ECLI:NL:RBGEL:2022:6801

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
398176
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en eigendomsgrens in geschil tussen buren met betrekking tot een overkapping op de eigendomsgrens

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over de eigendom van een strook grond waarop een overkapping is gebouwd. De eiser, [eiser conv/verw voorw reconv 1], stelt dat hij eigenaar is van de strook grond, terwijl de gedaagde, [ged conv/eiser voorw reconv], zich beroept op verjaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de percelen van beide partijen aan elkaar grenzen en dat er in het verleden een kerkenpad op de percelen liep. De eiser heeft zijn eigendom van de strook grond onderbouwd met kadastrale gegevens en verklaringen van zijn rechtsvoorganger, terwijl de gedaagde zijn eigendomsclaim baseert op het feit dat hij de overkapping op de strook heeft gebouwd en deze al jarenlang in gebruik heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim van verkrijgende of bevrijdende verjaring. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld om de overkapping te verwijderen en de kosten van de procedure te vergoeden. De vorderingen in reconventie van de gedaagde zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer / rolnummer: C/05/398176 / HZ ZA 22-13
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van

1.[eiser conv/verw voorw reconv 1],2. [eiser conv/verw voorw reconv 2],

beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. J.E. de Groot te Zwolle,
tegen
[ged conv/eiser voorw reconv],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. T. Mulder te Almere.
Partijen zullen hierna in enkelvoud [eiser conv/verw voorw reconv 1] en [ged conv/eiser voorw reconv] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2022 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van 2 september 2022 met producties 5 tot en met 10 van [ged conv/eiser voorw reconv] (die abusievelijk niet in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 september 2022 is genoemd),
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 september 2022 en de daarin genoemde stukken,
- de akte uitlaten eiswijziging in voorwaardelijke reconventie van [eiser conv/verw voorw reconv 1],
- de antwoordakte uitlaten eiswijziging in voorwaardelijke reconventie van [ged conv/eiser voorw reconv].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[ged conv/eiser voorw reconv] is sinds 1 juli 2016 eigenaar van het perceel met woning en tuin, plaatselijk bekend als de [adres 1], kadastraal bekend als [perceel 1] (hierna: [perceel 1]). Het perceel is in eigendom overgedragen door [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]).
2.2.
[eiser conv/verw voorw reconv 1] is sinds 21 december 2020 eigenaar van het perceel met woning en tuin, plaatselijk bekend als de [adres 2], kadastraal bekend als [perceel 2] (hierna: [perceel 2]). Het perceel is in eigendom overgedragen door [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]).
2.3.
De percelen van partijen grenzen aan elkaar. In het verleden liep op [perceel 2] en/of [perceel 1] een kerkenpad. Dit pad is in 1991 opgeheven/afgesloten van de openbare weg en nadien grotendeels dichtgegroeid.
2.4.
In 2017 heeft [ged conv/eiser voorw reconv] een overkapping/carport naast zijn woning gebouwd. In 2021 ontspint zich een discussie tussen partijen over wie van beiden eigenaar is van de strook grond waarop de overkapping/carport staat.
2.5.
Bij brief van 5 juni 2021 heeft [betrokkene 2] het volgende verklaard:
“(…)
Het pand [adres 2] werd door mij bewoond vanaf 1973. Het huis was destijds nieuw gebouwd. De strook grond waar het om gaat hoorde bij mijn perceel.
Omdat het in het verleden een Kerkenpad was, maar niet meer als zodanig in gebruik, heb ik het altijd onderhouden.
Doordat er altijd veel overlast was, is het gedeelte van de [weg 1] tot aan mijn perceel afgesloten in 1991 met goedkeuring van de gemeente en tot genoegen van [familie betrokkene 1] (voormalig bewoner [adres 1]). Zij hadden ook veel last van vernielingen en overlast vanwege schoolgaande jeugd met fietsen en brommers.
Na aankoop van [adres 1] door [ged conv/eiser voorw reconv], heeft hij aan het andere gedeelte (hoek [weg 2]) een carport voor zijn auto gemaakt op het gedeelte van zijn grond én het oude voetpad. Ik heb toen gezegd daar geen probleem mee te hebben, maar mocht ik mijn huis (na 47 jaar) verkopen, de nieuwe bewoners daar misschien anders over zullen denken.
Het oude fietspad, was reeds door [partner betrokkene 1] voorzien van paaltjes, zodat men er niet door kon. Door de plaatsing van de carport door [ged conv/eiser voorw reconv] is die zijde ook niet meer te gebruiken.
