ECLI:NL:RBGEL:2022:6927

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
405117
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over de geldigheid van een koopovereenkomst en schenkingen in het kader van een nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil over de geldigheid van een koopovereenkomst en schenkingen in het kader van een nalatenschap. De eiser, [eiser conv/verw reconv], heeft een koopovereenkomst gesloten met zijn moeder, [erflaatster], voor de verkoop van haar woning. Na het overlijden van [erflaatster] op 21 oktober 2020, hebben de gedaagden, [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1], de vernietigbaarheid van deze koopovereenkomst ingeroepen, stellende dat [erflaatster] niet in staat was om haar wil te bepalen ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst, vanwege haar geestelijke toestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat de vorderingen van de gedaagden niet toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schenkingen die door [erflaatster] zijn gedaan aan [eiser conv/verw reconv] en zijn kinderen, niet vernietigbaar zijn op grond van misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap bepaald en de partijen opgedragen om hun medewerking te verlenen aan de uitvoering van de uitspraak. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/405117 / HZ ZA 22-182
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eiser conv/verw reconv],
te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. E.J. Moll te Doetinchem,
tegen

1.[gedaagde conv/eiser reconv 1],

te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie
advocaat: mr. M.C. Carli-Lodder te 's-Gravenhage,
2.
[gedaagde conv/eiser reconv 2],
te [woonplaats] (Duitsland),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie
advocaat: mr. M.C. Carli-Lodder te 's-Gravenhage,
3.
[gedaagde conv/eiser reconv 3],
te [woonplaats] (Zwitserland),
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser conv/verw reconv], [gedaagde conv/eiser reconv 1], [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 oktober 2022
- de akte overlegging producties 11 tot en met 13 van [eiser conv/verw reconv]
- de akte tot vermeerdering van eis van [eiser conv/verw reconv]
- de akte overlegging producties 23 tot en met 26 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]
- het bericht van 18 november 2022 van mr. Carli waarin zij namens [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] bezwaar maakt tegen de vermeerdering van eis
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 november 2022, waarbij de rechtbank de vermeerdering van eis heeft toegestaan.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser conv/verw reconv] en [gedaagde conv/eiser reconv 3] zijn de (enige nog in leven zijnde) kinderen van [overledene 1] (hierna [overledene 1]) en [erflaatster] (hierna: [erflaatster]). [overledene 1] is in 1977 overleden. [erflaatster] is hertrouwd met [erflater ]. [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] zijn de kinderen van [erflater ] (hierna: [erflater ]). G.J.
2.2.
[erflater ] is op 16 april 2002 overleden. [erflater ] heeft bij testament van 5 augustus 1988 voor het laatst beschikt over zijn nalatenschap (productie 1 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]). In dat testament heeft hij, voor zover hier relevant, bepaald dat hij zijn hele vermogen aan [erflaatster] als langstlevende nalaat, waarbij zijn overige erfgenamen een (ten tijde van het leven van [erflaatster] niet opeisbare) vordering op [erflaatster] krijgen gelijk aan ieders erfdeel. Voor het geval hij na [erflaatster] zou overlijden heeft [erflater ] bepaald dat [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] een bedrag gelegateerd krijgen dat gelijk is aan hetgeen [eiser conv/verw reconv] en [gedaagde conv/eiser reconv 3] van hem te vorderen zouden hebben in verband met het overlijden van [erflaatster] en [gedaagde conv/eiser reconv 2], [gedaagde conv/eiser reconv 1], [eiser conv/verw reconv] en [gedaagde conv/eiser reconv 3] tot zijn erfgenamen benoemd, ieder voor gelijke delen.
2.3.
Op 1 april 2019 is [erflaatster] vanuit haar woning aan [adres] (hierna: de woning) naar verpleeghuis [adres] verhuisd (producties 2 en 3 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]).
2.4.
Op 6 november 2019 heeft [gedaagde conv/eiser reconv 2] een bericht ontvangen van de partner van [eiser conv/verw reconv] waarin staat dat [erflaatster] de dag ervoor is opgenomen op de IC in het ziekenhuis omdat zij waarschijnlijk een herseninfarct heeft gehad (productie 4 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]).
2.5.
Op 14 november 2019 is aan zowel [eiser conv/verw reconv] als aan [gedaagde conv/eiser reconv 3] een bedrag van € 5.400,00 overgemaakt van de rekening van [erflaatster] onder vermelding van “Gift mama 2019” (productie 19 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]). Op 8 december 2019 en op 22 december 2019 is een bedrag van € 1.250,00 van de rekening van [erflaatster] opgenomen en op 9 december 2019 is een bedrag van € 750,00 aan [eiser conv/verw reconv] overgemaakt van de rekening van moeder onder vermelding van “Schenking kleinkinderen”. Op 25 december 2019 is een bedrag van € 875,00 overgemaakt op de rekening van [kleinkind 1] en op € 29 december 2019 een bedrag van € 875,00 aan [kleinkind 2], beide onder vermelding van “Cadeau oma”. (productie 20 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1])
2.6.
Op 17 december 2019 is de marktwaarde van de woning – ten behoeve van
“Het verkrijgen van inzicht in de waarde ten behoeve van de een verkoop”– door de heer C.A. Seesink, makelaar, getaxeerd op € 270.000,00 (productie 5 van [eiser conv/verw reconv]).
