ECLI:NL:RBGEL:2022:6906

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
9705990
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van haartransplantatie in het kader van zorgverzekeringsrecht en passabiliteitsproblemen voor transgender personen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een transgender vrouw, aangeduid als [eisende partij], en Menzis Zorgverzekeraar N.V. over de vergoeding van een haartransplantatie. [Eisende partij] heeft in het verleden verschillende operaties ondergaan in het kader van haar transitie van man naar vrouw, waaronder een haarlijncorrectie die niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Na een afwijzing van Menzis om de kosten van een haartransplantatie te vergoeden, heeft [eisende partij] de zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank. De kernvraag was of de haartransplantatie onder de dekking van de basiszorgverzekering valt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dekking van de basiszorgverzekering dwingendrechtelijk is geregeld en dat alleen noodzakelijke zorg die aantoonbaar werkt en kosteneffectief is, vergoed kan worden. De rechter heeft beoordeeld of er sprake is van een passabiliteitsprobleem en of het litteken dat [eisende partij] heeft, kan worden aangemerkt als een verminking. De behandelend arts heeft aangegeven dat er nog steeds sprake is van een passabiliteitsprobleem, maar de rechtbank oordeelde dat de zorgverzekeraar niet verplicht is om de kosten van de haartransplantatie te vergoeden, omdat er alternatieve zorg beschikbaar is in de vorm van een pruik.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat [eisende partij] niet voldoende heeft aangetoond dat zij redelijkerwijs is aangewezen op de haartransplantatie en dat deze niet tot het verzekerde pakket behoort. De vorderingen van [eisende partij] zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de strikte voorwaarden waaronder zorgverzekeraars verplicht zijn om zorg te vergoeden, vooral in het kader van transgenderzorg en de beoordeling van passabiliteitsproblemen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9705990 \ CV EXPL 22-1431 \ 25115 \ 682
uitspraak van 14 december 2022
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. I.P. Rietveld
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GH2864
tegen
de naamloze vennootschap Menzis Zorgverzekeraar N.V.
gevestigd te Wageningen
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.G. Pleiter
Partijen worden hierna [eisende partij] en Menzis genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2022 en de daarin genoemde processtukken
- de mondelinge behandeling van 12 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is bij Menzis verzekerd tegen ziektekosten op basis van de verzekering Menzis Basis (natura polis). In de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden (voor het jaar 2020) is onder meer het volgende bepaald:
Plastische chirurgie of reconstructieve chirurgie
Plastische chirurgie is een chirurgisch specialisme waarin men zich richt op het uit functioneel (soms esthetisch) oogpunt aanpassen van het uiterlijk, bijvoorbeeld het herstellen van aangeboren of opgelopen verminkingen. Plastische chirurgie is zeer beperkt opgenomen in de Basisverzekering.
Welke zorg
U heeft recht op behandelingen van plastische chirurgische aard als het gaat om correctie van:
(…)
 verminkingen die gevolg zijn van een ziekte, ongeval of een geneeskundige verrichting (…)
Pruiken en alternatieven
Pruiken zijn tot een maximumbedrag verzekerd in de Basisverzekering. Aanvullend daarop heeft u recht op een vergoeding uit de aanvullende verzekering. (…)
2.2.
[eisende partij] is een transgender vrouw en heeft in het verleden een aantal operaties ondergaan teneinde de transitie van man naar vrouw te bewerkstelligen. Onder meer heeft een haarlijncorrectie plaatsgevonden, waarbij de haargrens naar voren zou worden geplaatst. Deze operatie heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Ook is er littekenvorming ontstaan.
2.3.