Nu willen de nieuwe bewoners het laatste deel van de schutting verplaatsen in de achtertuin, aansluitend aan het reeds verplaatste gedeelte. Dit verplaatste stuk staat al jaren op het oude kerkenpad, wat bij [perceel 2] hoort.
Wij hebben ten tijde van [familie betrokkene 1] al een groot deel van onze schutting naar achteren verplaatst. Twee jaar geleden vond de [ged conv/eiser voorw reconv] dat ik het andere deel van de schutting ook maar moest verplaatsen. Mijn man was net overleden en ik had daar geen zin in op dat moment. Had ik dat maar wel laten doen, hoe vervelend is het nu, na al die jaren daar fijn gewoond te hebben.
Ik wil graag benadrukken dat ik met [ged conv/eiser voorw reconv] in het begin een uitstekend contact heb gehad en dat de huidige problematiek nooit onderwerp van gesprek en/of discussie is geweest met hem.
(…)”
2.6.
Bij brief van 24 juni 2021 heeft [betrokkene 1] het volgende verklaard:
“(…)
Hierbij verklaar ik (…) dat toen ik de woning verkocht aan jullie in 2016, de terreinafscheidingen niet afweken van de kadastrale eigendomsgrenzen.
Destijds heb ik dit ook vermeld in de vragenlijst van de makelaar. Ook waren er op dat moment geen noodzakelijk te vermelden mondelinge afspraken of notarieel opgemaakte akte rond de woning zoals erfdienstbaarheden, erfrecht opstalrecht of vruchtgebruik. Ik ben dan ook niet bekend met onderlinge afspraken tussen mij en de oude bewoners van [adres 2] over het gebruik van het kerkenpad.
Ik heb de woning altijd met liefde bewoond en het perceel, zoals overgedragen aan jullie, altijd ter goede trouw in gebruik gehad en onderhouden.
(…)”
2.7.
Het Kadaster heeft op 30 augustus 2021 een grensreconstructie uitgevoerd en de kadastrale grenzen van genoemde percelen (opnieuw) vastgesteld. [eiser conv/verw voorw reconv 1] heeft bij dagvaarding als productie 11 het relaas van bevindingen van het Kadaster overlegd. Daarvan maakt onderdeel uit de volgende tekening waarop de feitelijke situatie is ingetekend:
AFBEELDING
2.8.
Op pagina 6 van de dagvaarding heeft [eiser conv/verw voorw reconv 1] de volgende tekening ingevoegd; het betreft de in r.o. 2.7 genoemde tekening uit het relaas van bevindingen waarop [eiser conv/verw voorw reconv 1] zelf in rood de overkapping/carport heeft ingetekend:
AFBEELDING
Het rood gearceerde vlak is gelegen op [perceel 2] en wordt hierna ook aangeduid als: de Strook.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser conv/verw voorw reconv 1] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht te verklaren dat [eiser conv/verw voorw reconv 1] eigenaar is van de Strook gelegen op het perceel kadastraal bekend [perceel 2],
II. [ged conv/eiser voorw reconv] te veroordelen om, binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, de overkapping van [ged conv/eiser voorw reconv], voor zover deze op de Strook staat, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [ged conv/eiser voorw reconv] aan deze veroordeling niet voldoet met een maximum van € 10.000,00,
Subsidiair:
III. voor recht te verklaren dat [ged conv/eiser voorw reconv] onrechtmatig jegens [eiser conv/verw voorw reconv 1] handelt door de Strook in bezit te nemen en te houden,
IV. [ged conv/eiser voorw reconv] te veroordelen om, binnen vijf dagen na het in dezen te wijzen vonnis, medewerking te verlenen aan teruglevering van de Strook, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [ged conv/eiser voorw reconv] aan deze veroordeling niet voldoet met een maximum van € 10.000,00,
V. [ged conv/eiser voorw reconv] te veroordelen om, binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, de overkapping van [ged conv/eiser voorw reconv], voor zover deze op de Strook staat, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [ged conv/eiser voorw reconv] aan deze veroordeling niet voldoet met een maximum van € 10.000,00,
Zowel primair als subsidiair:
VI. [ged conv/eiser voorw reconv] hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 925,00 als in de kosten van deze procedure, alsmede in de wettelijke rente over de totale kostenveroordeling vanaf twee weken na het in dezen te wijzen vonnis, respectievelijk de datum van betekening van het vonnis.
3.2.
[eiser conv/verw voorw reconv 1] legt aan zijn primaire vordering ten grondslag dat hij eigenaar is van De Strook.
