ECLI:NL:RBGEL:2022:6279

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
AWB_21_5180
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van toekenningsbesluit WW in verband met vrij te laten uren

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting voor Christelijk Hoger Beroepsonderwijs op Gereformeerde Grondslag (eiseres) en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om het verzoek tot herziening van een WW-toekenningsbesluit van 27 augustus 2019 af te wijzen. Eiseres stelde dat de toekenning van de WW-uitkering aan derde-partij, die in dienst was bij eiseres, onjuist was omdat er niet van kon worden uitgegaan dat derde-partij volledig beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, gezien zijn werkzaamheden als zelfstandige. Eiseres verzocht om herziening van het besluit naar de toekomst, maar verweerder heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet voldoende onderbouwd had aangetoond dat het oorspronkelijke besluit onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres niet leidden tot de conclusie dat het bestreden besluit evident onredelijk was. Eiseres had geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die de rechtszekerheid voor derde-partij in gevaar zouden brengen. De rechtbank benadrukte dat een verzoek tot herziening naar de toekomst alleen kan slagen als de aanvraag deugdelijk en toereikend is onderbouwd, wat in dit geval niet was gebeurd. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet gehouden was om het oorspronkelijke besluit opnieuw te onderzoeken, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5180

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen
Stichting voor Christelijk Hoger Beroepsonderwijs op Gereformeerde Grondslag, uit Ede, eiseres
(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Hofmans).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [A] , te [plaats B]

(gemachtigde: mr. W. van de Graaff-Eggink).

Procesverloop

In het besluit van 17 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om herziening van het besluit van 27 augustus 2019 afgewezen.
In het besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Derde-partij heeft een reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen [C] , bijgestaan door gemachtigde mr. Tj.P. Grünbauer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Derde-partij is op 22 augustus 2011 bij eiseres in dienst getreden als senior docent financieel management, bedrijfseconomie en international business. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst bij beschikking van 19 maart 2019 met ingang van 1 augustus 2019 ontbonden.
1.2.
Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft verweerder met ingang van 1 augustus 2019 aan derde-partij een WW-uitkering toegekend. Daarbij is verweerder uitgegaan van 104,73 uur per maand aan vrijgestelde uren, te weten de uren die derde-partij volgens zijn opgave werkte als zelfstandige naast het werk bij eiseres, waaruit hij werkloos is geworden. Een kopie van dit besluit is ook aan eiseres toegezonden. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt waardoor het onherroepelijk is geworden.
1.3.
Op 23 april 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om herziening van het toekenningsbesluit tegen de vroegst mogelijke datum en om opnieuw het aantal vrij te laten uren vast te stellen. Daarbij heeft eiseres toegelicht dat als het zo is dat derde-partij 104,73 uur per maand als zelfstandige werkt, er niet van kan worden uitgegaan dat hij daarboven volledig beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Dat betekent dat de verdiensten uit minimaal een gedeelte van zijn werkzaamheden in mindering behoren te worden gebracht op zijn WW-uitkering, hetgeen gevolgen heeft voor eiseres die die uitkering in het kader van verhaal betaalt, aldus eiseres. Eiseres heeft daarbij verzocht de vast te stellen verhaalsbijdrage voor de toekomst aan te passen aan de werkelijkheid.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat ten eerste niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. De door eiseres naar voren gebrachte argumenten had zij namelijk ook destijds in een bezwaarprocedure naar voren kunnen brengen. Ten tweede leiden de bezwaren van eiseres ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Eiseres heeft namelijk geen bijzondere feiten of omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat minder belang moet worden toegekend aan de rechtszekerheid voor derde-partij dan aan het (financieel) belang van eiseres bij de heroverweging van het besluit van 27 augustus 2019.
Standpunt eiseres
3. Eiseres stelt dat verweerder een inhoudelijke toets had moeten doen, zoals ook weergegeven in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015. [1] Verweerder had moeten onderzoeken of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was en zo ja, een belangenafweging moeten maken. Verweerder heeft de opgave van derde-partij van het aantal door hem gewerkte uren als zelfstandige in de periode van
1 maart 2018 tot 1 september 2018, namelijk 104,73 uur per maand, destijds klakkeloos overgenomen terwijl het niet voor de hand ligt dat derde-partij dit aantal uren heeft gewerkt naast zijn destijds fulltime dienstverband bij eiseres. Deze klakkeloze overname is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat dit aantal uren niet voor de hand ligt, had verweerder die opgave niet mogen accepteren. Het was aan de derde-partij om hier tegenbewijs van te leveren en aan verweerder om dat te toetsen.
Beoordeling door de rechtbank
4. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat in dit geval alleen is verzocht om een herziening naar de toekomst. Eiseres verlangt geen herziening van de periode voor 23 april 2021 (de datum van indiening van het verzoek). De rechtbank zal het geschil aldus beoordelen.
5. Aan de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ontleent de rechtbank het volgende. Is sprake van een aanvraag waarbij (ook) voor de toekomst wordt verzocht om terug te komen van een eerder besluit, dan moet de aanvrager feiten of omstandigheden vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die ten minste ook zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van het Uwv te verlangen om te onderzoeken of er bij het oorspronkelijke besluit ten onrechte niets of te weinig is toegekend. Uitsluitend indien de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toereikend heeft onderbouwd, moet door het Uwv worden onderzocht of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Indien vervolgens de onjuistheid van het besluit door het Uwv wordt vastgesteld, is het Uwv gehouden een belangenafweging te maken. [2]
6. De hierboven genoemde rechtspraak betekent in deze zaak concreet dat een verzoek van eiseres voor herziening naar de toekomst enkel kan slagen als de aanvraag deugdelijk en toereikend is onderbouwd, en, voor zover mogelijk, voorzien is van relevant bewijs.
Eiseres zal aannemelijk moeten maken dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, in dit geval bijvoorbeeld dat er sprake van is dat derde-partij meer uren werkt. Eiseres heeft zich echter beperkt tot de stelling dat verweerder bij de toekenning van de WW-uitkering ten onrechte bij de vaststelling van het aantal vrij te laten uren is uitgegaan van de opgave van derde-partij, zonder dit zelf te onderzoeken. De rechtbank ziet hierin geen deugdelijke en toereikende onderbouwing voor de stelling dat het besluit van 27 augustus 2019 niet juist is. Dit betekent dat verweerder niet gehouden was om te onderzoeken in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was, zodat ook aan een belangenafweging niet wordt toegekomen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2015:1, ro. 4.2.1 en 4.3.3.
2.Uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2.