2.7.
Op 26 maart 2020 hebben [erflaatster] en [eiser conv/verw reconv] een koopovereenkomst ondertekend (productie 2 van [eiser conv/verw reconv]), op grond waarvan [erflaatster] de woning aan [eiser conv/verw reconv] heeft verkocht voor € 249.000,00. Over het moment van levering is in artikel 1 als volgt bepaald:
“De voor de overdracht vereiste akte van levering zal worden verleden ten overstaan van notaris Mr. P.R. Moerland (…),binnen twee maanden nadat koper zijn huidige woning aan [adres] in eigendom zal hebben overgedragen,of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen.”
De WOZ-waarde van de woning bedroeg op peildatum 1 januari 2018 € 249.000,00, op 1 januari 2019 € 264.000,00 en op 1 januari 2020 € 278.000,00 (productie 6 van [eiser conv/verw reconv]).
2.8.
Op 1 april 2020 is aan zowel [eiser conv/verw reconv] als aan [gedaagde conv/eiser reconv 3] een bedrag van € 5.515,00 overgemaakt van de rekening van [erflaatster] onder vermelding van “Schenking van mama” (productie 22 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]).
2.9.
Op 5 juni 2020 is [erflaatster] verhuisd naar [verzorgingshuis] voor mensen met dementie die geïndiceerd zijn op grond van de Wet Langdurige zorg (producties 2 en 6 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]).
2.10.
Op 26 juni 2020 is de marktwaarde van de woning – ten behoeve van
“Het verkrijgen van (hypothecaire) financiering”– op waardepeildatum 17 juni 2020 door de heer E.K. Lensink, makelaar, getaxeerd op € 275.000,00 (productie 14 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]).
2.11.
Op 21 oktober 2020 is [erflaatster] overleden (productie 2 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]). Zij heeft bij testament van 5 augustus 1988 (productie 3 van [eiser conv/verw reconv]) voor het laatst beschikt over haar nalatenschap (hierna: de nalatenschap). In het testament heeft [erflaatster], voor zover hier relevant, bepaald dat [eiser conv/verw reconv] en [gedaagde conv/eiser reconv 3] een bedrag gelegateerd krijgen dat gelijk is aan hetgeen [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] van haar te vorderen hebben in verband met het overlijden van [erflater ] en [eiser conv/verw reconv], [gedaagde conv/eiser reconv 3], [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] tot haar erfgenamen benoemd, ieder voor gelijke delen.
2.12.
[gedaagde conv/eiser reconv 3] heeft de nalatenschap van [erflaatster] zuiver aanvaard (productie 7 van [eiser conv/verw reconv])
[gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard (productie 8 van [eiser conv/verw reconv]).
2.13.
Op 16 november 2020 heeft notaris mr. P.R. Moerland een notitie “Afwikkeling nalatenschap [erflaatster], geboren [geboortedatum], overleden op 21 oktober 2020” opgesteld (productie 4 van [eiser conv/verw reconv]) met daarbij een “Voorstel tot verdeling nalatenschap”. Daarin is opgenomen dat de bezittingen van [erflaatster] in totaal € 274.000.00 bedragen (€ 249.000,00 in verband met verkoop woning en € 25.000,00 aan banktegoeden) en de schulden in totaal € 176.865,56 (± € 18.000,00 hypotheekschuld, 2x € 39.716,39 schuld aan [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] en 2x € 39.716,39 in verband met legaten aan [eiser conv/verw reconv] en [gedaagde conv/eiser reconv 3]), zodat het saldo van de nalatenschap € 97.134,44 bedraagt, waarvan erfgenamen ieder recht hebben op een vierde deel, zijnde € 24.283,61. Berekend is dat bij toedeling van de woning, de hypotheekschuld en het banksaldo aan [eiser conv/verw reconv], |[eiser conv/verw reconv] aan [gedaagde conv/eiser reconv 3], [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] ieder € 64.000,00 dient te betalen in verband met hun vordering/legaat (€ 39.716,39) en krachtens erfrecht (€ 24.283,61).
Bij dit voorstel tot verdeling heeft de notaris de volgende opmerkingen gemaakt:
“Bij de voorbereiding van de akte van levering is er een discussiepunt tussen(… [eiser conv/verw reconv] en [gedaagde conv/eiser reconv 3], rb)
geweest in verband met het feit dat de koopprijs van de woning volgens de koopovereenkomst lager was dan de taxatiewaarde ad € 270.000.
Aangezien(… [eiser conv/verw reconv] en [gedaagde conv/eiser reconv 3], rb)
tezamen over een volmacht beschikten en dus slechts met medewerking van(… [gedaagde conv/eiser reconv 3], rb
) tot levering kon worden overgegaan, zegde(… [eiser conv/verw reconv], rb)
– in de veronderstelling dat hij en zijn zuster de enige erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster zouden zijn – toe het bedrag uitmakende het verschil tussen de koopprijs en de taxatiewaarde te eniger tijd bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster met zijn zuster te delen.