De subsidiaire vordering is gegrond op onrechtmatig handelen door [ged conv/eiser voorw reconv] bestaande uit het in het bezit nemen van de Strook wetende dat deze grond in eigendom toebehoort aan (de rechtsvoorganger van) [eiser conv/verw voorw reconv 1].
3.3.
De conclusie van [ged conv/eiser voorw reconv] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser conv/verw voorw reconv 1] met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser conv/verw voorw reconv 1] in de proceskosten met rente en nakosten.
[ged conv/eiser voorw reconv] voert aan als verweer dat hij door (verkrijgende of bevrijdende) verjaring eigenaar is geworden van de Strook. [ged conv/eiser voorw reconv] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[ged conv/eiser voorw reconv] vordert voorwaardelijk, indien de conventionele vorderingen van [eiser conv/verw voorw reconv 1] worden toegewezen, na wijziging van zijn eis, uitvoerbaar bij voorraad:
De houten schutting van [eiser conv/verw voorw reconv 1] die de erfgrens ten nadele van [ged conv/eiser voorw reconv] met circa 40 centimeter overschrijdt, te verplaatsen tot de erfgrens volgens de laatste reconstructie van het Kadaster, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00 en [eiser conv/verw voorw reconv 1] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en met veroordeling van [eiser conv/verw voorw reconv 1] in de namens [ged conv/eiser voorw reconv] te maken nakosten.
3.5.
[ged conv/eiser voorw reconv] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de houten schutting van [eiser conv/verw voorw reconv 1] deels op zijn perceel staat.
3.6.
De conclusie van [eiser conv/verw voorw reconv 1] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [ged conv/eiser voorw reconv] met veroordeling van [ged conv/eiser voorw reconv] in de proceskosten en de nakosten.
[eiser conv/verw voorw reconv 1] betwist dat de houten schutting op het perceel van [ged conv/eiser voorw reconv] staat.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Tussen partijen staat vast dat een gedeelte van de carport/overkapping op de Strook staat en dat de Strook volgens de openbare registers in eigendom toebehoort aan [eiser conv/verw voorw reconv 1]. [ged conv/eiser voorw reconv] stelt evenwel dat hij als bezitter van de Strook door verjaring eigenaar hiervan is geworden.
Juridisch kader
4.2.
De vraag die voorligt is dus of (de rechtsvoorganger van) [ged conv/eiser voorw reconv] door verkrijgende of bevrijdende verjaring eigenaar van de Strook is geworden. Op de partij die zich erop beroept dat eigendomsverkrijging door verjaring heeft plaatsgevonden (in dit geval [ged conv/eiser voorw reconv]), rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat aan de vereisten voor verkrijgende of bevrijdende verjaring is voldaan.
4.3.
Voor verkrijgende verjaring van een onroerende zaak is een onafgebroken bezit te goeder trouw van tien jaren vereist (artikel 3:99 BW). Daarnaast kan ook een bezitter die niet te goeder trouw is door verjaring eigenaar worden van een onroerende zaak. Daarvoor is nodig dat hij het goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid (artikel 3:105 BW). De in artikel 3:105 BW bedoelde verjaringstermijn bedraagt in beginsel twintig jaar.
4.4.
Voor het slagen van het beroep op verkrijgende of bevrijdende verjaring moet dus allereerst sprake zijn van bezit (het bezitsvereiste).
4.5.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. De vraag of iemand een goed voor zichzelf houdt of voor een ander wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3:109 e.v. BW en overigens op grond van uiterlijke feiten. Het komt daarbij aan op uiterlijk waarneembare feiten waaraan buitenstaanders (‘men’) een erkenning van bezit vastknoopt en dus op feiten waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden. De (niet naar buiten blijkende) interne wil om als rechthebbende op te treden is voor het zijn van bezitter dan ook van geen betekenis.
4.6.
Bezit wordt verkregen door inbezitneming, door overdracht of door opvolging onder algemene titel. Een goed wordt in bezit genomen door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen. Wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor een inbezitneming onvoldoende. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de inbezitneming van een goed waarvan een ander reeds bezitter is, slechts kan bestaan in een zodanige machtsuitoefening dat naar verkeersopvattingen de oorspronkelijke bezitter niet meer als zodanig kan gelden. Een bezitter van een goed verliest het bezit, wanneer hij het goed kennelijk prijsgeeft, of wanneer een ander het bezit van het goed verkrijgt.
4.7.
Verder is vereist dat het bezit ondubbelzinnig is. Daarvan is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn.
Oordeel rechtbank
4.8.