Nadat de behandelend arts in 2019 had geprobeerd om het litteken bij [eisende partij] te corrigeren, heeft [eisende partij] Menzis verzocht om vergoeding van een haartransplantatie. Menzis heeft hier afwijzend op gereageerd, waarna [eisende partij] Menzis op 6 juli 2020 heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de beslissing van Menzis en [eisende partij] op 23 juli 2020 aanvullende informatie naar Menzis heeft gestuurd. Bij brief van 27 juli 2020 heeft Menzis [eisende partij] medegedeeld dat haar verzoek is herbeoordeeld door de adviserend geneeskundige, maar dat dit niet heeft geleid tot een andere beslissing. Kort samengevat heeft Menzis aangegeven dat een haartransplantatie geen verzekerde zorg op grond van de basisverzekering is, ook niet voor transgenders en evenmin als behandeling voor een littekencorrectie. Uit oogpunt van doelmatige zorgverlening kan de (gedeeltelijke) kaalheid met een pruik of haarstukje worden gecorrigeerd. Bovendien is volgens Menzis bij [eisende partij] geen sprake van een passabiliteitsprobleem en evenmin van verminking.
2.4.
[eisende partij] heeft Menzis per e-mail van 25 januari 2021 opnieuw verzocht om een haartransplantatie te vergoeden en ter onderbouwing hiervan een brief van haar behandelend arts drs. B.A. Meijer, MKA-chirurg bij Amsterdam UMC (hierna: de chirurg), meegestuurd. Menzis heeft hierop bij brief van 9 februari 2021 gereageerd en aangegeven dat zij bij haar beslissing blijft. Menzis heeft daarbij verwezen naar de brief van de Ombudsman Zorgverzekeringen van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) van 17 augustus 2020 waarin is aangegeven dat bemiddeling niet tot een andere uitkomst zal leiden, omdat [eisende partij] geen (verzekerings)indicatie heeft voor een haartransplantatie. Ook heeft Menzis verwezen naar een uitspraak van de Geschillencommissie Zorgverzekeringen van 13 augustus 2020 (van een andere verzekerde), waarin is vastgesteld dat een ondergane geslachtsverandering een indicatie is voor een pruik als het hoofdhaar niet overeenkomt met de vrouwelijke geslachtsrol en dat dit anders is als er een medische contra-indicatie voor het gebruik van een haarwerk bestaat, waarvan niet is gebleken bij [eisende partij]. Tot slot heeft Menzis aangegeven dat [eisende partij] noch de chirurg met stukken heeft onderbouwd waarom het haarwerk tot irritatie van het litteken leidt en evenmin wat er is gedaan om dit te verminderen, en dat belemmering in het dagelijks functioneren geen reden is om de aanvraag voor vergoeding van een haartransplantatie goed te keuren.
2.5.
Na een daartoe ingediende klacht heeft de Ombudsman van SKGZ [eisende partij] bij brief van 22 februari 2021 bericht dat niet is gebleken dat zij geen pruik kan dragen en dat [eisende partij] dus geen recht heeft op vergoeding van een haartransplantatie.
2.6.
Bij brief van 15 maart 2021 bestemd voor Menzis heeft het Genderteam van Amsterdam UMC, mede namens de chirurg, het volgende geschreven:
(…) [eisende partij] (…) heeft gender bevestigende gelaatschirurgie ondergaan.
Onderdeel hiervan was een correctie van de mannelijke haarlijn, echter heeft dit niet tot voldoende resultaat geleid en is er sprake van een zichtbaar en pijnlijk litteken.
Het litteken zit in het aangezicht over de gehele haarlijn en heeft een opvallend ingetrokken aspect (zie foto’s), er is hierdoor sprake van verminking.
Om irritatie van het litteken te verminderen is er op 18-09-2019 een revisie van het litteken uitgevoerd. Op 15-01-2020 is er ter behandeling van de pijnklachten van het litteken ter plaatse van de haarlijn Scarban siliconengel voorgeschreven.
Beide hebben geen zichtbaar resultaat opgeleverd en hebben de pijn klachten niet verminderd, daarnaast is er door het opvallend ingetrokken aspect sprake van verminking.
