ECLI:NL:RBGEL:2022:6832

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
C/05/401999 / HA RK 22-59
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van kredietregistratie en bijzonderheidscoderingen door BKR op basis van AVG

In deze zaak verzoekt [verzoekster] de rechtbank om de Stichting BKR te bevelen de kredietregistratie van 3 juli 2017 te verwijderen, alsook de bijzonderheidscoderingen die aan deze registratie zijn gekoppeld. [verzoekster] stelt dat zij geen klant is van de Volksbank en dat de registratie onrechtmatig is, omdat er geen achterstand zou zijn. De procedure begint met een verzoekschrift dat door [verzoekster] is ingediend, waarin zij haar standpunten uiteenzet. BKR voert aan dat het verzoek niet ontvankelijk is, omdat het verzoekschrift niet binnen de gestelde termijn is ingediend en dat de rechtmatigheid van de registratie niet onder hun verantwoordelijkheid valt. De rechtbank oordeelt dat het verzoek ontvankelijk is, omdat het binnen de termijn is ingediend na de duidelijke afwijzing van BKR. De rechtbank stelt vast dat de registratie van de achterstand op 1 juli 2017 rechtmatig is, maar dat de tweede codering, '2 opeising', niet voldoende is onderbouwd door BKR en daarom moet worden verwijderd. De rechtbank beveelt BKR om deze codering binnen vijf dagen te verwijderen en legt een dwangsom op voor het geval BKR hier niet aan voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/401999 / HA RK 22-59
Beschikking van 15 augustus 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaats] ,
verzoekster,
tegen
de stichting
STICHTING BUREAU KREDIET REGISTRATIE,
gevestigd te Tiel,
verweerster,
advocaat mr. H.H. de Vries te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoekster] en BKR genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties;
  • het verweerschrift met producties;
  • reactie op verweerschrift met producties;
  • de pleitaantekeningen van BKR,
  • de mondelinge behandeling op 23 mei 2022 waarvan proces-verbaal is opgemaakt en de voortzetting op 4 juli 2022, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden. Verschenen zijn [verzoekster] en namens BKR de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , bijgestaan door mr. De Vries, voornoemd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1.
In deze procedure gaat het om de vraag of BKR de bijzonderheidscoderingen van de registratie van de Volksbank op naam van [verzoekster] uit het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) moet verwijderen. De achtergrond van deze zaak is als volgt.
2.2.
In mei 2000 is [verzoekster] een overeenkomst van geldlening met hypotheekstelling aangegaan met DBV Levensverzekeringsmaatschappij N.V. (hierna: DBV). Het offertenummer dat vermeld staat in de offerte voor het DBV Hypotheekplan is 258.948.000.
2.3.
Op 9 januari 2019 is een brief gestuurd naar [verzoekster] die is ondertekend namens de Volksbank en Reaal. In deze brief staat onder meer:
Leningnummer
[nummer]
(…)
U heeft een DBV Finance hypotheek. Zoals u gewend bent, regelt [betrokkene 3] alle praktische zaken rondom uw huidige hypotheek. [betrokkene 3] voerde deze werkzaamheden uit samen met Reaal. Inmiddels heeft de Volksbank de activiteiten (vorderingen, rechten en verplichtingen) van Reaal met betrekking tot uw hypotheek overgenomen.
(…)
2.4.
In het CKI staat op naam van [verzoekster] de volgende registratie:
____________________________________________________
Aanbieder de Volksbank N.V. h.o.d.n. DBV Finance
Bedrag € 0
Overeenkomstnummer [nummer]
Kredietsoort Hypotheek eigen woning
Registratiedatum 03-07-2017
Eerste aflossing 01-07-2017
Verwachte einddatum
Werkelijke einddatum 04-01-2019
Bijzonderheden
01-07-2017 A Achterstand
31-07-2018 2 Opeising
(…)
2.5.
