ECLI:NL:RBGEL:2022:6698

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
10077264
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging onterecht gegeven ontslag op staande voet en toewijzing loonvordering

In deze zaak heeft de kantonrechter op 22 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoekende partij, die onterecht op staande voet was ontslagen door de verwerende partij. De verzoekende partij, werkzaam als schilder/spuiter, had op 30 augustus 2022 een verzoekschrift ingediend na een ontslag op staande voet dat op 17 augustus 2022 was gegeven. De verwerende partij, een vennootschap onder firma, was niet verschenen op de mondelinge behandeling, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat het ontslag op staande voet door de verwerende partij op 18 augustus 2022 opnieuw was gegeven, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden was voor dit ontslag. De verzoekende partij had geen loon ontvangen sinds 1 augustus 2022 en verzocht om betaling van het salaris en vernietiging van het ontslag. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag toegewezen. Tevens werd de verwerende partij veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, vakantiebijslag en wettelijke verhogingen, evenals de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10077264 \ HA VERZ 22-112 \ 512 \ 918
uitspraak van 22 november 2022
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. R.A.D. [verzoekende partij]
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GM3050
en
de vennootschap onder firma
[verwerende partij]
gevestigd te [plaats]
verwerende partij
niet verschenen
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 30 augustus 2022 heeft [verzoekende partij] een verzoekschrift ingediend met productie KL1 tot en met KL5;
1.2.
[verwerende partij] is door de rechtbank bij zowel per gewone als per aangetekende post verzonden brief van 13 september 2022 opgeroepen om te verschijnen op de mondelinge behandeling van het verzoek op 4 november 2022 om 8:30 uur. De per aangetekende post verzonden brief is door de rechtbank retour ontvangen, nadat deze niet door [verwerende partij] was afgehaald.
1.3.
[verzoekende partij] heeft [verwerende partij] daarop bij deurwaardersexploot van 2 november 2022 opgeroepen om te verschijnen op de mondelinge behandeling van het verzoek op 4 november 2022 om 8:30 uur. Dit exploot is door de heer [betrokkene 1] , vennoot van [verwerende partij] , in ontvangst genomen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
4 november 2022 om 8:30 uur. [verwerende partij] is, ondanks dat zij daartoe deugdelijk is opgeroepen,
niet op de mondelinge behandeling verschenen. De mondelinge behandeling is vervolgens
gesloten en er is beschikking bepaald.
1.5.
Op 4 november 2022 om 8:54 uur heeft de rechtbank van mevrouw [betrokkene 2] ,
vennoot van [verwerende partij] , een e-mailbericht ontvangen dat zij de avond ervoor had geconstateerd
dat zij corona had en daarom niet op de mondelinge behandeling om 8.30 uur kon
verschijnen. Zij verzoekt de rechtbank in deze e-mail om de mondelinge behandeling te
verplaatsen.
1.6.
De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen nu dit eerst na afloop van de
mondelinge behandeling is ontvangen en op dat moment reeds beschikking was bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is sinds 13 december 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden in dienst bij [verwerende partij] in de functie van schilder/spuiter van boten tegen een salaris van € 2.281,00 bruto per maand en 8% vakantietoeslag op basis van 38 uur per week.
2.2.
[verzoekende partij] heeft op 18 augustus 2022 aangifte gedaan wegens mishandeling. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) De sfeer onderling was gespannen omdat ik gisteren een schermutseling had gehad met mijn baas over overwerken. De vrouw van mijn baas heeft mij toen ontslagen.
Toen ik vandaag aankwam op mijn werk ben ik gewoon gaan werken. Omstreeks 13.00 uur kwam de vrouw van mijn baas ook (…). Ik zat samen met mijn baas en zijn twee zoons buiten te eten. Net voor het eten had ik met mijn baas een gesprek gehad over het incident van gisteren. Dit was een soort van uitgepraat. Conclusie was dat er geen overuren meer gemaakt mochten worden en dat mijn jaarcontract niet werd verlengd.
Toen de vrouw van mijn baas aankwam zag ik dat de baas naar haar toe liep. Na een kort gesprek kwam zij naar mij toe en begon ze te schreeuwen. Ik hoorde haar zeggen dat ik niet meer zo’n grote mond moest hebben en dat ik weg moest gaan. Na wat onderling gescheld heb ik mijn spullen gepakt en ben ik weggegaan. (…)”
2.3.
[verzoekende partij] heeft geen loon meer ontvangen over de periode vanaf 1 augustus 2022.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
voorlopige voorziening:
a. bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van het salaris van € 2.281,00 bruto per maand te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf
1 augustus 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
primair:
b. het ontslag op staande voet te vernietigen;
c. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van het salaris van € 2.281,00 bruto per maand te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 augustus 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
subsidiair:
d. voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet aan werknemer een transitievergoeding toe te kennen van € 658,62 bruto;
primair en subsidiair:
e. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van volledige betaling;
f. [verwerende partij] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekende partij] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [verwerende partij] hem ten onrechte op 17 augustus 2022 op staande voet heeft ontslagen. Van een dringende reden voor het ontslag op staande voet is geen sprake.
3.3.
