ECLI:NL:RBGEL:2022:6807

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
398730
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door dakkapel en vordering tot verwijdering

In deze zaak heeft de Gemeente Nijmegen een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot een dakkapel die door [gedaagde] is geplaatst. De rechtbank Gelderland heeft op 7 december 2022 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de Gemeente Nijmegen vorderde dat de dakkapel verwijderd zou worden vanwege onrechtmatige hinder. De procedure begon met een tussenvonnis op 1 juni 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 september 2022. De Gemeente Nijmegen, eigenaar van een woning, stelde dat de dakkapel van [gedaagde] hinder veroorzaakte voor haar huurder, die door de dakkapel geen daglicht meer kreeg en zijn raam niet kon openen. De rechtbank oordeelde dat de dakkapel in strijd was met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, dat regels stelt over het uitzicht op naburige erven. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente Nijmegen geen toestemming had gegeven voor de dakkapel, ondanks de verleende omgevingsvergunning, en dat de hinder die de dakkapel veroorzaakte onrechtmatig was. De rechtbank heeft de vordering van de Gemeente Nijmegen toegewezen en [gedaagde] bevolen de dakkapel binnen zes maanden te verwijderen, met een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-naleving. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente Nijmegen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/398730 / HA ZA 22-26
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NIJMEGEN,
te Nijmegen,
eisende partij,
hierna te noemen: Gemeente Nijmegen,
advocaat: mr. M.C. Willems-Muller te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. A.A.M. van Hoorn te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2022;
- de brief van 14 september 2022 van de zijde van Gemeente Nijmegen met productie 8;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 september 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gemeente Nijmegen is eigenaar van een woning gelegen aan de [adres 1] en verhuurt deze woning.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 2] en verhuurt deze woning.
2.3.
De woning van [gedaagde] is gelegen achter de woning van Gemeente Nijmegen.
2.4.
Op 20 februari 2019 heeft [gedaagde] een omgevingsvergunning aangevraagd voor twee reeds gerealiseerde dakkapellen aan de achterzijde van haar woning. Omgevingsdienst Regio Nijmegen heeft op 17 juli 2019 namens het College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen (hierna: het college) de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.5.
Gemeente Nijmegen heeft bij brief van 13 april 2021 bij [gedaagde] geklaagd over één van de dakkapellen en de daarmee gepaarde hinder voor haar huurder. [gedaagde] heeft hierop bij brief van 24 april 2021 gereageerd.
2.6.
Gemeente Nijmegen heeft [gedaagde] vervolgens herhaaldelijk gesommeerd de dakkapel te verwijderen. [gedaagde] heeft niet gereageerd op de sommaties van Gemeente Nijmegen en zij heeft de dakkapel niet verwijderd.

3.Het geschil

3.1.
Gemeente Nijmegen vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] gebiedt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de dakkapel op haar woning te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede [gedaagde] veroordeelt in de nakosten.
3.2.
Gemeente Nijmegen legt – kort samengevat – aan haar vorderingen ten grondslag dat sprake is van onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek (BW) veroorzaakt doordat [gedaagde] met het plaatsen van de dakkapel in strijd heeft gehandeld met artikel 5:50 lid 1 BW.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Gemeente Nijmegen in de kosten van de procedure. Ook voert ze verweer tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad.
3.4.
Op het verweer van [gedaagde] wordt hierna bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

uitzicht op naburig erf?
4.1.
Artikel 5:50 lid 1 BW bepaalt dat, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
In artikel 5:50 lid 2 BW is, onder andere, bepaald dat de nabuur zich niet kan verzetten tegen de aanwezigheid van zodanige werken, indien het uitzicht niet verder reikt dan tot een binnen twee meter van het werk zich bevindende muur,
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de dakkapel van [gedaagde] binnen twee meter van de grenslijn is geplaatst en dat er vanuit de dakkapel zicht is op een raam van de woning van Gemeente Nijmegen.
4.3.