Op 24 januari 2022 heeft [verzoekster] per e-mail aan BKR informatie gevraagd, waarin zij onder meer schrijft:
In opgemelde zaak heeft u een kredietoverzicht toegezonden (…) waar op pg 2 een overeenkomstnummer [nummer] wordt gemeld van de Volksbank NV, met een bedrag van € 0,- en een codering A2, maar dat is volstrekt onmogelijk. Ik heb nog NOOIT een overeenkomst afgesloten met de Volksbank NV., noch op andere wijze ben ik klant geweest van de Volksbank NV
Ik heb de afdeling privacy van de Volksbank NV reeds verzocht onderzoek te doen naar de verwerking van mijn persoonsgegevens en daaruit blijkt dat ik niet bekend ben (geweest) bij de Volksbank NV, bij geen enkel merk (…) Mijn vraag aan BKR is nu, hoe komt u aan deze melding in de BKR?
Op grond van bovenstaande verzoek ik u mij nader te informeren terzake de melding van deze overeenkomst in de BKR (…)
2.6.
Op 25 januari 2022 stuurt een medewerker van Customer Service van BKR een reactie, waarin onder meer staat:
Je geeft aan dat je registratie niet juist is omdat je nooit klant bent geweest bij de Volksbank. (…) Daarnaast verzoek je om het recht om vergeten te worden.
Ik leg beide verzoeken graag uit.
Wij kunnen zelf de registratie niet aanpassen, dat kan alleen de Volksbank zelf.
(…)
Je geeft aan dat je op basis van de AVG Wet per direct uit het systeem gehaald wilt worden en verwijst naar het recht om vergeten te worden. Het recht om vergeten te worden (wissen van gegevens) geldt niet voor het wettelijk stelsel van kredietregistraties. Hiervoor geldt het zogeheten gerechtvaardigd belang. (…)
Mochten er nog vragen zijn over de bemiddeling of het recht om vergeten te worden, verneem ik dit graag.
2.7.
Op diezelfde dag stuurt [verzoekster] een e-mail die zij richt aan de afdeling Privacy van BKR, waarin zij eindigt met:
Ik verzoek u derhalve een beslissing op het verwijderingsverzoek ex art 17 lid 1d AVG te nemen
2.8.
Per e-mail van 2 februari 2022 schrijft de klachtencoördinator van Customer Service van BKR aan [verzoekster] :
Wij hebben inmiddels contact gehad met de Volksbank en zij geven bijgaande uitleg;
Het contractnummer [nummer] is een hypotheeknummer van de DBV Finance portefeuille. Deze portefeuille wordt extern geadministreerd bij hypotheekservicer [betrokkene 3] (…)
Verzekeraar DBV is in het verleden overgenomen door de SNS Reaal groep. Toen is DBV Finance een handelsnaam van SNS Bank geworden, waarvan later de naam is gewijzigd in de Volksbank.
Deze hypotheek is in mei 2000 verstrekt en in januari 2019 afgelost. Begin 2019 is er een brief mede namens de Volksbank naar de DBV klanten verstuurd. [betrokkene 3] zal de klantgegevens na de wettelijke bewaarplicht wissen/anonimiseren.
Dit betekent dat er wel degelijk een contract is, waardoor de registratie terecht is en niet verwijderd kan worden. Deze wordt automatisch verwijderd 5 jaar na het sluiten van de registratie. In dit geval wordt deze verwijderd op 04-01-2024.
Als je nog vragen hebt over de afgeloste hypotheek, kan je hiervoor bij [betrokkene 3] terecht. (…)
2.9.
Als reactie op dit bericht stuurt [verzoekster] op dezelfde dag een e-mail aan de afdeling Privacy waarin zij verzoekt om een jurist naar haar verwijderingsverzoek te laten kijken.
2.10.