Patiënt is op 21-10-2020 op consult geweest bij dr. B.A. Meijer en de verpleegkundige Consulent van het Genderteam i.v.m. aanhoudende irritatie en pijn van het litteken met als conclusie:
Breed, cosmetisch storend litteken ter plaatse van de haarlijn op basis van alopecia cicatricialis bij status n revisie litteken haarlijncorrectie (17-09-2019) en mannelijk ogende haarlijn welke niet chirurgisch verbeterd kan worden.
Patiënt geeft tijdens het consult aan dat om een haarwerk wat precies op litteken ligt te kunnen verdragen er dagelijks paracetamol en ibuprofen moet worden gebruikt tegen de pijn van het litteken. Het eigen haar moet ook worden vastgemaakt voor onder het haarwerk wat trekt aan het litteken, dit zorgt voor extra irritatie en pijn.
Door de diepte van het litteken en locatie van het litteken blijft een haarwerk niet goed zitten en zou het meer op het voorhoofd gedragen worden waar een normale haargrens niet begint.
Een haarwerk is voor patiënt geen optie.
Een haartransplantatie zou de oplossing zijn om het litteken voor de haarlijn te kunnen verbergen hetgeen belangrijk is in het kader van de passabiliteit en hierin het psychosociale en economisch functioneren.
Graag verzoeken wij u de afwijzing opnieuw in overweging te nemen met deze aanvullende informatie.
2.7.
[eisende partij] heeft de Ombudsman van SKGZ op 8 april 2021 aanvullende informatie gestuurd, die de Ombudsman vervolgens heeft doorgestuurd naar Menzis. Menzis heeft bij brief van 5 mei 2021 aan de Ombudsman hierop gereageerd en aangegeven dat ook na herbeoordeling door een andere adviserend geneeskundige deze informatie niet leidt tot een andere beslissing.
2.8.
Bij brief van 28 september 2021 heeft de chirurg aangegeven dat een haartransplantatie bij [eisende partij] een goede behandeling zou zijn om haar haarlijn te feminiseren, hetgeen volgens de chirurg belangrijk is in het kader van de passabiliteit en het psychisch en economisch functioneren van [eisende partij]. Daarnaast heeft een haartransplantatie een blijvend resultaat en is dit uiteindelijk voordeliger dan een herhaaldelijke vergoeding voor een haarwerk, aldus de chirurg.
2.9.
Bij de stukken bevindt zich een voor [eisende partij] uitgebrachte offerte voor een haartransplantatie van Medikliniek ten bedrage van € 10.186,00.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. bepaalt dat de behandeling door Medikliniek, althans een haartransplantatie, vergoedbare zorg is in de zin van de Zorgverzekeringswet en dat [eisende partij] recht heeft op vergoeding van de daarmee gemoeide kosten;
2. Menzis veroordeelt tot vergoeding van de kosten van een haartransplantatie en van de overige in de offerte van Medikliniek genoemde behandelingen;
3. Menzis veroordeelt in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat sprake is van een passabiliteitsprobleem, dat eerder is erkend en in het kader waarvan toestemming is verleend voor een haarlijncorrectie. De haargrens van [eisende partij] ligt na de uitgevoerde operaties nog verder naar achteren en door het ontstane litteken wordt daarop nu nog meer de nadruk gelegd, hetgeen maakt dat het passabiliteitsprobleem alleen maar groter is geworden. Daarnaast is volgens [eisende partij] sprake van verminking.
[eisende partij] verwijst naar een advies van het Zorginstituut Nederland (hierna: het ZiN) waarin wordt aangegeven dat een aanpassing van het beoordelingskader passabiliteitsprobleem nodig is, omdat het ZiN signalen heeft ontvangen dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders de uiterlijke kenmerkenlijst niet meer gebruiken, nu deze niet goed toepasbaar meer is. Aangezien er nog geen nieuw beoordelingskader is, dient de motivering van de behandelaar ondersteund met beeldmateriaal als uitgangspunt te worden genomen voor het vaststellen of sprake is van een passabiliteitsprobleem. De behandelend chirurg van [eisende partij] die ter zake kundig is (omdat deze zich dagelijks bezig houdt met transgender chirurgie) heeft een haartransplantatie geadviseerd, omdat sprake is van een passabiliteitsprobleem bij [eisende partij] en omdat [eisende partij] klachten ervaart bij het dragen van een haarstuk/pruik.