[gedaagde] voert allereerst aan dat het in artikel 5:50 lid 1 BW genoemde vereiste van uitzicht op het erf van Gemeente Nijmegen ontbreekt. De huurder van Gemeente Nijmegen heeft volgens [gedaagde] voorafgaand aan de plaatsing van de dakkapel zijn raam geblindeerd door ervoor een dichte plaat te monteren. [gedaagde] voert daarnaast aan dat Gemeente Nijmegen zich daardoor ook niet kan verzetten tegen de dakkapel, omdat het uitzicht niet verder reikt dan tot een binnen twee meter van de dakkapel zich bevindende muur met een geblindeerd raam (ingevolge artikel 5:50 lid 2 BW).
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Gemeente Nijmegen met de verklaring van haar huurder voornoemde stelling van [gedaagde], dat sprake is van een geblindeerd raam en daarmee van geen uitzicht dan wel inkijk, voldoende weersproken. De huurder verklaart dat hij een plaat heeft geplaatst op het moment dat ook de dakkapel werd geplaatst. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat het raam reeds voordat de dakkapel werd geplaatst al zou zijn geblindeerd. Dat de huurder van Gemeente Nijmegen een (demonteerbare) plaat voor zijn raam heeft geplaatst om bij de plaatsing van de dakkapel inkijk te voorkomen, maakt niet dat daarmee geen sprake zou zijn van het ontbreken van uitzicht als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 of lid 2 BW. Het uitzicht was er voorafgaand aan het plaatsen van de dakkapel immers wel. Dit betekent dat sprake is van strijd met artikel 5:50 BW, tenzij Gemeente Nijmegen toestemming voor de dakkapel heeft gegeven. Hoewel [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat zij primair als verweer voert dat geen sprake is van (onrechtmatige) hinder en subsidiair dat sprake zou zijn van verleende toestemming door Gemeente Nijmegen, bespreekt de rechtbank dit subsidiaire verweer ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis als eerste.
toestemming?
4.5.
[gedaagde] voert aan dat Gemeente Nijmegen met de verleende omgevingsvergunning (impliciet) toestemming heeft gegeven als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 BW, hetgeen door Gemeente Nijmegen is betwist.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van dergelijke toestemming van Gemeente Nijmegen door het verlenen van de omgevingsvergunning. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning is door Gemeente Nijmegen publiekrechtelijke toestemming voor de dakkapel gegeven waarbij is getoetst aan publiekrechtelijke regels. Of hierbij ook is getoetst aan het woon- en leefklimaat van omwonenden zoals door [gedaagde] is betoogd, zal hierna bij de beoordeling van de eventuele onrechtmatige hinder worden meegewogen. Uit het enkele feit dat de omgevingsvergunning is verleend, volgt niet dat Gemeente Nijmegen als eigenaar van de woning ook privaatrechtelijk toestemming heeft gegeven als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 BW. Nu deze toestemming ontbreekt, staat vast dat [gedaagde] met het plaatsen van de dakkapel in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW heeft gehandeld. Daarom ligt vervolgens ter beoordeling voor of het ongeoorloofd plaatsen van de dakkapel heeft geleid tot onrechtmatige hinder jegens Gemeente Nijmegen.
onrechtmatige hinder?
4.7.
In artikel 5:37 BW is, onder meer, bepaald dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen zoals door het onthouden van licht of lucht.
hinder?
4.8.
[gedaagde] heeft met het plaatsen van de dakkapel hinder heeft toegebracht aan Gemeente Nijmegen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.8.1.
Gemeente Nijmegen stelt dat door de dakkapel, op een afstand van minder dan 20 centimeter van het raam van haar woning, het woongenot van haar huurder in ernstige mate wordt aangetast. De huurder van haar woning kijkt vanuit zijn raam pal op de dakkapel van [gedaagde], hij kan zijn raam niet meer openen en krijgt amper daglicht binnen, aldus Gemeente Nijmegen.
4.8.2.
[gedaagde] voert allereerst aan dat de reden voor het niet kunnen openen van het raam en het ontbreken van daglicht is gelegen in het feit dat de huurder van Gemeente Nijmegen reeds zelf zijn raam had geblindeerd. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.4. is geoordeeld, is deze stelling door Gemeente Nijmegen weerlegd en slaagt dit verweer daarom niet.