Op 4 februari 2022 stuurt een medewerker van de Customer Service van BKR een e-mail aan [verzoekster] , waarin onder meer staat:
(…)
Naar aanleiding tot uw verzoek tot verwijdering van uw persoonsgegevens op grond van artikel 17 lid 1 sub d Algemene Verordening Gegevensbescherming heb ik contact opgenomen met onze Afdeling Legal. Tevens heb ik contact opgenomen met de Volksbank. Ik kan u hierover het volgende berichten.
Reactietermijn
Het is goed eerst te vermelden dat de Stichting BKR op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming binnen 1 maand op uw verzoek moet. U heeft uw verzoek ingediend op 25 januari jl. en daarmee is de reactietermijn voor Stichting BKR nog niet verstreken.
(…)
Volksbank
(…) De Volksbank heeft aangegeven dat er een hypotheekovereenkomst tussen haar rechtsvoorganger DBV Hypotheek en u is gesloten. U betwist dit echter. Ik heb daarom (…) verzocht om toezending van een kopie van de hypotheekovereenkomst. (…) Helaas moet ik u meedelen, dat de Volksbank heeft aangegeven dat zij om privacyoverwegingen de overeenkomst met Stichting BKR mag delen en dat u deze zelf moet opvragen.
Dat betekent dat Stichting BKR op dit moment geen beoordeling van uw verzoek kan doen, omdat zij niet beschikt over de onderliggende stukken. Indien u een beoordeling van uw verzoek toch door ons wil laten doen, dan dient u ons schriftelijk te machtigen om uw dossier bij de Volksbank op te vragen. (…)
2.11.
[verzoekster] geeft als reactie dat de zaak bij de juridische afdeling ligt en dat zij niet meer reageert op berichten van Customer Service van BKR. Daarop stuurt een medewerker van Customer Service op 8 februari 2022 een e-mail waarin onder meer staat:
In uw bericht geeft u aan dat uw zaak bij de juridische afdeling ligt. Wellicht is hier sprake van verwarring (…) Maar om dit helder te krijgen benadruk ik dat op dit moment er geen beoordeling bij de juridische afdeling binnen BKR van uw zaak in behandeling is.
Bij deze verwijs ik u en herhaal ik hieronder een gedeelte uit de eerdere email:
Dat betekent dat Stichting BKR op dit moment geen beoordeling van uw verzoek kan doen, omdat zij niet beschikt over de onderliggende stukken. Indien u een beoordeling van uw verzoek toch door ons wil laten doen, dan dient u ons schriftelijk te machtigen om uw dossier bij de Volksbank op te vragen. (…)
2.12.
Per e-mail van 8 februari 2022 reageert [verzoekster] op deze mail en schrijft zij onder meer:
(…) maar ik moet BKR alleen nog de gelegenheid te reageren op het verzoekschrift ex art 17 lid 2 AVG. (…)
2.13.
Op 18 februari 2022 stuurt een medewerker van Customer Service van BKR een e-mail aan [verzoekster] , waarin onder meer staat:
Bij deze een laatste bevestiging dat wij niet kunnen voldoen aan uw verzoek om de registratie te verwijderen.
BKR is er slechts verantwoordelijk voor dat de gegevens in het CKI een accurate weerspiegeling zijn van hetgeen door de kredietaanbieders is aangeleverd. BKR kan de accuraatheid van kredietovereenkomsten en bijzonderheidscoderingen niet controleren, BKR is namelijk niet betrokken bij de totstandkoming en afhandeling van de kredietovereenkomsten en beschikt niet over de dossiers.
Geconcludeerd roep BKR u op om het verzoek aan BKR te staken en u tot de kredietaanbieder te richten.
2.14.
Op 16 maart 2022 stuurt [verzoekster] een e-mail gericht aan de juridische afdeling van BKR, waarin zij onder meer schrijft:
In opgemelde zaak heb ik gecorrespondeerd met een aantal medewerkers van Customer Services, maar dat heeft tot niets geleid. Ten behoeve van de verzoekschrift procedure ex art 17 lid 1d jo 21 AVG (…) en het gegeven dat de medewerkers eerder een volstrekt onjuist toetsingskader gehanteerd hebben, wil ik u nog de gelegenheid bieden zelf op het verzoek te reageren.
