ECLI:NL:RBGEL:2022:6303

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3638
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing invorderingsverzoek wegens onjuiste motivering en gedeeltelijke vernietiging last onder dwangsom

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een invorderingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem. Eisers, [Eiser A] en [Eiseres B], hebben een aanvraag ingediend om de dwangsom die aan hun buurman was opgelegd, te laten invorderen. Het college heeft deze aanvraag afgewezen op 5 januari 2021, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn dat de last niet was nageleefd. Dit besluit is door eisers bestreden, en na een hoorzitting heeft het college op 14 juli 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van eisers op 9 november 2022 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het invorderingsverzoek terecht is afgewezen, maar op basis van een onjuiste motivering. De rechtbank heeft eerder in een andere zaak geoordeeld dat het verhuren van kamers aan meerdere huishoudens niet in strijd is met de beheersverordening. Hierdoor is de last onder dwangsom, die aan de buurman was opgelegd, gedeeltelijk vernietigd. Dit betekent dat het college niet kon overgaan tot invordering van de dwangsom, omdat de basis voor de last onrechtmatig was.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dit houdt in dat het college de proceskosten van eisers moet vergoeden, evenals het door hen betaalde griffierecht. De totale proceskosten worden begroot op € 1536,48. De uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] & [Eiseres B] , uit [plaats C] , eisers

(gemachtigde: mr. L. Brouwers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem(het college).

Inleiding

Bij besluit van 12 maart 2020 heeft het college op aanvraag van eisers aan de buurman een last onder dwangsom opgelegd.
In navolging op de opgelegde last onder dwangsom hebben eisers een aanvraag ingediend bij het college om tot invordering van deze dwangsom over te gaan.
Het college heeft de aanvraag met het besluit van 5 januari 2021 afgewezen (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 14 juli 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 14 juli 2021.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Mekouar, W. Renger en R. Udink.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers wonen aan [het adres D] te [plaats C] . Bij brief van 29 oktober 2019 hebben eisers verzocht aan het college om handhavend op treden tegen de buurman (wonende aan [het adres E] te [plaats C] ) wegens het handelen in strijd met de beheersverordening in verband met het aanwezig zijn van meerdere huishoudens in de woning.
2. Bij besluit van 12 maart 2020 legt het college de last onder dwangsom op vanwege de volgende overtredingen:
- het verhuren van kamers van de woning is strijd met de beheersverordening ‘Vijverberg, Rekhemseweg, De Hoop, Sportpark Zuid - 2014’, hetgeen zonder omgevingsvergunning een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo oplevert;
- de kamerverhuur heeft tot gevolg dat de artikelen 3.38, 6.21, tweede lid, 6.21 derde lid en 6.31, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 zijn overtreden.
Bij besluit van 23 juli 2020 heeft het college het beroep van de buurman tegen de last onder dwangsom ongegrond verklaard.
De last is als volgt omschreven:
‘Wij leggen u de volgende last op:
1. U moet vóór 1 april 2020 de verhuur van de kamers aan de drie mannelijke huurders staken en gestaakt houden.
2. U moet vóór 1 augustus 2020 de verhuur aan de zwangere huurster met haar zoon staken en gestaakt houden.’
Bij besluit van 27 maart 2020 is de termijn van 1 april 2020 opgeschort naar 1 augustus 2020.
3. Bij brief van 14 december 2020 verzoeken eisers het college om tot invordering van de dwangsom over te gaan, omdat zij van mening zijn dat de overtreding (kamerbewoning in strijd met de beheersverordening) nog altijd voortduurt. Bij besluit van 5 januari 2021 heeft het college de aanvraag om tot invordering over te gaan afgewezen, omdat het college geen overtreding(en) vast heeft kunnen stellen. Na het primaire besluit heeft het college ambtshalve een controle uitgevoerd, waarin niet is kunnen vaststellen dat er kamerbewoning plaatsvindt en er huur wordt geïnd.
4. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar ingediend bij het college. Op 13 april 2021 heeft een hoorzitting van de Commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) plaatsgevonden en op 3 mei 2021 heeft de commissie het college geadviseerd om het bezwaarschrift gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Volgens de commissie is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende onderbouwd. Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het college het bezwaarschrift, in afwijking van het advies van de commissie, ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
5. De rechtbank heeft in de uitspraak met zaaknummer 20/4732 geoordeeld dat het verhuren van kamers niet in strijd is met de beheersverordening ‘Vijverberg, Rekhemseweg, De Hoop, Sportpark Zuid – 2014’. De rechtbank overwoog kort samengevat dat er op het perceel diverse vormen van wonen zijn toegestaan (waaronder bewoning door meer dan één huishouden), omdat in de beheersverordening geen relatie is gelegd tussen het begrip ‘woning’ uit de definitiebepaling en de bestemmingsomschrijving. Het bestreden besluit is voor zover het ziet op de strijdigheid met de beheersverordening vernietigd.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of het college bij besluit van 14 juli 2021 terecht bij de afwijzing van het verzoek om tot invordering over te gaan is gebleven. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond verklaard moet worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8.1.
Zoals hierboven onder 5 is weergegeven, heeft de rechtbank in de zaak met zaaknummer 20/4732 geoordeeld dat het verhuren van kamers aan meer dan één huishouden niet in strijd is met de ten tijde van de overtreding geldende beheersverordening ‘Vijverberg, Rekhemseweg, De Hoop, Sportpark Zuid - 2014’ en dat de last, voor zover die ziet op de strijdigheid met de beheersverordening, voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft tevens het primaire besluit, voor zover dat ziet op de strijdigheid met de beheersverordening, herroepen. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld wat de gevolgen zijn van die uitspraak voor het bestreden besluit (de afwijzing van het verzoek tot invordering).
8.2.
Vanwege de gedeeltelijke vernietiging en herroeping van de last onder dwangsom staat vast dat de last onder dwangsom, voor zover die ziet op de strijdigheid met de beheersverordening, onrechtmatig is opgelegd. Dit heeft tot gevolg dat het college niet over kan gaan tot invordering van de last onder dwangsom, voor zover die invordering ziet op strijdigheid met de beheersverordening. De rechtbank oordeelt dat het college reeds om deze reden geen invorderingsbesluit kon nemen, omdat eiser in zijn aanvraag heeft verzocht om tot invordering over te gaan wegens de niet-naleving van het gestaakt houden van de kamerverhuur (de last die gebaseerd is op strijd met de beheersverordening).
8.3.
Het college is daarom bij het bestreden besluit van 14 juli 2021 terecht bij de afwijzing van het verzoek om tot invordering over te gaan gebleven, zij het basis van een onjuiste motivering. Anders dan het college heeft overwogen, dient het invorderingsbesluit niet af te worden gewezen vanwege onvoldoende bewijs voor het niet-naleven van de last, maar wegens de gedeeltelijke vernietiging van de last onder dwangsom. Om die reden is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
8.4.
Deze beroepsgrond slaagt.
9. Gelet op het gegeven dat het college ook met de juiste motivering tot afwijzing van de aanvraag tot invordering was gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoeden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten, te weten de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de gemaakte reiskosten naar de rechtbank om de zitting bij te kunnen wonen. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1518,00 voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van (€ 759,00) en € 18,48 aan reiskosten. De totale proceskosten bedragen gelet op het voorgaande € 1536,48.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers ter hoogte van € 1536,48.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.