4.8.3.
De rechtbank verwerpt tevens het verweer van [gedaagde] dat de vermindering van lichtinval en ventilatiemogelijkheden niet zou zijn onderbouwd, aangezien uit de overgelegde foto’s en de – niet betwiste – afstand van minder dan 20 cm voldoende blijkt dat hiervan wel degelijk sprake is.
s
taat de omgevingsvergunning aansprakelijkheid o.g.v. artikel 5:37 BW in de weg?
4.9.
[gedaagde] stelt zich voorts op het standpunt dat Gemeente Nijmegen bij het verlenen van de omgevingsvergunning (ook) heeft getoetst aan het criterium ‘goede ruimtelijk ordening’, ter waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. [gedaagde] verwijst daarbij naar artikel 2.12, lid 1 sub a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Volgens [gedaagde] was Gemeente Nijmegen bij het verstrekken van de omgevingsvergunning kennelijk van oordeel was dat de belangen van haar huurder voldoende waren gewaarborgd, zodat geen sprake kan zijn van (onrechtmatige) hinder.
4.10.
Gemeente Nijmegen stelt dat uit de aanvraag voor de omgevingsvergunning en de daarbij overgelegde foto’s niet bleek dat de dakkapel van [gedaagde] zo dicht op de woning van Gemeente Nijmegen was geplaatst, waardoor er geen aanleiding was te veronderstellen dat in strijd met artikel 5:50 BW en artikel 5:37 BW was gehandeld. Daarom was volgens Gemeente Nijmegen geen reden om een evidente privaatrechtelijke belemmering te vermoeden en dus geen directe aanleiding om de omgevingsvergunning te weigeren.
4.11.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad hangt het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte (omgevings)vergunning invloed heeft op de beoordeling van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig de aan hem verstrekte vergunning handelt, af van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, zulks in verband met de omstandigheden van het geval (HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823).
4.12.
In deze zaak gaat het om de vraag, in hoeverre de omstandigheid dat de dakkapel is geplaatst in overeenstemming met de (achteraf verkregen) omgevingsvergunning die formele rechtskracht heeft verkregen, in de weg staat aan het oordeel dat de vermindering van lichtinval, uitzicht en ventilatiemogelijkheid die de dakkapel voor Gemeente Nijmegen veroorzaakt, als onrechtmatige hinder moet worden aangemerkt. Van belang is daarbij aan welke regelgeving het college bij de vergunningverlening heeft getoetst en welke belangen die regelgeving dient.
4.13.
De rechtbank overweegt dat uit de verleende omgevingsvergunning blijkt dat met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid - met een beoordeling door de Commissie Beeldkwaliteit (redelijke eisen van welstand) - er geen reden is om de omgevingsvergunning te weigeren. Hieruit en uit de overige processtukken blijkt niet dat het college het belang van het naburige erf, waaronder het verlies van licht en lucht, heeft meegewogen. De oorzaak daarvan zal zijn geweest dat de huurder van Gemeente Nijmegen of Gemeente Nijmegen zelf als eigenaar geen bezwaar heeft gemaakt tegen de omgevingsvergunning en dat voorafgaand aan de aanvraag en de verlening van de omgevingsvergunning geen overleg met hen is gevoerd door [gedaagde], zodat ze niet bedacht waren op de eventuele privaatrechtelijke belemmeringen. Bovendien heeft [gedaagde] bij haar aanvraag om een omgevingsvergunning niet vermeld dat de reeds gerealiseerde dakkapel in strijd met artikel 5:50 BW was geplaatst. Het concrete belang van het naburige erf is dus niet in de belangenafweging van het college is betrokken. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] er niet op kon vertrouwen dat de verleende omgevingsvergunning haar zou vrijwaren voor aansprakelijkheid wegens onrechtmatige hinder als gevolg van de dakkapel. De enkele omstandigheid dat het college van Gemeente Nijmegen de omgevingsvergunning heeft verleend en Gemeente Nijmegen tevens de eigenaar van het naburige erf is, maakt het hiervoor overwogene niet anders. Ook van enig misbruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW aan de zijde van Gemeente Nijmegen, zoals door [gedaagde] is betoogd, is gelet op het voorgaande geen sprake.
onrechtmatigheid van de hinder?