(…)
Op grond van bovenstaande stel ik u nog tot en met vrijdag a.s. in de gelegenheid specifiek op de gronden van het verzoekschrift te reageren, dan kan ik dat verweer meenemen in het verzoekschrift (…)
2.15.
Op 17 maart 2022 stuurt een medewerker van Customer Service van BKR een e-mail waarin onder meer staat:
Bij deze moet ik wederom bevestigen dat wij niet akkoord gaan met jouw verzoek tot verwijderen van de registratie van de Volksbank.
Op 27 januari hebben wij bijgaande mail ontvangen van de Volksbank. Zij bevestigen dat er wel degelijk een contract is.
(…)
De inhoud van deze mail is in samenspraak gegaan met onze juridische afdeling.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank primair om BKR te bevelen om de kredietregistratie van 3 juli 2017 per 3 juli 2022 te verwijderen. Dit verzoek heeft [verzoekster] op de mondelinge behandeling van 4 juli 2022 ingetrokken. Subsidiair verzoekt zij om BKR te bevelen de bijzonderheidscoderingen van deze registratie (hierna: de bijzonderheidscoderingen) onverwijld te verwijderen op straffe van een dwangsom en met veroordeling van BKR in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat de registratie van de bijzonderheidscoderingen onrechtmatig is en daarom op grond van artikel 17 lid 1 onder d AVG verwijderd dient te worden door BKR. Volgens [verzoekster] is zij niet bekend met de overeenkomst die staat geregistreerd en is zij geen klant bij de Volksbank en is er geen sprake van een achterstand, waardoor de registratie onrechtmatig is. Daarnaast maakt [verzoekster] bezwaar tegen deze verwerking van haar persoonsgegevens op grond van artikel 21 AVG en het recht op verwijdering op grond van artikel 17 lid 1 onder c AVG.
3.3.
Volgens BKR is [verzoekster] niet ontvankelijk in haar verzoek, omdat het verzoekschrift niet binnen de termijn van artikel 35 Uitvoeringswet op de AVG (UAVG) is ingediend. BKR voert daarnaast aan dat zij verwijderverzoeken niet in behandeling hoeft te nemen, dan wel mag afwijzen, omdat de rechtmatigheid van bijzonderheidscoderingen niet onder de verwerkingsverantwoordelijkheid valt van BKR, maar onder die van de kredietaanbieder die de gegevens in het CKI heeft geregistreerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van BKR is dat [verzoekster] niet ontvankelijk is in haar verzoek. Op de mondelinge behandeling van 23 mei 2022 heeft BKR gezegd zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft zij dit verweer niet ingetrokken. Daarom zal dit ontvankelijkheidsverweer eerst worden beoordeeld.
Ontvankelijkheid verzoek
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de registratie van de bijzonderheidscoderingen in het CKI, zoals hiervoor in 2.4 weergegeven, een verwerking van persoonsgegevens is ten aanzien waarvan BKR, naast de betreffende kredietaanbieder, verwerkings-verantwoordelijke is. Volgens BKR had [verzoekster] uiterlijk 22 maart 2022 haar verzoekschrift moeten indienen, omdat zij in ieder geval op 8 februari 2022 had moeten begrijpen dat BKR haar verwijderingsverzoek niet zou toewijzen. Volgens BKR had [verzoekster] toen tot vier keer toe te horen gekregen dat BKR haar niet kon helpen en dat de registratie niet verwijderd werd door BKR.
4.3.