[verwerende partij] heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet op de mondelinge behandeling verschenen. Zij heeft aldus geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Ontslag op staande voet
4.1.
[verzoekende partij] stelt dat het ontslag op staande voet op 17 augustus 2022 is gegeven.
Uit de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, volgt echter dat dit ontslag door de heer [betrokkene 1] weer is teruggedraaid. [verzoekende partij] is op
18 augustus 2022 ook weer gaan werken en heeft tijdens de middagpauze met de heer
[betrokkene 1] afspraken gemaakt over hoe de arbeidsovereenkomst voortgezet zou worden. Vervolgens heeft mevrouw [betrokkene 2] [verzoekende partij] op 18 augustus 2022 opnieuw op staande voet ontslagen. Daarom gaat de kantonrechter er op basis van het voorgaande van uit dat het ontslag op staande voet op 18 augustus 2022 mondeling is gegeven.
4.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het door [verwerende partij] op 18 augustus 2022 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onmiddellijk op te zeggen op grond van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer beschouwd, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter dient bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen. Daarbij dient de aard en de ernst van de dringende reden afgewogen te worden tegen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.4.
Een werkgever zal zich op grond van art. 7:611 BW tijdens een onderzoek naar de gedragingen van de werknemer als een goed werkgever moeten gedragen. Dit betekent niet alleen dat een eventueel ontslag op staande voet moet worden gemotiveerd, maar ook moet daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht worden genomen. Daarbij kan van een werkgever worden verwacht dat zij een onderzoek instelt naar die feiten en omstandigheden waarover geen volledige klaarheid bestaat. Het toepassen van hoor en wederhoor is geen voorwaarde voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet, echter eventuele consequenties van het nalaten daarvan komen voor risico van de werkgever.
4.5.
De toetsing of het ontslag al dan niet terecht is gegeven kan in beginsel alleen plaatsvinden op basis van hetgeen feitelijk aan de werknemer is meegedeeld en niet op basis van later aangevoerde feiten of omstandigheden. Verder dient de opzegging onverwijld na het ontdekken van de als dringende reden te beschouwen handeling plaats te vinden, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden. Daarbij fixeert de medegedeelde reden in beginsel de ontslagreden. Er kan sprake zijn van een geldig ontslag op staande voet als van de aangevoerde dringende reden slechts een gedeelte komt vast te staan, maar dan moet het vaststaande gedeelte op zichzelf beschouwd een dringende reden zijn en moet de werkgever hebben gesteld en moet ook aannemelijk zijn dat hij de werknemer ook uitsluitend om die reden op staande voet zou hebben ontslagen en moet dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval duidelijk zijn geweest.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt.
[verwerende partij] heeft [verzoekende partij] op 18 augustus 2022 ontslagen. Uit het proces-verbaal (zie r.o. 2.2.) en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht volgt dat daarbij als reden is gegeven dat [verzoekende partij] niet meer zo’n grote mond moest hebben. Nog daargelaten de vraag of het hebben van een grote mond, zonder dat dit nader gespecificeerd is, een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert, betwist [verzoekende partij] dat hij een grote mond had. Aldus komt niet vast te staan dat sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
Voor zover ook de op 17 augustus 2022 genoemde redenen, te weten dat [verzoekende partij] iedere dag te laat kwam, dat hij een grote mond had en dat hij agressief gedrag vertoond had aan het ontslag op staande voet ten grondslag zouden liggen, zijn ook deze redenen door [verzoekende partij] betwist en niet nader onderbouwd. Daar komt nog bij dat dat ontslag op staande voet door de heer [betrokkene 1] op 18 augustus 2022 weer is ingetrokken en niet is gesteld of gebleken dat zich nadien iets heeft voorgedaan dat opnieuw een ontslag op staande voet opleverde.
Ook hieruit volgt geen dringende reden voor ontslag op staande voet.
Aldus is geen sprake van een geldig ontslag op staande voet.
Het primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt daarom toegewezen.
Loonvordering
4.7.
[verzoekende partij] verzoekt de betaling van het salaris van € 2.281,00 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten over de periode vanaf 1 augustus 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd. Dit verzoek is niet betwist en wordt daarom toegewezen. Dat geldt eveneens voor het verzoek tot betaling van de over het salaris verschuldigde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.
Voorlopige voorziening
4.8.
Nu direct uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, wordt niet toegekomen aan de behandeling van de verzochte voorlopige voorzieningen.
Proceskosten
4.9.
[verwerende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
5.2.
veroordeelt [verwerende partij] om aan [verzoekende partij] te betalen het salaris van € 2.281,00 bruto per maand te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten over de periode vanaf 1 augustus 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het salaris, vermeerderd met de vakantiebijslag en de wettelijke verhoging vanaf de datum van opeisbaarheid van de onderliggende bedragen tot aan de dag van volledige betaling;‬‬‬‬‬‬‬
5.3.
veroordeelt [verwerende partij] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekende partij] , tot op heden
begroot op € 86,00 aan griffierecht, € 100,27 aan deurwaarderskosten voor het
oproepingsexploot van 2 november 2022 en € 498,00 aan salaris voor de
gemachtigde;
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.