3.3.
Menzis voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kernvraag in deze zaak is of [eisende partij] recht heeft op vergoeding van een haartransplantatie. Om die vraag te kunnen beantwoorden dient beoordeeld te worden of een haartransplantatie valt onder de dekking van de basiszorgverzekering die [eisende partij] bij Menzis heeft afgesloten.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de dekking van de basiszorgverzekering dwingendrechtelijk is geregeld bij en krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het is basiszorgverzekeraars zoals Menzis daarom niet toegestaan om meer of andere zorg te vergoeden dan zorg die onderdeel uitmaakt van het wettelijk verzekerde pakket. Met het dwingendrechtelijk voorgeschreven verzekerde pakket is bedoeld om slechts noodzakelijke zorg te vergoeden, die aantoonbaar werkt, die kosteneffectief is en waarvan de noodzaak tot collectieve financiering blijkt. Wie meer of andere zorg wenst, dient de kosten daarvan zelf te dragen of een aanvullende verzekering af te sluiten. [1]
4.3.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Zvw heeft een verzekerde recht op prestaties bestaande uit (vergoeding van de kosten van) de zorg of de overige diensten waaraan hij/zij behoefte heeft. De inhoud en omvang van deze prestaties zijn nader geregeld bij het Besluit Zorgverzekering (Bzv) en de Regeling zorgverzekering (Rzv). De daarin omschreven prestaties vormen tezamen het verzekerde pakket.
4.4.
Voor wat betreft behandelingen van plastisch-chirurgische aard vallen slechts de in artikel 2.4 lid 1 aanhef en onder b Bzv opgesomde correcties onder verzekerde zorg, zoals de correctie van
‘verminkingen die het gevolg zijn van een ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting’(sub 2º).
4.5.
Ten behoeve van de beoordeling van de vraag of een behandeling van plastisch-chirurgische aard al dan niet onder de verzekerde zorg valt, gebruiken zorgverzekeraars de “Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch-chirurgische aard 2021” (versie 21.0, gepubliceerd op 1 september 2022, hierna: de Werkwijzer) [2] . Deze Werkwijzer is qua inhoud nagenoeg gelijk aan de Werkwijzer uit 2019 (versie 20.0) voor zover het de onderhavige punten betreft. De Werkwijzer is opgesteld door de Vereniging voor artsen volksgezondheid (VAV), Zorgverzekeraars Nederland en het ZiN gezamenlijk. In de Werkwijzer is in paragraaf 14 (Genderincongruentie) onder meer bepaald dat uit het standpunt van het ZiN van 22 maart 2010 volgt dat er een ‘verminking’ in de zin van het Bzv aanwezig is als bij een man-vrouw transseksueel sprake is van een passabiliteitsprobleem.
De Werkwijzer bepaalt verder in paragraaf 8 (Littekencorrectie) dat vergoeding van een behandeling mogelijk is indien sprake is van een litteken dat reeds een jaar bestaat en waarbij conservatieve therapie onvoldoende resultaat heeft opgeleverd, waarbij er tevens sprake moet zijn van verminking. Het moet dan – voor zover thans van belang – gaan om verminking in het functioneel gebied en het litteken moet meer dan 1 cm breed zijn en opvallend van kleur of aspect.
4.6.