Artikel 35 lid 2 UAVG bepaalt dat het verzoekschrift binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke moet worden ingediend. Op grond van artikel 12 lid 3 AVG dient BKR als verwerkingsverantwoordelijke in ieder geval binnen één maand na ontvangst van een verwijderingsverzoek informatie te geven over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Indien BKR geen gevolg geeft aan het verzoek dient zij op grond van artikel 12 lid 4 AVG [verzoekster] daarover te informeren met de reden waarom zij daaraan geen gevolg geeft. Ook zal zij informatie moeten verstrekken over de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens of het instellen van beroep bij de rechter.
4.4.
Zoals hiervoor in 2.5-2.15 is verwoord zijn er tussen 25 januari 2022 en 17 maart 2022 diverse contacten per e-mail geweest tussen [verzoekster] en de ‘Customer Service’ van BKR. In het bericht van 4 februari 2022 schrijft een medewerker van BKR dat de reactietermijn uit de AVG voor BKR nog niet is verstreken. Daarbij wordt vervolgens aangegeven dat BKR op dat moment geen beoordeling van het verzoek kan doen, maar als [verzoekster] de beoordeling wel door BKR wil laten doen, zij een machtiging dient te verstrekken om haar dossier bij de Volksbank op te vragen (zie hiervoor 2.10). Die laatste mededeling herhaalt BKR in haar e-mail van 8 februari 2022 (zie hiervoor 2.11). De rechtbank is van oordeel dat deze mededeling niet beschouwd kan worden als een beslissing op het verwijderingsverzoek zoals bedoeld in artikel 12 lid 3 en 4 AVG. Er staat namelijk niet duidelijk in deze berichten dat BKR geen gevolg geeft aan het verzoek. Er wordt juist nog een mogelijkheid geboden om het verzoek wel te laten beoordelen door BKR. Pas in de e-mail van 18 februari 2022 staat duidelijk dat BKR niet aan het verzoek kan voldoen (zie hiervoor 2.13). Aangezien het verzoekschrift op 31 maart 2022 is ingediend en dit binnen 6 weken ligt na 18 februari 2022 is het verzoekschrift in ieder geval binnen de termijn van artikel 35 lid 2 UAVG ingediend en is het verzoek ontvankelijk.
4.5.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat BKR in haar bericht van 18 februari 2022 en in haar bericht van 17 maart 2022 [verzoekster] niet heeft gewezen op haar mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens of de mogelijkheid om een beroep bij de rechter in te stellen (zie hiervoor 2.13 en 2.15). Ook in haar eerdere berichten heeft zij [verzoekster] daar niet over geïnformeerd. Deze berichten zijn dus niet in overeenstemming met de voorschriften van artikel 12 lid 4 AVG.
Rol BKR
4.6.
Volgens BKR dient [verzoekster] zich tot de Volksbank te richten en niet tot hem. Daarbij voert BKR aan dat de beschikking van deze rechtbank van 14 januari 2022 [1] aanleiding geeft tot een drastische systeemwijziging die volgens hem onterecht en ongewenst is. BKR meent allereerst dat het verwijderverzoeken over de rechtmatigheid van kredietregistraties niet in behandeling hoeft te nemen. Als BKR deze verzoeken wel zou moeten behandelen, dan mag het deze verzoeken volgens hem afwijzen. Volgens BKR valt de rechtmatigheid van bijzonderheidscoderingen niet onder de verwerkingsverantwoordelijkheid van BKR, maar onder die van de kredietaanbieders. Zijn verwerkingsverantwoordelijkheid beperkt zich volgens BKR tot instandhouding van de kredietgegevens in het CKI, zoals die door de kredietaanbieders worden aangeleverd. Deze verdeling van verantwoordelijkheid volgt volgens BKR uit de rollen die partijen in het stelsel van kredietregistratie vervullen en draagt volgens hem bij aan de rechtsbescherming, omdat de kredietaanbieder is gebonden aan de wettelijke zorgplicht en is onderworpen aan toezicht.
4.7.