Ter onderbouwing van zijn beroep op verjaring heeft [ged conv/eiser voorw reconv] in de eerste plaats gewezen op de feitelijke erfafscheiding ter plaatse: deels laurierhaag, deels heg/hekwerk en deels houten schutting. Uit (de overgelegde foto’s van) deze erfafscheiding volgt echter niet dat sprake is van feitelijk gebruik, laat staan bezit, van de Strook door [ged conv/eiser voorw reconv] of zijn rechtsvoorganger. Uit de betreffende foto’s of anderszins valt de positionering van de erfafscheiding ten opzichte van de Strook namelijk niet af te leiden. Uit de foto’s volgt ook niet, zoals door [ged conv/eiser voorw reconv] wordt gesteld: dat er sprake is van een afgesloten geheel, dat de Strook bij de tuin van [ged conv/eiser voorw reconv] is betrokken en/of dat de Strook alleen voor [ged conv/eiser voorw reconv] toegankelijk is. De foto’s leveren bovendien weinig inzicht op over het feitelijke gebruik van de Strook.
4.9.
[ged conv/eiser voorw reconv] heeft verder een beroep gedaan op de verklaring van zijn rechtsvoorganger [betrokkene 1], geciteerd hiervoor in r.o. 2.6. Uit deze verklaring volgt echter evenmin dat sprake is (geweest) van bezit van de Strook. Integendeel, [betrokkene 1] heeft verklaard dat – toen zij de woning in 2016 aan [ged conv/eiser voorw reconv] verkocht – “
de terreinafscheidingen niet afweken van de kadastrale eigendomsgrenzen.”Dit impliceert dat de erfafscheiding destijds op het perceel van (thans) [ged conv/eiser voorw reconv]/[perceel 1] stond en dus niet op [perceel 2]/de Strook. Temeer nu, noch uit de verklaring van [betrokkene 1], noch uit andere stukken, volgt dat [betrokkene 1] de Strook op enig moment in bezit heeft genomen (of in de woorden van [ged conv/eiser voorw reconv]: heeft
“toegeëigend”).
4.10.
[ged conv/eiser voorw reconv] heeft ook een beroep gedaan op diverse verklaringen van omwonenden. Daaruit zou volgen dat de feitelijke situatie tussen de percelen van [eiser conv/verw voorw reconv 1] en [ged conv/eiser voorw reconv] al meer dan 20-30 jaar hetzelfde is. Voor zover al juist volgt ook uit die omstandigheid niet dat sprake is van bezit van de Strook door [ged conv/eiser voorw reconv] en zijn rechtsvoorganger. Dit gegeven zegt immers niets over eventueel gebruik/bezit van de Strook.
4.11.
Ook de omstandigheid dat [ged conv/eiser voorw reconv]/zijn rechtsvoorganger de laurierhaag altijd heeft gesnoeid aan zijn zijde, wat door [eiser conv/verw voorw reconv 1] wordt betwist, is op zichzelf onvoldoende om bezit van de Strook te kunnen aannemen.
4.12.
[eiser conv/verw voorw reconv 1] heeft in het kader van zijn betwisting van de verjaring onder meer een beroep gedaan op de verklaring van zijn rechtsvoorganger [betrokkene 2], geciteerd hiervoor in r.o. 2.5. Deze verklaring heeft als strekking dat [betrokkene 2] altijd eigenaar/bezitter is geweest van de Strook, en (voorwaardelijk) toestemming heeft gegeven voor de overkapping/carport van [ged conv/eiser voorw reconv], wat impliceert dat er sprake is van houderschap (in plaats van bezit).
Conclusie: geen verkrijgende of bevrijdende verjaring
4.13.
Het voorgaande betekent dat [ged conv/eiser voorw reconv] tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser conv/verw voorw reconv 1] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat sprake is (geweest) van het voor een geslaagd beroep op verkrijgende of bevrijdende verjaring vereiste bezit, zodat dit niet komt vast te staan, en het beroep van [ged conv/eiser voorw reconv] op verjaring alleen al daarom niet slaagt. De door [eiser conv/verw voorw reconv 1] gevorderde verklaring voor recht, en het gevorderde gebod om de overkapping – voor zover deze op de Strook staat – te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom, zullen daarom worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.14.
[eiser conv/verw voorw reconv 1] heeft een bedrag van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.15.
De (hoofd)vordering van [eiser conv/verw voorw reconv 1] op [ged conv/eiser voorw reconv] betreft een revindicatie. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, waarop [eiser conv/verw voorw reconv 1] zijn vordering tot buitengerechtelijke incassokosten heeft gebaseerd, is daarop echter niet van toepassing. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
4.16.