In geschil is allereerst of bij [eisende partij] sprake is van een verminking in de vorm van een passabiliteitsprobleem als gevolg van de wijkende haarlijn en het daaraan evenwijdig lopende litteken. Van een passabiliteitsprobleem is sprake als een man-vrouw transseksueel vanwege het (nog altijd aanwezige) mannelijke gelaat niet als vrouw wordt herkend, waardoor mensen in het voorbijgaan een schrikreactie vertonen of bevreemd/niet respectvol reageren. Een in de praktijk ontwikkelde scorelijst – een zogenoemde ‘uiterlijke kenmerkenlijst’ – kan als hulpmiddel dienen om na te gaan welk onderdeel of welke onderdelen in het gelaat het passabiliteitsprobleem veroorzaken en voor chirurgische correctie in aanmerking komen. Inmiddels zijn er signalen dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders de uiterlijke kenmerkenlijst niet meer gebruiken. Zorgverzekeraars Nederland en de VAV Werkgroep plastische chirurgie werken nu samen met het ZiN aan een aanpassing van het beoordelingskader. Het ZiN geeft in haar advies van 22 juni 2021 [3] als volgt aan hoe in de tussentijd het passabiliteitsprobleem vastgesteld moet worden: “
Het Zorginstituut is van mening dat in de tussentijd de motivering door de behandelaar in de aanvraag, ondersteund met beeldmateriaal, als uitgangspunt moet worden genomen voor het vaststellen van een passabiliteitsprobleem. Bij voorkeur wordt in de aanvraag duidelijk omschreven waarom sprake is van een passabiliteitsprobleem bij de verzekerde, wat het probleem veroorzaakt en op welke manier de aangevraagde ingreep of ingrepen zullen leiden tot verbetering van het passabiliteitsprobleem. De gelaatskenmerken waar het voornamelijk om draait zijn kin, neus, kaak/kaaklijn en voorhoofd”. Dit is ook met zoveel woorden opgenomen in de laatste versie van de Werkwijzer.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat voldoende is aangetoond dat bij [eisende partij] nog immer sprake is van een passabiliteitsprobleem. De behandelend arts/chirurg van [eisende partij] heeft in de overgelegde brieven aangegeven dat [eisende partij] genderbevestigende gelaatschirurgie heeft ondergaan en dat onderdeel hiervan was correctie van de mannelijke haarlijn (welke operatie overigens ook is vergoed door Menzis). Er is getracht die correctie uit te voeren, maar dat heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Thans heeft [eisende partij] nog steeds een mannelijk ogende haarlijn die chirurgisch niet verbeterd kan worden. Het feminiseren van de haarlijn is volgens de behandelend chirurg belangrijk in het kader van de passabiliteit en het psychosociale en economisch functioneren van [eisende partij]. De kantonrechter onderschrijft uit eigen waarneming tijdens de mondelinge behandeling dat [eisende partij] een mannelijk ogende wijkende haarlijn heeft die midden op het hoofd ligt en die bovendien wordt geaccentueerd door het opvallende litteken dat daaraan grenst. Zeer wel voorstelbaar is dat [eisende partij] hierdoor niet volledig als vrouw wordt herkend en dat mensen in het voorbijgaan haar nakijken en/of bevreemd/niet respectvol reageren. Dat twee medisch adviseurs van Menzis een ander oordeel hierover hebben, kan zo zijn, maar zij hebben [eisende partij] niet fysiek gezien en hun oordeel slechts gebaseerd op een of meerdere foto’s. Dit maakt dat voldoende is komen vast te staan dat ook na de reeds uitgevoerde aangezichtschirurgie nog steeds sprake is van een passabiliteitsprobleem bij [eisende partij].