De rechtbank ziet geen reden om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel uit rechtsoverweging 4.28 van de beschikking van 14 januari 2022, namelijk dat een betrokkene, zoals [verzoekster] , zich met een verwijderingsverzoek rechtstreeks kan richten tot BKR. De rechtbank voegt daar het volgende aan toe. De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van hun persoonsgegevens is een grondrecht. De AVG beoogt natuurlijke personen een doeltreffend en hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te bieden, waarbij de rechten van betrokkenen worden versterkt. [2] Artikel 12 AVG verplicht de verwerkingsverantwoordelijke onder meer om de rechten van betrokkenen, waaronder het recht op verwijdering van persoonsgegevens, te faciliteren. Op grond van artikel 17 AVG heeft de betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke verwijdering van zijn persoonsgegevens te verkrijgen. Indien een geval als bedoeld in artikel 17 lid 1 AVG van toepassing is, zoals dat een verwerking onrechtmatig blijkt te zijn, dan is de verwerkingsverantwoordelijke verplicht de persoonsgegevens te wissen. BKR erkent dat het verwerkingsverantwoordelijke is ten aanzien van de verwerking van de bijzonderheidscoderingen waar [verzoekster] de verwijdering van verzoekt. Dit brengt mee dat BKR op grond van artikel 12 AVG de verplichting heeft om de rechten van betrokkenen te faciliteren. Dat zijn verwerkingsverantwoordelijkheid beperkt is, zoals BKR betoogt, vindt geen grondslag in de AVG. In lijn met wat deze rechtbank in eerder genoemde beschikking heeft overwogen voorziet artikel 12 lid 2 AVG niet in de mogelijkheid om als verwerkingsverantwoordelijke de behandeling van een op artikel 17 AVG gebaseerd verwijderingsverzoek niet in behandeling te nemen en te verwijzen naar een andere verwerkingsverantwoordelijke. Artikel 26 lid 3 AVG bepaalt ook uitdrukkelijk dat bij gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken een betrokkene zijn rechten uit de AVG tegenover iedere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke kan uitoefenen. Nergens blijkt uit dat dit anders zou zijn indien sprake is van afzonderlijke verwerkingsverantwoordelijken, voor zover daar hiervan sprake is.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat BKR verplicht is om verwijderverzoeken te behandelen. Volgens BKR mag het deze verzoeken weigeren op grond van prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden in de zin van artikel 17 lid 1 onder c AVG. Daarbij voert BKR onder meer aan dat als het de belangenafweging dient te maken deze wordt onttrokken aan de wettelijke zorgplicht van kredietaanbieders en het systeem van toezicht. Ook zou volgens hem dan het volledige kredietdossier aan BKR moeten worden overgedragen, waardoor het beginsel van minimale gegevensverwerking van artikel 5 AVG in het gedrang komt. Ook uit oogpunt van consumentenbescherming dient volgens BKR de belangenafweging bij de kredietaanbieders te liggen, omdat op hen de wettelijke zorgplicht rust en de kredietaanbieders zijn aangesloten bij het Kifid, waardoor consumenten een extra gratis onafhankelijke ingang hebben voor heroverweging van hun kredietregistratie. Deze gronden wegen volgens BKR zwaarder dan de belangen van de betrokkene die bij BKR en niet bij de kredietaanbieder om verwijdering verzoekt.
4.9.
De gronden die BKR aanvoert kunnen niet in het algemeen tot de conclusie leiden dat BKR een verwijderingsverzoek, dat is gebaseerd op artikel 17 lid 1 onder c AVG, kan weigeren. Zoals volgt uit artikel 21 lid 1 AVG moeten daarvoor de gronden van BKR zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene. Die belangen zullen dus in een individueel geval moeten worden afgewogen. Daarbij merkt de rechtbank op dat het aan BKR als verwerkingsverantwoordelijke is om zorg te dragen voor een zorgvuldige wijze van de behandeling van de rechten van betrokkenen met in achtneming van de eisen van de AVG en de door hem genoemde consumentenbescherming. Het is aan BKR om de keuze te maken of het daar actief de kredietaanbieder bij betrekt.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat [verzoekster] haar verwijderingsverzoek mocht indienen bij BKR en dat zij niet gehouden is om haar verzoek bij de Volksbank in te dienen.