[eiser conv/verw voorw reconv 1] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en [eiser conv/verw voorw reconv 1] heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. De rechtbank stelt vast dat [eiser conv/verw voorw reconv 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden anders dan ter voorbereiding van deze procedure zijn verricht. Het Rapport BGK-integraal adviseert om de omvang van de vergoeding bij vorderingen van onbepaalde waarde, waarvan in deze zaak sprake is, op € 925,00 te stellen. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen.
Proceskosten
4.17.
[ged conv/eiser voorw reconv] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van [eiser conv/verw voorw reconv 1] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 121,39
- griffierecht € 1.301,00
- kosten advocaat
€ 1.126,00(2,0 punten x € 563,00)
Totaal € 2.548,39
in voorwaardelijke reconventie
4.18.
De voorwaarde waaronder de reconventionele vorderingen zijn ingesteld is vervuld, nu de conventionele vorderingen zullen worden toegewezen. In geschil is of de houten schutting van [eiser conv/verw voorw reconv 1] deels op het perceel van [ged conv/eiser voorw reconv] staat.
4.19.
Tijdens de zitting heeft [ged conv/eiser voorw reconv] gewezen op twee piketpalen die op zijn perceel zijn geplaatst. Op foto’s 8 en 9 van productie 3 bij de conclusie van antwoord zijn deze twee piketpalen zichtbaar. Het zou gaan om piketpaal 28 en piketpaal 29 uit het relaas van bevindingen van het Kadaster zoals weergegeven op de tekening afgebeeld hiervoor in r.o. 2.7. Volgens [ged conv/eiser voorw reconv] staat de houten schutting op een afstand van 60 centimeter van piketpaal 28 terwijl dit 100 centimeter zou moeten zijn. [ged conv/eiser voorw reconv] verbindt hieraan de conclusie dat de houten schutting de erfgrens met circa 40 cm overschrijdt.
4.20.
Uit de bedoelde foto’s volgt echter niet dat de houten schutting op een afstand van 60 centimeter van piketpaal 28 staat. Met het blote oog valt uit de foto’s de afstand tussen de schutting en de piketpaal niet waar te nemen. Evenmin volgt uit deze foto’s dat, zoals door [ged conv/eiser voorw reconv] wordt gesteld, duidelijk zichtbaar is dat tussen de piketpalen 28 en 29 aanmerkelijk meer ruimte zit dan tussen piketpaal 28 en de schutting. [ged conv/eiser voorw reconv] miskent met zijn stellingen dat de wijze waarop de foto’s zijn genomen (onder meer positie, hoek, camera-instellingen) vertekenend kunnen werken. Een foto met daarop een meting van de afstand tussen de piketpaal en de schutting, of een ander bewijsmiddel waaruit de afstand volgt, ontbreekt. Gelet op de eerdere betwisting door [eiser conv/verw voorw reconv 1] van de gestelde overschrijding mocht een concrete meting, of een ander bewijsmiddel, wel van [ged conv/eiser voorw reconv] verwacht worden.
4.21.
Dit betekent dat [ged conv/eiser voorw reconv] tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser conv/verw voorw reconv 1] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de houten schutting deels op zijn perceel staat. De reconventionele vorderingen van [ged conv/eiser voorw reconv] zullen daarom worden afgewezen.
4.22.
[ged conv/eiser voorw reconv] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van [eiser conv/verw voorw reconv 1] vastgesteld op € 1.407,50 (2,5 punten × € 563,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser conv/verw voorw reconv 1] eigenaar is van de Strook (het rood gearceerde vlak op pagina 6 van de dagvaarding) gelegen op het perceel kadastraal bekend [perceel 2],
5.2.
gebiedt [ged conv/eiser voorw reconv] om binnen veertien dagen na datum vonnis, de overkapping van [ged conv/eiser voorw reconv], voor zover deze op de Strook staat, te verwijderen en verwijderd te houden,
5.3.
veroordeelt [ged conv/eiser voorw reconv] om aan [eiser conv/verw voorw reconv 1] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de hoofdveroordeling in r.o. 5.2 voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [ged conv/eiser voorw reconv] in de buitengerechtelijke kosten van € 925,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [ged conv/eiser voorw reconv] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser conv/verw voorw reconv 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.548,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 tot en met 5.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
in voorwaardelijke reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [ged conv/eiser voorw reconv] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser conv/verw voorw reconv 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.407,50,
5.9.
veroordeelt [ged conv/eiser voorw reconv] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [ged conv/eiser voorw reconv] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Mesman en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
JM/AW