4.8.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat het litteken ook los van het passabiliteitsprobleem kan worden aangemerkt als een verminking die het gevolg is van een geneeskundige verrichting. In de Werkwijzer wordt een litteken dat zich in het functioneel gebied bevindt, waaronder het gelaat, aangemerkt als een verminking indien het litteken meer dan 1 cm breed is en opvallend van kleur of aspect en dat vergoeding van een littekencorrectie mogelijk is als het litteken minimaal een jaar bestaat en conservatieve therapie onvoldoende resultaat heeft opgeleverd (paragraaf 8 van de Werkwijzer). Anders dan bij littekens elders op het lichaam, wordt bij littekens in het functioneel gebied in de Werkwijzer geen minimale oppervlakte vereist. Dat kan redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd, dan dat bij littekens in het functioneel gebied enkel een lengtemaat is voorgeschreven. Dat deze invulling van het begrip verminking is gegeven in het kader van littekencorrecties, maakt niet dat zorgverzekeraars niet ook voor andere behandelingen aan die invulling kunnen worden gehouden.
4.9.
Vast staat dat het litteken bij [eisende partij] al langer dan een jaar bestaat en dat een behandeling of operatie niet meer tot herstel kan leiden. In 2019 is nog geprobeerd om het litteken operatief te corrigeren, maar dat is niet gelukt. Nu het litteken van [eisende partij] zich over haar gehele gelaat uitstrekt (en dus veel langer dan 1 cm is) en opvallend is doordat het ingetrokken is en lichter dan haar huidskleur, is sprake van verminking zoals bedoeld in de Werkwijzer en dus ook in de zin van artikel 2.4 lid 1 aanhef en onder b sub 2º Bzv.
4.10.
Nu niet in geschil is dat een haartransplantatie een behandeling van plastisch-chirurgische aard is die deze verminking in dit geval kan corrigeren, is voldaan aan alle vereisten van artikel 2.4 lid 1 aanhef en onder b sub 2º Bzv. Dat betekent evenwel niet zonder meer, dat het ook een verzekerde prestatie betreft. Daarvoor is ook vereist dat de verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen op deze vorm van zorg (artikel 2.1 lid 3 Bzv). Zoals gezegd, speelt daarbij ook de kosteneffectiviteit, oftewel doelmatigheid van de zorg, nog een rol. Doelmatigheid vormt in het stelsel van de Zvw als zodanig geen wettelijke voorwaarde bij de aanspraak van de verzekerde op verlening van zorg. Een zorgverzekeraar kan evenwel (vergoeding van) een bepaalde zorgvorm uit kostenoverwegingen weigeren, indien een andere vorm van zorg dan wel een andere dienst wordt verstrekt of vergoed die daarmee voldoende uitwisselbaar is (daaraan voldoende gelijkwaardig is). [4]
4.11.
In dat kader is van belang dat [eisende partij] vanwege haar gedeeltelijke kaalhoofdigheid (als gevolg van de wijkende haarlijn) aanspraak kan maken en maakt op hulpmiddelenzorg in de vorm van een pruik (uit hoofde van artikel 10 sub d Zvw in samenhang met artikel 2.9 Bzv en de artikelen 2.6 onder a en 2.8 onder a aanhef en onder 4º Rzv). Met een pruik wordt niet alleen de kaalhoofdigheid bedekt maar ook de verminking. De vraag is dan of dit een voldoende gelijkwaardige, goedkopere zorgvorm betreft.
4.12.