Verwijderingsverzoek – onrechtmatige verwerking?
4.11.
Volgens [verzoekster] is de verwerking van de bijzonderheidscoderingen onrechtmatig, omdat zij geen klant is bij de Volksbank en geen sprake is van een achterstand. Zij voert aan dat zij een hypothecaire overeenkomst heeft afgesloten met DBV Levensverzekerings-maatschappij NV, nu SRLEV NV, en niet met DBV Finance, nu de Volksbank. Het bedrag in de registratie komt ook niet overeen met het bedrag uit de hypothecaire overeenkomst en de eerste aflossing van de hypothecaire geldlening was in mei 2000 en niet op 1 juli 2017 zoals in de registratie vermeld staat. Volgens [verzoekster] kan de registratie ook geen betrekking hebben op genoemde hypothecaire overeenkomst, omdat zij die op 19 mei 2000 is aangegaan en niet op 3 juli 2017, de datum die in het CKI vermeld staat. Daaruit volgt volgens [verzoekster] dat deze registratie betrekking heeft op een overeenkomst van 3 juli 2017, een overeenkomst waar zij niet mee bekend is.
4.12.
BKR voert aan dat het navraag heeft gedaan bij de Volksbank en dat die heeft toegelicht dat [verzoekster] een hypothecaire geldlening heeft gesloten met verzekeraar DBV, dat een voorganger is van de Volksbank. De Volksbank heeft daarbij vermeld dat deze hypotheek in mei 2000 is verstrekt en in januari 2019 volledig is afgelost. Deze informatie van de Volksbank heeft BKR aan [verzoekster] doorgegeven in haar e-mails van 2 februari en 4 februari 2022 (zie hiervoor 2.8 en 2.10). Op 17 maart 2022 heeft BKR de e-mail van de Volksbank van 27 januari 2022 als bijlage bij zijn e-mail gevoegd (zie hiervoor 2.15). Daarin is ook een brief van 9 januari 2019 van de Volksbank en Reaal opgenomen (zie hiervoor 2.3). BKR voert aan dat het geen reden heeft om deze informatie van de Volksbank in twijfel te trekken, omdat het leningnummer op de brief van 9 januari 2019 overeenkomt met het offertenummer van de hypotheekovereenkomst en het overeenkomstennummer in het CKI. BKR voegt daaraan toe dat door de systematiek van het CKI de registratiedatum van het krediet van [verzoekster] later ligt dan de eerste aflossing en de eerste bijzonderheidscodering. Hypothecaire kredietovereenkomsten worden volgens BKR pas geregistreerd in het CKI als zich een bijzonderheid voordoet. De registratie van die bijzonderheid dient op grond van het AR binnen 4 weken plaats te vinden, welke volgens BKR bij [verzoekster] twee dagen na het ontstaan van de achterstand is verricht. Hypothecaire geldleningen worden volgens BKR zonder bedrag geregistreerd in het CKI.
4.13.
Uit de registratie volgt dat de bijzonderheidscoderingen betrekking hebben op een achterstand vanaf 1 juli 2017 en op een opeising op 31 juli 2018 van een hypothecair krediet van de Volksbank h.o.d.n. DBV Finance die op 4 januari 2019 is afgelost (zie hiervoor 2.4). De eerste vraag die voorligt is of deze bijzonderheidscoderingen door BKR verwijderd moeten worden, omdat deze onrechtmatig zijn verwerkt. Op grond van artikel 5 lid 2 AVG is het aan de verwerkingsverantwoordelijke om aan te tonen dat persoonsgegevens in overeenstemming met de algemene beginselen van artikel 5 lid 1 AVG zijn verwerkt. Dat brengt mee dat BKR dient aan te tonen dat de verwerking van de bijzonderheidscoderingen rechtmatig is. BKR verwijst daarvoor naar de informatie van de Volksbank die het aan [verzoekster] heeft verstrekt.