Aangezien de levering door het overlijden van erflaatster geen doorgang heeft kunnen vinden, is thans door het overlijden een andere situatie ontstaan, waarbij uitsluitend volgen de regels van het erfrecht dient te worden beoordeeld of door de verkoop tegen een lagere waarde dan de taxatiewaarde het recht op een legitieme portie van(… [gedaagde conv/eiser reconv 3], rb)
is geschonden.
(…)”
De notaris heeft vervolgens de legitieme portie van [gedaagde conv/eiser reconv 3] berekend, uitgaande van een bevoordeling van [eiser conv/verw reconv] van € 21.000,00 door verkoop van de woning voor een lager bedrag en op basis daarvan geconcludeerd dat er geen rechtsgrond bestaat op aanspraak op het verschil tussen de verkoopprijs van de woning en de taxatiewaarde.
2.14.
Notaris Moerland heeft in de loop van 2021 aangifte erfbelasting gedaan (productie 26 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]). Daarin is onder meer voor de waarde van de woning € 264.000,00 opgevoerd. De notaris heeft daarbij een overzicht opgesteld “Samenvatting aangifte erfbelasting mevrouw [erflaatster]” met een berekening van ieders erfdeel, zijnde € 23.617,25. Bij de berekening van het saldo van de nalatenschap is uitgegaan van de voor de woning de te ontvangen koopsom van € 249.000,00, de saldi van de bankrekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] van respectievelijk € 3.347,00 en € 19.911,00, een hypotheekschuld van € 17.788,00, vorderingen van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] op grond van de nalatenschap van [erflater ] en legaten aan [gedaagde conv/eiser reconv 3] en [eiser conv/verw reconv] uit die nalatenschap (ieder € 39.716,39), te betalen zorgtoeslag (€ 87,00) en kosten aanpassing grafmonument (€ 1.050,00).
2.15.
Bij e-mailbericht van 28 februari 2022 (productie 23 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]) heeft de advocaat van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] aan de advocaat van [eiser conv/verw reconv] bericht dat uit de inhoud van de testamenten van [erflaatster] en [erflater ] ondubbelzinnig blijkt dat zij over en weer hun kinderen en stiefkinderen gelijk wilden behandelen, dat [erflaatster] door haar dementie bij het aangaan van de koopovereenkomst niet kan hebben beseft wat zij heeft ondertekende en wat de bedoeling ervan was. Namens [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] is de vernietigbaarheid van de koopovereenkomst ingeroepen.
2.16.
Bij e-mailbericht van 3 juni 2022 (productie 13 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1]) heeft de advocaat van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1], met verwijzing naar het e-mailbericht van 28 februari 2022, aan de advocaat van [eiser conv/verw reconv] medegedeeld dat [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] zich op het standpunt stellen dat de koopovereenkomst tussen [eiser conv/verw reconv] en [erflaatster] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en de vernietigbaarheid van de koopovereenkomst ingeroepen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser conv/verw reconv] vordert na wijziging eis bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de nalatenschap moet worden verdeeld op de wijze als omschreven in productie 4 bij dagvaarding (“Afwikkeling nalatenschap mevrouw [erflaatster], geboren [geboortedatum], overleden op 21 oktober 2020”);
II. gedaagden te veroordelen allen medewerking te verlenen die benodigd is om te komen tot afwikkeling van de nalatenschap waaronder de verdeling van de woning aan [adres] aldus dat deze woning wordt toebedeeld aan [eiser conv/verw reconv] waartegenover gedaagden € 64.000 ontvangen;
III. te bepalen dat indien gedaagden of één van hen binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis nalaat/nalaten medewerking te leveren aan het passeren van de verdelingsakte door de notaris, dit vonnis in de plaats komt van de medewerking, instemming en handtekeningen van (deze) gedaagde(n);
IV. te bepalen dat indien gedaagden of één van hen binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis nalaat/nalaten medewerking te leveren aan het passeren van de verdelingsakte, [eiser conv/verw reconv] gemachtigd is namens hen mee te werken aan het passeren van de verdelingsakte en de daartoe benodigde handtekening(en) te zetten;
V. te verklaren voor recht dat het koopcontract van 26 maart 2020 inzake de woning aan [adres] bindend is;
VI. althans zodanige wijze van verdeling te bepalen als de rechtbank juist acht;
VII. te verklaren voor recht dat [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser conv/verw reconv] lijdt als gevolg van het feit dat de rentelasten van de door hem te betalen uitkoopsom hoger zijn dan de rentelasten die [eiser conv/verw reconv] had moeten betalen indien [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] in mei/juni 2021, althans december 2021, althans tijdig hun medewerking hadden verleend aan de afwikkeling van de nalatenschap conform productie 4 bij de dagvaarding;
VIII. [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] te veroordelen tot het vergoeden aan [eiser conv/verw reconv] van de hiervoor omschreven schade, op te maken bij staat, althans door de rechtbank te begroten;
IX. met veroordeling van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser conv/verw reconv], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser conv/verw reconv], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser conv/verw reconv] in de kosten van deze procedure inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van dit vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] vorderen
I.