Het ZiN (dat ingevolge artikel 66 lid 2 Zvw moet adviseren over de samenstelling van het verzekerd pakket) heeft in maart 2007 een Toetsingskader [5] opgesteld met daarin een overzicht van de mogelijke behandelingen voor transgender personen. Hierin is ook weergegeven of sprake is van verzekerde zorg. In dat Toetsingskader is onder meer het volgende vermeld: “
Nog afgezien van de vraag of bij (gedeeltelijke) kaalheid bij mv-verandering sprake is van een verminking, geldt als uitgangspunt dat vanuit een oogpunt van doelmatige zorgverlening een haartransplantatie in het algemeen niet is aangewezen. (Gedeeltelijke) kaalheid kan door middel van een pruik of een haarstukje worden gecorrigeerd. Haarwerken ter gehele of gedeeltelijke vervanging van het hoofdhaar, vallen onder de verzekerde prestaties Zvw, indien de verzekerde van een blijvende of langdurige, gehele of gedeeltelijke kaalhoofdigheid zodanige psychische bezwaren ondervindt, dat het gebruik van haarwerken redelijkerwijs is aangewezen. (…) In 1991 heeft het CVZ in een verstrekkingengeschil uitgesproken dat een ondergane transseksuele operatie een indicatie is voor een pruik, voorzover het hoofdhaar van de betrokkene niet in overeenstemming is met de vrouwelijke geslachtsrol. Bij gehele kaalheid is dit laatste in ieder geval aan de orde. Bij gedeeltelijke kaalheid zal een individuele toets moeten plaatsvinden. (…)
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat het ZiN ‘vanuit een oogpunt van doelmatige zorgverlening’, dus ook vanuit kostenoogpunt, de toegevoegde waarde van haartransplantaties ten opzichte van pruiken en haarstukjes heeft beoordeeld. Die toegevoegde waarde ziet het ZiN enkel ingeval van een medische contra-indicatie voor het dragen van een pruik of haarstukje. Dit standpunt wordt ook breder gedragen. Zo is ook in de Werkwijzer (paragraaf 14) vermeld dat haartransplantatie in het algemeen niet aangewezen is vanuit het oogpunt van doelmatige zorgverlening, omdat (gedeeltelijke) kaalheid door middel van een pruik of haarstukje gecorrigeerd kan worden. Onder verwijzing naar het Toetsingskader heeft ook de SKGZ in een bindend advies (dat zag op andere transgender vrouw) op 13 augustus 2020 [6] geoordeeld dat (gedeeltelijke) kaalheid goed te camoufleren is met een pruik of haarstukje en dat dit slechts anders is als er een medische contra-indicatie voor een haarwerk bestaat.
De kantonrechter heeft geen aanknopingspunten om daarin thans anders te oordelen. [eisende partij] heeft weliswaar in twijfel getrokken of een haartransplantatie ook op de lange termijn duurder uitvalt, maar heeft dat niet met concrete cijfers en gegevens onderbouwd.
De algemene bezwaren van [eisende partij] tegen het dragen van een pruik, namelijk dat zij niet kan zwemmen, douchen of slapen met een pruik, hoe hinderlijk ook, gelden voor een ieder die om bepaalde redenen een pruik moet dragen en zijn onvoldoende zwaarwegend om deze zorgvorm als niet voldoende gelijkwaardig (uitwisselbaar) te bestempelen.
4.14.
Dan resteert de vraag of er bij [eisende partij] een medische contra-indicatie voor het dragen van een pruik of haarstukje bestaat. Hoewel [eisende partij] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat zij psychisch lijdt onder de situatie, hetgeen invoelbaar is, is dit niet met medische stukken onderbouwd. Verklaringen van bijvoorbeeld een arts of psycholoog ontbreken. [eisende partij] heeft verder aangevoerd dat de pruik/het haarstuk dat zij dagelijks draagt irritatie oplevert, hetgeen haar chirurg heeft verwoord in de brief van 15 maart 2021, maar dat maakt nog niet dat zij op medische gronden geen pruik of haarstuk kan dragen.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat [eisende partij] redelijkerwijs is aangewezen op de door haar gewenste haartransplantatie en dat deze daarom niet tot het verzekerde pakket behoort. Dat betekent dat Menzis terecht heeft geweigerd om de kosten daarvan te vergoeden. De vorderingen van [eisende partij] zijn dan ook niet toewijsbaar.
4.16.
[eisende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 124,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Menzis vastgesteld op € 746,00 (2 punten x € 373,00) aan salaris voor de gemachtigde, en € 124,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 19 december 2014; ECLI:NL:HR:2014:3679
4.Hoge Raad 9 juli 2021; ECLI:NL:HR:2021:1111