4.14.
Nu de verleende omgevingsvergunning een beroep op artikel 5:37 BW niet belemmert, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag of de geconstateerde hinder als gevolg van de geplaatste dakkapel onrechtmatig is.
4.15.
Het antwoord op de vraag of er sprake is van onrechtmatige hinder hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
4.16.
Door de dakkapel in strijd met artikel 5:50 BW te plaatsen en daarbij het woongenot van het naburige erf aan te tasten, is sprake van onrechtmatige hinder. Ook met de door [gedaagde] voorgestelde aanpassing met een beroep op artikel 5:51 BW door de ramen van de dakkapel vaststaand en ondoorzichtig te maken, wordt de onrechtmatige hinder niet weggenomen. Hoewel hiermee inkijk wordt voorkomen, maakt dit geen einde aan het nagenoeg onthouden van licht, uitzicht en ventilatiemogelijkheden.
4.17.
Het onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens Gemeente Nijmegen verplicht haar tot schadevergoeding. Artikel 6:103 BW bepaalt dat schadevergoeding wordt voldaan in geld, maar op vordering van de benadeelde ook in andere vorm dan betaling van een geldsom kan worden voldaan. Gemeente Nijmegen vordert, als een dergelijke andere vorm, verwijdering van de dakkapel. De rechtbank moet beoordelen of verwijdering een passende vorm van schadevergoeding is en of dat redelijk is. Dat betekent dat de verschillende belangen tegen elkaar zullen moeten worden afgewogen.
4.18.
Het belang van [gedaagde] om de dakkapel te behouden is gelegen in meer woonruimte en het voorkomen van de kosten van het verwijderen van de dakkapel. Gemeente Nijmegen heeft belang bij het verwijderen van de dakkapel, waarmee een einde wordt gemaakt aan de aantasting van het woongenot. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op voornoemde belangen verwijdering van de dakkapel een passende en redelijke vorm van schadevergoeding. De rechtbank overweegt daarbij dat [gedaagde] zonder voorafgaand overleg met Gemeente Nijmegen als eigenaar van het naburige erf de dakkapel in strijd met artikel 5:50 BW heeft geplaatst. [gedaagde] heeft daarmee het risico genomen dat de dakkapel daarmee onrechtmatige hinder aan het naburige erf zou geven, waarmee dit risico voor rekening van [gedaagde] dient te blijven en van disproportionaliteit geen sprake is. Ook het beroep op de redelijkheid en billijkheid treft om dezelfde reden geen doel.
conclusie
4.19.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanwezigheid van de dakkapel (de huurder van) Gemeente Nijmegen onrechtmatig hindert. De gevorderde verwijdering van de dakkapel op straffe van verbeurte van de gevorderde dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat de termijn voor de verwijdering wordt gesteld op zes maanden na betekening van dit vonnis. Gemeente Nijmegen heeft het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde termijn van veertien dagen niet weersproken en gesteld noch gebleken is dat de verwijdering van de dakkapel binnen een kortere termijn dan de aangevoerde termijn van zes maanden kan worden gerealiseerd.
proceskosten
4.20.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Gemeente Nijmegen als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.126,00
(2,00 punten × € 563,00)
Totaal
1.929,43
4.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
uitvoerbaar bij voorraad
4.22.
[gedaagde] heeft haar verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring althans daaraan voorwaarden te verbinden niet nader gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding dit deel van de vordering af te wijzen of hieraan voorwaarden te verbinden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gebiedt [gedaagde] binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de dakkapel op de woning aan het adres [adres 2] te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Gemeente Nijmegen een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan voornoemd gebod voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Nijmegen tot dit vonnis vastgesteld op € 1.929,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.