Primair: te verklaren voor recht dat de op 26 maart 2020 door [erflaatster] getekende (voorlopige) koopovereenkomst met betrekking tot de woning aan [adres], op 28 februari dan wel op 3 juni 2022, rechtsgeldig door [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] is vernietigd;
Subsidiair: de op 26 maart 2020 door [erflaatster] getekende koopovereenkomst met betrekking tot de woning aan [adres] te vernietigen;
II. Een makelaar te benoemen die de woning binnen 14 dagen na dit vonnis bindend zal taxeren per datum verdeling c.q. toedeling aan [eiser conv/verw reconv], waarna [eiser conv/verw reconv] gedurende een maand de gelegenheid krijgt om de benodigde financiering te verkrijgen zodanig dat hij daarmee de schulden van de nalatenschap kan voldoen en de legaten en de erfdelen aan alle erfgenamen kan betalen, bij gebreken waarvan de woning verkocht dient te worden;
III. als [eiser conv/verw reconv] de woning niet toebedeeld wenst te krijgen tegen de waarde zoals bindend vastgesteld door een door de rechtbank te bepalen makelaar of [eiser conv/verw reconv] de financiering niet rond kan krijgen binnen de hem gestelde termijn, hem te gelasten binnen 6 weken na dit vonnis medewerking te verlenen aan de verkoop en alle daarbij behorende verkoopactiviteiten van de woning, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van zijn medewerking bij verkoop en levering van de woning;
IV. de schenkingen die zijn gedaan in 2019 en 2020 te vernietigen en te bepalen dat het saldo van de spaarrekening van [erflaatster] met nummer [rekeningnummer] in het kader van de vaststelling van de waarde van de nalatenschap € 45.000,00 dient te bedragen;
V. met veroordeling van [eiser conv/verw reconv] in de kosten van het geding inclusief de nakosten, te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
4.2.
[eiser conv/verw reconv] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] in de kosten van het geding.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de eisen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld als hierna volgend.
5.2.
Bij het dagvaarden van [gedaagde conv/eiser reconv 3] zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen haar verstek is verleend. Op grond van het bepaalde in artikel 140, lid 2 Rv heeft het verschijnen van de overige gedaagden als gevolg dat tussen alle partijen één vonnis wordt gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
5.3.
[eiser conv/verw reconv] vordert om de wijze van verdeling van de nalatenschap vast te stellen. [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Dat betekent in beginsel dat de nalatenschap dient te worden vereffend, alvorens tot verdeling kan worden overgegaan.
Niet is geschil is dat de vereffening nog niet is voltooid. Ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] het eerdere standpunt dat verdeling niet aan de orde is zolang de vereffening niet is voltooid, verlaten. De rechtbank zal – mede gelet op de jurisprudentie hierover (HR 19 mei 2017 ECLI:NL:HR:2017:939) – de verdelingsvordering van [eiser conv/verw reconv] dan ook beoordelen ondanks dat de vereffening nog niet geheel is voltooid.
5.4.
Uit de stellingen en de overgelegde stukken blijkt dat partijen het over een deel van de boedelbeschrijving eens zijn. Zo is niet in geschil dat [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] beiden een vordering van € 39.716,39 op de nalatenschap hebben in verband hun erfdeel in de nalatenschap van [erflater ] en dat [eiser conv/verw reconv] en [gedaagde conv/eiser reconv 3] ieder recht hebben op een legaat van € 39.716,78 uit de nalatenschap. Tot de nalatenschap behoort een hypotheekschuld op de woning. Volgens het als productie 4 van [eiser conv/verw reconv] overgelegde “Voorstel van verdeling nalatenschap” van 16 november 2020 bedraagt die schuld circa € 18.000,00. In de door [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] als productie 15 overgelegde “Samenvatting aangifte erfbelasting [erflaatster]” is voor de hypotheekschuld een bedrag van € 17.788,00 opgenomen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de hypotheekschuld ongeveer € 18.000,00 bedraagt, dat partijen over dit bedrag geen discussie hebben en bij verdeling zullen uitgaan van het precieze hypotheekbedrag op het moment van verdeling, conform opgave van de hypotheekhouder. In productie 15 van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] is voorts een schuld van € 87,00 opgenomen in verband met zorgtoeslag en een schuld van € 1.050,00 in verband met kosten aanpassing grafmonument. [eiser conv/verw reconv] heeft die bedragen niet betwist. De rechtbank gaat ervan uit dat dit kosten betreffen die op 16 november 2020 nog niet bekend waren maar wel ten laste van de nalatenschap komen en dat die kosten inmiddels zijn voldaan van een tot de nalatenschap behorende de bankrekening. Ten slotte is niet in geschil dat tot de nalatenschap de woning en de saldi op de bankrekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] behoren. Partijen zijn echter verdeeld over de waarde van de woning en over het saldo op rekening [rekeningnummer] waarvan uitgegaan dient te worden bij verdeling.
Waarde van de woning
5.5.
[eiser conv/verw reconv] stelt dat bij de verdeling van de nalatenschap van een waarde van € 249.000,00 van de woning moet worden uitgegaan omdat hij de woning voor dat bedrag van [erflaatster] gekocht. Tot de nalatenschap behoren de rechten en plichten uit de koopovereenkomst. Dat betekent dat hij de koopsom aan de nalatenschap dient te betalen en de nalatenschap (de erfgenamen) de plicht heeft (hebben) de woning aan hem te leveren, aldus [eiser conv/verw reconv].
[gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] stellen dat [erflaatster] bij het sluiten van de koopovereenkomst niet in staat was haar wil te bepalen en dat de daarin opgenomen koopsom onwaarschijnlijk laag en niet marktconform is. [erflaatster] was volgens hen op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst niet in staat te beseffen en te overzien waarvoor zij tekende en [eiser conv/verw reconv] moet daarmee bekend zijn geweest. Zij stellen dat duidelijk is dat [erflaatster] nooit de bedoeling had om haar eigen kinderen en de stiefkinderen anders dan gelijkwaardig te behandelen. De koopovereenkomst is volgens [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] daarom vernietigbaar op grond van misbruik van omstandigheden.
5.6.
[gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] stellen dat bij de totstandkoming van de koopovereenkomst niet is voldaan aan het vereiste van een “op rechtsgevolg gerichte wil” in de zin van artikel 3:33 BW en dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van misbruik van omstandigheden. [eiser conv/verw reconv] heeft dat betwist. De rechtbank overweegt dat voor [erflaatster] geen curatele of bewind was ingesteld en zij dus handelingsbekwaam was. De vraag of bij [erflaatster] sprake was van een wilsgebrek, meer in het bijzonder van misbruik van omstandigheden, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van de artikelen 3:33 en 3:44 lid 1 en 4 BW. Artikel 3:33 BW bepaalt dat een rechtshandeling een met de verklaring overeenstemmende wil vereist. Voor toepassing van art. 3:44 lid 1 en 4 BW is vereist dat wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten (of bevorderen) van een rechtshandeling, hoewel hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. De vereiste op de rechtshandeling gerichte wil wordt op grond van deze bepaling dus geacht te ontbreken indien (i) sprake is van één of meer van de genoemde bijzondere omstandigheden, (ii) indien er een causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en het verrichten van de rechtshandeling. De wil wordt geacht te hebben ontbroken indien betrokkene de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten wanner het gestelde misbruik niet had plaatsgehad. Uitganspunt is dat degene die zich op het rechtsgevolg van artikel 3:44 BW beroept dit alles in beginsel moet stellen en zo nodig bewijzen. De bewijslast rust aldus op [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1].
5.7.
[gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] hebben aan hun stelling dat [erflaatster] niet in staat was haar wil te bepalen ten grondslag gelegd dat [erflaatster] begin november een herseninfarct heeft gehad met dementie als gevolg, zo blijkt uit het feit dat zij vrij snel daarna naar een gesloten afdeling in [verzorgingshuis] is verhuisd, een huis voor mensen met dementie die een zorgindicatie hebben. Ter onderbouwing hebben [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] als producties 8 en 9 informatie overgelegd waaruit blijkt dat [erflaatster] over een zorgindicatie ZZP5 VV (beschermd wonen met intensieve dementiezorg) moet hebben beschikt en als productie 10 een deel van het medisch dossier van [erflaatster] waarin staat dat zij op 16 januari 2020 was gediagnostiseerd met matig gevorderd dementieel syndroom.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stellingen en de onderbouwing van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] onvoldoende is gebleken dat de koopovereenkomst is gesloten door een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW. Uit de overgelegde medische gegevens blijkt niet dat [erflaatster] een herseninfarct heeft gehad. In het bericht van 6 november 2019 heeft de partner van [eiser conv/verw reconv] geschreven dat [erflaatster] waarschijnlijk een herseninfarct heeft gehad. Dat daadwerkelijk sprake is geweest van een herseninfarct heeft [eiser conv/verw reconv] betwist en blijkt niet uit de overgelegde medische gegevens van [erflaatster]. Uit die medische gegevens blijkt wél dat begin 2020 dementie is vastgesteld bij [erflaatster]. Dat leidt echter nog niet tot het oordeel dat [erflaatster] tot de koopovereenkomst is bewogen door dementie of een abnormale geestestoestand en dat zij die overeenkomst niet (op dezelfde voorwaarden) zou hebben gesloten als bij haar geen diagnose dementie was gesteld. De diagnose dementie betekent immers niet zonder meer dat iemand niet meer in staat is zijn wil te bepalen. Dat is afhankelijk van de ernst van de dementie en van de vraag of iemand, ondanks dementie, heldere momenten heeft waarop hij zijn wil goed kan bepalen. Dat blijkt ook uit de door [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] (als productie 5) overgelegde algemene informatie over vasculaire dementie van Vivent, waarin op pagina 4 onder meer staat:
“Vasculaire dementie begint vaak plotseling en verloopt stapsgewijs. Tussendoor kun je periodes hebben waarin je beter functioneert. Dit kan soms van dag tot dag verschillen.”De diagnose dementie en de indicatie ZZP5 VV zeggen op zichzelf niets over het al dan niet ontbreken van een op de koopovereenkomst gerichte wil.
5.9.
[gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] hebben ter onderbouwing voorts gewezen op het feit dat uit het testament van [erflaatster] blijkt dat zij de kinderen en stiefkinderen hetzelfde wilde behandelen en dat de overeengekomen koopsom te laag is, gelet op de WOZ-waarden over de afgelopen jaren en de taxatierapporten. Zij vinden het bovendien vreemd dat de woning na het sluiten van de koopovereenkomst niet aan [eiser conv/verw reconv] is geleverd en denken dat een mogelijke verklaring daarvoor is dat de notaris dan zou hebben kunnen merken dat de geestestoestand van [erflaatster] niet goed (genoeg) was. Dat € 249.000,00 niet marktconform is, wordt door [eiser conv/verw reconv] niet betwist en blijkt ook uit de overgelegde taxatierapporten.
