist. Volgens de man is de moeder van de vrouw al voor de vaststellingsovereenkomst in 2019 overleden en zijn partijen – ondanks dat de vrouw toen al wist van de erfenis/woning – destijds geen eventuele verkoop van de bedrijfswoning overeengekomen. Verder heeft de man, onbetwist door de vrouw, aangevoerd dat uit de openbare registers volgt dat de vrouw al sinds 30 december 2020 (alleen) eigenaar is van de betreffende woning. Hieruit blijkt volgens de man dat een hypotheek/ontslag uit de hoofdelijkheid helemaal niet nodig is ter verkrijging van bedoelde woning. Volgens de man kan de vrouw, gelet op haar inkomen, ook helemaal geen hypotheek krijgen, althans dat blijkt nergens uit.
Gelet op dit verweer van de man heeft de vrouw de gestelde noodzaak voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid onvoldoende onderbouwd. Niet is komen vast te staan dat eerst als de vrouw zou zijn ontslagen uit de betreffende hoofdelijke aansprakelijkheid zij de woning zou kunnen verwerven, terwijl zij die woning zonder bedoeld ontslag niet op haar naam zou kunnen krijgen. Het aanbod van de vrouw tijdens de zitting, om – kennelijk als weerlegging van bovenstaande conclusie – als bewijs in het geding te brengen een e-mailbericht van de bank van 17 februari 2022 en een overeenkomt tussen de vrouw en haar broer van december 2020, wordt als tardief gepasseerd. De vrouw had deze bewijsmiddelen tijdig voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen en, gelet op het verweer van de man in zijn conclusie van antwoord, ook moeten indienen.
4.11.
De man heeft voorts, mede onder verwijzing naar de hiervoor in randnummer 2.5 weergegeven passage uit het taxatierapport, gemotiveerd gesteld dat de bedrijfswoning niet los van zijn onderneming kan worden verkocht. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar betoog dat uit de e-mail van de boekhouder van de man, geciteerd hiervoor in randnummer 2.7, volgt dat (losse) verkoop van de bedrijfswoning wel mogelijk is, maar dat dit minder opbrengt. Die conclusie kan niet (zonder meer) uit de betreffende e-mail worden getrokken. Bovendien hecht de rechtbank op dit punt meer waarde aan het taxatierapport van de bedrijfswoning van een ter zake kundige makelaar. De vrouw heeft gelet hierop onvoldoende gemotiveerd betwist dat een gedwongen verkoop van de bedrijfswoning ook tot gevolg heeft een gedwongen verkoop van de onderneming van de man. Dat dit zeer nadelige gevolgen heeft voor hem en zijn (nieuwe) gezin (“onderneming weg, inkomen weg, woning weg”) heeft de vrouw evenmin (voldoende gemotiveerd) betwist.
4.12.
Onder de geschetste omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw nog langer hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de hypothecaire leningen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat niet gesteld of gebleken is dat de man de hypothecaire leningen niet nakomt/kan nakomen, en de omstandigheid dat partijen in 2019 – bij de beëindiging van hun eerdere geschil en ter finale afwikkeling van hun samenlevingscontract – niet zijn overeengekomen dat de man zijn bedrijfswoning op enig moment zal moet verkopen, teneinde met de opbrengst de hoofdelijkheid van de vrouw te beëindigen.
Ten aanzien van het beroep op de analoge toepassing van artikel 3:178 lid 1 BW
4.13.
Voor analoge toepassing van artikel 3:178 lid 1 BW als grondslag voor de gevorderde verkoop van de bedrijfswoning is evenmin plaats, nu dit geen steun vindt in de wet en de rechtspraak. Titel 3.7 BW betreft goederen die toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk. Een schuld is geen goed, zodat de vrouw zich niet – en ook niet naar analogie – met succes kan beroepen op de verdeling van deze schuld.
Conclusie ten aanzien van de gevorderde verkoop van de bedrijfswoning
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat een grondslag voor de vordering van de vrouw tot verkoop van de bedrijfswoning ontbreekt. De hierop gebaseerde vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring
4.15.
De vordering betreffende het verzoek aan de bank tot ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal, zoals bleek hiervoor in randnummers 4.1 e.v., worden toegewezen.
4.16.
De man heeft het verweer gevoerd dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaring dient te worden afgewezen, omdat een toewijzend vonnis mogelijk zou leiden tot onomkeerbare gevolgen.
4.17.
Naar het oordeel van rechtbank vormt dit geen grond om het belang van de man bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem mogelijk tegen dit vonnis in te stellen rechtsmiddel is beslist, zwaarder te laten wegen dan het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis. Temeer nu de man de door hem gestelde mogelijke onomkeerbare gevolgen, kennelijk als gevolg van de beweerdelijke mogelijke opzegging van het handelskrediet, niet heeft onderbouwd. Het vonnis zal dan ook, met betrekking tot de veroordelingen in geding, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Proceskosten
4.18.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-partners) zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
4.19.
De voorwaarde waaronder de reconventionele vorderingen zijn ingesteld is vervuld, nu de vordering in conventie onder a. zal worden toegewezen.
4.20.
De reconventionele vorderingen van de man zullen gelet op het volgende worden afgewezen. De kosten die samenhangen met het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid komen voor rekening van de man. Het betreft hier namelijk kosten in verband met de (her)financiering van zijn bedrijfswoning. Niet valt in te zien waarom de vrouw de kosten hiervan zou moeten dragen. Temeer nu partijen in 2019 zijn overeengekomen dat de man een inspanningsverplichting heeft om ervoor te zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. Dit impliceert, bij gebrek aan een andersluidende afspraak, dat hij daarvan ook de kosten moet dragen.
4.21.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-partners) zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
gebiedt de man om (i) binnen veertien dagen na dit vonnis een schriftelijk verzoek te doen aan de bank tot ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire leningen afgesloten ten behoeve van de bedrijfswoning gelegen aan de [adres+plaats] , (ii) aan dit verzoek zijn medewerking te verlenen, onder meer door met de nodige voortvarendheid alle relevante, in ieder geval alle door de bank verzochte, informatie aan te leveren, en (iii) indien de bank niet akkoord gaat met het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid: een gemotiveerde afwijzing hiervan te verstrekken aan de vrouw, waaruit volgt dat alle relevante informatie aan de bank is verstrekt,
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de hoofdveroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan de beslissing is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 en 5.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
5.7.
wijst de vordering af,
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Mesman en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.
jm/mk