4.14.
Uit deze informatie volgt dat het nummer in de registratie overeenstemt met het nummer in de offerte van de hypothecaire geldlening die [verzoekster] met DBV Levensverzekeringsmaatschappij NV heeft afgesloten (zie hiervoor 2.2). In de brief van 9 januari 2019 staat ook hetzelfde leningnummer vermeld. In die brief informeert de Volksbank [verzoekster] dat zij een DBV Finance hypotheek heeft (zie hiervoor 2.3). In de registratie is ook de handelsnaam DBV Finance genoemd.
4.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] bevestigd dat zij op 1 juli 2017 een betalingsachterstand had op haar hypothecaire geldlening die zij bij DBV Levensverzekeringsmaatschappij NV had afgesloten. Ook heeft zij bevestigd dat zij deze geldlening op 4 januari 2019 volledig heeft afgelost. Weliswaar betwist [verzoekster] dat deze achterstand betrekking heeft op die hypothecaire geldlening en betwist zij dat zij een achterstand zou hebben bij de Volksbank, maar zij heeft haar verzoek tot verwijdering van de hele registratie ingetrokken. Dat brengt mee dat die gegevensverwerking op zichzelf niet meer ter beoordeling voorligt. Gelet op genoemde feiten met betrekking tot de achterstand is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de achterstandscodering A op 1 juli 2017 een rechtmatige verwerking is.
4.16.
De tweede bijzonderheidscodering waar [verzoekster] verwijdering van verzoekt is codering ‘2 opeising’ die staat geregistreerd op 31 juli 2018. In de informatie waar BKR naar verwijst wordt deze codering en deze datum niet toegelicht. Dat betekent dat van deze codering onvoldoende is komen vast te staan dat deze rechtmatig is verwerkt. BKR zal deze codering ‘2 opeising’ op grond van artikel 17 lid 1 onder d AVG daarom moeten verwijderen uit het CKI.
4.17.
Door [verzoekster] is niet onderbouwd dat zij om andere redenen belang heeft bij de verwijdering van achterstandscodering A. Zij doet weliswaar een beroep op artikel 17 lid 1 onder c AVG in combinatie met artikel 21 AVG, maar zij heeft niet gesteld of onderbouwd om welke met haar specifieke situatie verband houdende redenen zij bezwaar maakt tegen de registratie.
4.18.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot verwijdering van achterstandscodering A afwijzen en het verzoek tot verwijdering van codering ‘2 opeising’ toewijzen. [verzoekster] heeft verzocht om onverwijlde verwijdering van de bijzonderheidscodering op straffe van een dwangsom. Om executie- en dwangsomperikelen te voorkomen zal de rechtbank een termijn stellen op vijf dagen na betekening van deze beschikking. BKR voert aan dat geen reden bestaat voor een dwangsom, dan wel verzoekt zij om matiging daarvan. Omdat BKR het zelf in de hand heeft om een dwangsom te voorkomen zal de rechtbank de gevorderde dwangsom toewijzen op de hierna vermelde wijze. [verzoekster] vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke kosten, maar heeft niet onderbouwd dat zij deze heeft gemaakt. Deze zullen daarom worden afgewezen.
4.19.
Omdat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt BKR om binnen vijf dagen na datum van betekening van deze beschikking de bijzonderheidscodering ‘2 opeising’ op naam van [verzoekster] in de hiervoor in 2.4 genoemde registratie in het CKI te (doen) verwijderen;
5.2.
veroordeelt BKR om aan [verzoekster] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.P.M. Hennekens en op 15 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. ***.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 14 januari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:126
2.Zie onder meer overweging 1, 10 en 11 bij de AVG