Voor beoordeling of sprake is van misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW is het de vraag of die lage prijs erop duidt dat [erflaatster] de koopovereenkomst niet (onder deze voorwaarden) had gewild en dat [eiser conv/verw reconv] dat wist en hij, ondanks die wetenschap het tot stand komen van de overeenkomst heeft bevorderd, terwijl hetgeen hij had moeten begrijpen dat hij [erflaatster] daarvan had moeten weerhouden.
5.10.
Zoals [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] stellen lijkt uit de testamenten van [erflaatster] en [erflater ] afgeleid te kunnen worden dat zij in 1988 – toen zij de testamenten lieten opmaken – beoogden om [eiser conv/verw reconv] en [gedaagde conv/eiser reconv 3] enerzijds en [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] anderzijds gelijk te behandelen. Dat impliceert echter niet dat [erflaatster] in 2020 – ruim 30 jaar later bij verkoop van de woning – daar mogelijk anders over is gaan denken of een reden had om de woning voor een relatief laag bedrag te verkopen. [eiser conv/verw reconv] heeft in dit kader ter zitting gesteld dat zijn moeder aan hem en [gedaagde conv/eiser reconv 3] te kennen had gegeven dat zij de woning graag aan één van haar kinderen wilde verkopen. [gedaagde conv/eiser reconv 3] had volgens [eiser conv/verw reconv] geen interesse, [eiser conv/verw reconv] (na verloop van tijd) wel, maar vroeg zich af of het voor hem haalbaar was. Naar aanleiding daarvan heeft moeder zich laten adviseren door een belastingadviseur van de Ouderenbond waarna zij de woning aan [eiser conv/verw reconv] wilde verkopen voor € 249.000,00: de WOZ-waarde van 2019. Gelet op deze verklaring acht de rechtbank niet ondenkbaar dat [erflaatster], in weerwil van de gelijke behandeling die zij in 1988 lijkt te hebben beoogd, [eiser conv/verw reconv] ten koste van de andere (stief)kinderen de woning voor een de woning heeft gegund voor een lagere prijs omdat zij het fijn vond dat de woning op die manier in de familie kon blijven. Daarbij stond het [erflaatster], gelet op de contractsvrijheid, ook vrij om de woning te verkopen voor een prijs die zij – kennelijk na ingewonnen advies en gebaseerd op de WOZ-waarde van het jaar ervoor – aanvaardbaar achtte. De omstandigheid dat de woning niet tijdens het leven van [erflaatster] aan [eiser conv/verw reconv] is overgedragen doet aan het voorgaande niet af. [eiser conv/verw reconv] heeft daarvoor als plausibele verklaring gegeven dat hij de woning niet kon afnemen (de koopsom pas kon betalen) voordat zijn eigen huis was verkocht (en overgedragen) en dat de overdracht van zijn huis pas in januari 2021 heeft plaatsgevonden, dus pas nadat [erflaatster] was overleden.
De rechtbank volgt [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] evenmin voor zover zij stellen dat de gebrekkige geestestoestand van [erflaatster] door bemoeienis van de notaris aan het licht zou zijn gekomen indien de woning nog tijdens haar leven zou zijn overgedragen. De rechtbank acht daarbij van belang dat de koopovereenkomst door notaris mr. P.R. Moerland (op zijn briefpapier) is opgesteld. De notaris is ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst blijkbaar betrokken geweest en heeft toen blijkbaar geen belemmering gezien om mee te werken aan het opstellen van de koopovereenkomst.
5.11.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] onvoldoende hebben onderbouwd dat [erflaatster] bij het sluiten van de koopovereenkomst handelde onder invloed van een wilsgebrek en/of dat de overeenkomst tot stand is gekomen als gevolg van misbruik van omstandigheden. De koopovereenkomst is rechtsgeldig tot stand gekomen en blijft in stand. De vordering van [eiser conv/verw reconv] onder V is dan ook toewijsbaar.
De rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst zijn op de nalatenschap zijn overgegaan. Dat betekent dat de woning aan [eiser conv/verw reconv] dient te worden geleverd (toebedeeld), uitgaande van een waarde van € 249.000,00. De vorderingen I tot en met III van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] zijn niet toewijsbaar op grond van het voorgaande. Overigens volgt de rechtbank [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] niet in hun stelling dat zij op basis van een hogere waarde van de woning erfbelasting hebben moeten afdragen. In de aangifte erfbelasting is bij vraag 3 onder 3a voor de WOZ-waarde van de woning weliswaar € 264.000,00 (de WOZ-waarde naar peildatum 1 januari 2019) opgegeven, maar bij vraag 3 onder 3j en 3n is opgave gedaan van de plicht tot levering van de woning voor € 249.000,00. De stelling van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] dat zij erfbelasting hebben moeten afdragen op basis van een hoger bedrag is derhalve onjuist.
Saldo rekening [rekeningnummer]
5.12.
Partijen zijn verdeeld over de hoogte van het saldo op de rekeningen, in het bijzonder op spaarrekening [rekeningnummer], waarvan moet worden uitgegaan bij de verdeling. [eiser conv/verw reconv] is uitgegaan van hetgeen in het voorstel tot verdeling van de notaris van 16 november 2020 staat, zijnde een totaal aan banktegoeden van € 25.000,00.
[gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] stellen dat van een hoger saldo moet worden uitgegaan. In de jaren vóór het overlijden van [erflaatster] bedroeg het saldo op de spaarrekening steeds circa € 40.000,00, zo blijkt uit de door hen als producties 16 tot en met 18 overgelegde bankafschriften. [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] stellen dat de schenkingen door [erflaatster] in 2019 en 2020 aan [eiser conv/verw reconv], [gedaagde conv/eiser reconv 3] en de kleinkinderen door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen en moeten worden vernietigd. Zij stellen dat [eiser conv/verw reconv], die gemachtigd was om bankzaken voor [erflaatster] te regelen, wist of had moeten weten dat [erflaatster] niet in staat was om die schenkingen te doen en/of niet kon beseffen dat die schenkingen namens haar werden gedaan.
5.13.
In artikel 7:176 BW is bepaald dat indien een schenker feiten of omstandigheden stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, rust bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn. Met andere woorden: de schenker die een door hem gedane schenking wil vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden hoeft dat niet te bewijzen: de bewijslast dat daarvan geen sprake is geweest, ligt in beginsel op de begiftigde. Dat is op grond van artikel 7:176 BW de hoofdregel in geval van een beroep op misbruik van omstandigheden bij schenkingen. Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad (2 november 2007, ECLI:NL:HR:BA8445) is het echter niet zo dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden van de bewijslastverdeling in dit artikel kan worden afgeweken. Bovendien blijft de stelplicht met betrekking tot het bestaan van de bijzondere omstandigheden, het causaal verband en het misbruik intussen op de schenker rusten, hoewel aan de stellingen van de schenker niet al te hoge eisen mogen worden gesteld (conclusie A-G Valk, ECLI: NL:PHR:2020:165, gevolgd door de Hoge Raad op 10 juli 2020, ECLI:NL:HR: 2020:1240)
5.14.
De schenkingen in de jaren 2019 en 2020 zijn gedaan zonder dat daarvan een notariële akte is opgemaakt. [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] hebben – als opvolgers onder algemene titel van [erflaatster]/de schenker – een beroep op de vernietigbaarheid van de schenkingen gedaan op grond van misbruik van omstandigheden. Zij hebben ter onderbouwing gewezen op de aan [erflaatster] verleende zorgindicatie, het herseninfarct dat zij vlak voor de eerste schenkingen zou hebben gehad, de verhuizing naar [verzorgingshuis] en de wens van [erflaatster] om de kinderen en stiefkinderen gelijk te behandelen. [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] stellen dat hun beroep op misbruik van omstandigheden met zich brengt dat op grond van artikel 7:176 BW de bewijslast van het ontbreken van misbruik van omstandigheden op [eiser conv/verw reconv] rust.
5.15.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] met hun stellingen onvoldoende gemotiveerd een beroep gedaan op misbruik van omstandigheden om [eiser conv/verw reconv] te belasten met het bewijs van het tegendeel als bedoeld in artikel 7:176 BW. [eiser conv/verw reconv] was gemachtigd om de financiën voor [erflaatster] te regelen. Hij stelt dat hij de financiën van [erflaatster] altijd in overleg met haar, conform haar wensen heeft geregeld, dat zij – zoals veel ouderen die voorzien dat zij hun geld niet meer zullen opmaken – wilde schenken aan haar (klein)kinderen en dat de geschonken bedragen overeenkomen met de bedragen die belastingvrij geschonken mochten worden. De rechtbank stelt vast dat uit niets blijkt dat sprake was van een bijzondere omstandigheid (een dusdanige afhankelijkheid, onervarenheid of abnormale geestestoestand) bij [erflaatster] op grond waarvan [eiser conv/verw reconv] had moeten weten of begrijpen dat hij [erflaatster] van het doen van de schenkingen had moeten weerhouden. Het door [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] gestelde (door [eiser conv/verw reconv] betwiste) herseninfarct blijkt niet uit de overgelegde medische gegevens. Hetgeen door [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] is gesteld over dementie leidt – zoals in r.o. 5.8 reeds is overwogen – niet zonder meer tot het oordeel dat sprake was van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW.
5.16.
De rechtbank ziet op grond van het vorenstaande geen aanleiding om [eiser conv/verw reconv] te belasten met het tegenbewijs (het bewijs dat geen sprake is geweest van misbruik van omstandigheden). [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] hebben onvoldoende gesteld om daaraan toe te komen, althans tegenwijslevering zou op grond van het vorenstaande in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn. De bewijslast van de gestelde misbruik van omstandigheden rust daarom op [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] en zij hebben onvoldoende gesteld voor een geslaagd beroep op artikel 3:44 lid 4 BW. Het beroep op vernietiging van de schenkingen kan daarom niet slagen. Dat geldt te meer nu de vordering tot vernietiging van de schenkingen niet zijn ingesteld tegen [gedaagde conv/eiser reconv 3] (de conclusie van eis in reconventie is niet jegens haar gericht) en de kleinkinderen (die geen partij zijn in deze procedure). Omdat de schenkingen in stand blijven, zal bij de verdeling van de saldi van de bankrekeningen uitgegaan worden van de bedragen die daadwerkelijk op de bankrekeningen staan op de datum van dit vonnis, althans de dag waarop de rekeningen worden opgeheven. Het onder IV door [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] gevorderde is derhalve niet toewijsbaar.
Schadevergoeding in verband met vertraging
5.17.
[eiser conv/verw reconv] stelt slotte schade te hebben geleden als gevolg van de door [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] veroorzaakte vertraging. Die schade bestaat uit het verschil in hypotheekrente die hij nu verschuldigd zal zijn voor financiering van de woning en de rente die hij verschuldigd zou zijn geweest indien hij de woning al in mei 2021 geleverd had gekregen. [eiser conv/verw reconv] stelt dat [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] onrechtmatig hebben gehandeld door niet eerder mee te werken aan de verdeling en/of toedeling op grond van de koopovereenkomst. [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] betwisten dat zij onrechtmatig hebben gehandeld en vinden dat zij zich op goede gronden hebben beroepen op vernietigbaarheid van de koopovereenkomst en de schenkingen.
5.18.
De rechtbank overweegt dat over het moment van levering in de koopovereenkomst is bepaald dat de levering van de woning aan [eiser conv/verw reconv] zal plaatsvinden binnen twee maanden nadat [eiser conv/verw reconv] zijn huis in [woonplaats] heeft overgedragen of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen. Over het moment van overdracht van de woning is om die reden destijds geen concrete datum in de koopovereenkomst opgenomen. [eiser conv/verw reconv] heeft kennelijk – zo heeft hij ter zitting verklaard – zijn huis verkocht en overgedragen en wilde vervolgens de woning in mei 2021 overgedragen krijgen, zo begrijpt de rechtbank uit zijn stellingen. De vraag is of [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] onrechtmatig hebben gehandeld door niet in mei 2021 mee te werken aan die levering.
5.19.
Op grond van artikel 6:162 lid 1 BW is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander daardoor lijdt te vergoeden. Op grond van het tweede lid is als onrechtmatige daad aan te merken een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eiser conv/verw reconv] stelt zich kennelijk op het standpunt dat de andere partijen in mei 2021 gehouden waren hun medewerking aan overdracht van de woning te verlenen. Hij heeft geen beroep gedaan op nakoming van de koopovereenkomst maar stelt dat [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] onrechtmatig hebben gehandeld door daar niet aan mee te werken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser conv/verw reconv] onvoldoende gesteld om te concluderen dat [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] inbreuk hebben gemaakt op een recht of in strijd met een wettelijke plicht of ongeschreven recht hebben gehandeld. Dat [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] zich hebben beroepen op vernietigbaarheid van de koopovereenkomst en in deze procedure in het ongelijk worden gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Dit brengt met zich dat niet valt in te zien waarom de renteverhoging waarmee [eiser conv/verw reconv] nu geconfronteerd wordt voor rekening en risico van [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] zou moeten komen. Het door [eiser conv/verw reconv] onder VII en VIII is daarom niet toewijsbaar.
5.20.
Gelet op de erfrechtelijke aard van de procedure en de familierechtelijke relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst van 26 maart 2020 met betrekking tot de woning aan [adres] bindend is;
6.2.
bepaalt de wijze van verdeling van de nalatenschap van [erflaatster], geboren op [geboortedatum] en overleden op 21 oktober 2020 zoals omschreven in het “Voorstel tot verdeling nalatenschap” bij de door [eiser conv/verw reconv] als productie 4 overgelegde “Afwikkeling nalatenschap mevrouw [erflaatster], geboren [geboortedatum], overleden op 21 oktober 2020” met dien verstande dat:
  • voor de banktegoeden van de daadwerkelijke saldi op de bankrekeningen met rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] wordt uitgegaan en dat de kosten van aanpassing grafmonument en zorgtoeslag 2020 zijn voldaan ten laste van genoemde rekening(en);
  • voor de hypotheekschuld zal worden uitgegaan van het bedrag dat deze schuld bedraagt op het moment van aflossing van de schuld, zijnde het moment van toedeling aan [eiser conv/verw reconv] van de woning aan [adres];
en dat partijen op basis daarvan per partij berekenen welke bedragen [eiser conv/verw reconv] op grond van overbedeling aan [gedaagde conv/eiser reconv 3], [gedaagde conv/eiser reconv 2] en [gedaagde conv/eiser reconv 1] dient uit te keren krachtens erfrecht;
6.3.
beveelt partijen hun volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan verdeling van de nalatenschap waaronder het passeren van een akte van verdeling waarbij de woning aan [adres] aan [eiser conv/verw reconv] wordt toebedeeld voor de waarde zoals overeengekomen in de koopovereenkomst, waarbij [eiser conv/verw reconv] de op die woning rustende hypotheekschuld zal overnemen of aflossen en aan de overige partijen hun erfdeel en hun vordering op de nalatenschap zal voldoen;
6.4.
bepaalt dat wanneer één of meer partijen niet binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis aan het bepaalde in deze uitspraak voldoet of voldoen, deze uitspraak in de plaats treedt van de voor de verdeling en het passeren van de akte van verdeling vereiste wilsverklaring en medewerking van die partij;
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.
JO/MS