ECLI:NL:RBGEL:2022:6273

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
C/05/397654 / HZ ZA 21-423
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschappelijke woning na echtscheiding tussen ex-partners

In deze zaak vorderde de eiseres, een ex-partner, de verdeling van de gemeenschappelijke woning na hun echtscheiding. De partijen waren van 17 augustus 2004 tot 24 oktober 2014 met elkaar gehuwd en hadden een gezamenlijke woning met een hypotheekschuld. De eiseres wenste niet langer mede-eigenaar te zijn van de woning en wilde ontslagen worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De gedaagde partij, de ex-partner, bleef in de woning wonen en betaalde de lasten, maar had geen alimentatie betaald. De rechtbank oordeelde dat de woning moest worden verkocht, omdat de gedaagde partij niet kon aantonen dat hij de woning kon financieren. De rechtbank stelde vast dat de waarde van de woning op het moment van verdeling moest worden vastgesteld en dat de hypotheekschuld en andere schulden in de verdeling moesten worden betrokken. De rechtbank bepaalde dat de partijen binnen veertien dagen een makelaar moesten aanwijzen voor de verkoop van de woning en dat de opbrengst na verkoop gelijk moest worden verdeeld, met inachtneming van de aflossingen die de gedaagde partij had gedaan op de Interbank-schuld. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/397654 / HZ ZA 21-423
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.B. Flooren te Arnhem,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.M. van Haaren te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 juli 2022
  • de akte wijziging eis
  • de antwoordakte wijziging eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] en [gedaagde partij] zijn met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd geweest van 17 augustus 2004 tot 24 oktober 2014.
2.2.
De gezamenlijke woning van partijen aan de [adres+plaats] (hierna ook: de woning), evenals de hieraan gekoppelde hypotheek bij de SNS Bank van € 279.000,00 en een schuld bij Interbank zijn tot op heden niet in de verdeling betrokken. Uit correspondentie van Interbank blijkt dat het saldo van deze schuld per 17 mei 2022 € 21.296,85 is, terwijl maandelijks € 298,00 dient te worden afgelost.
2.3.
[gedaagde partij] is sinds de echtscheiding van partijen in de woning blijven wonen en heeft hiervan de lasten voldaan.
2.4.
[gedaagde partij] heeft geen partner- of kinderalimentatie betaald.
2.5.
Op 21 november 2016 heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] ge-e-maild:

[voornaam eisende partij] , je krijgt van de SNS bank een bevestiging eerdaags dat alles is ingelost en zal er een procedure worden gestart dat jij geen eigenaar meer bent van de [adres+plaats] zodat jij ook niet meer aansprakelijk bent. (…)”.
2.6.
Eind 2021 heeft [gedaagde partij] aan de advocaat van [eisende partij] onder meer het volgende bericht:

Er is dossier bij de SNS en er zijn gesprekken geweest om het ontslag aan te vragen van de hoofdelijke aansprakelijkheid van uw cliënte. Gezien ik al 8 jaar zelfstandig de hypotheek betaal en een vaste baan nu heb, zal er op korte termijn nog gesprek plaats vinden om het inwerking te zetten.
(…)
Ook zijn er bij twee verschillende partijen een hypotheek aangevraagd gedaan maar door drukte zullen ze pas in het nieuwe jaar verder gaan met het behandelen van de aanvraag maar ik heb geen afwijzing gehad. Dus mocht de SNS niet mee willen/kunnen werken voor de zekerheid zijn er nog twee andere partijen waar aanvragen lopen voor een nieuwe hypotheek die wellicht bij een van de partijen kan worden afgesloten. Zelf hou ik voor alle veiligheid een slag om de arm omdat ik daar geen invloed op kan hebben maar medio februari eind maart 2022 zal alles rond moeten zijn en zal uw cliënte dan uiterlijk van de hoofdaansprakelijkheid af zijn(…)”.
2.7.
[makelaar 1] heeft de woning getaxeerd. In het taxatierapport van 26 januari 2022 staat, voor zover relevant:

De waarde hieronder is de marktwaarde op 13 december 2021.
Markwaarde: € 290.000,-”.
2.8.
De hypotheekadviseur van [gedaagde partij] heeft bij e-mail aan [gedaagde partij] van 10 mei 2022 geschreven:

Jij hebt mij gevraagd naar de status van de hypotheekaanvraag inzake de verdeling van de woning met je ex-vrouw.
De status is dat ik nu aan aanvraag heb gedaan en wij wachten op een offerte. Deze verwacht ik binnen een week te ontvangen. Wij hebben al een aantal weken de voorbereidingen gedaan en dat is nodig bij zelfstandig ondernemers. Het vaststellen van het inkomen duurt bij ondernemers momenteel helaas erg lang. Maar dat is nu gebeurd en tezamen met jouw inkomen uit loondienst kan ik vaststellen dat het inkomen ruim voldoende moet zijn voor een succesvolle afhandeling van deze aanvraag. (…)”.
2.9.
Vervolgens heeft de hypotheekadviseur bij e-mail van 5 juli 2022 bericht:

Hiermee wil ik nadere informatie verstrekken over jouw hypotheekaanvraag i.c.m. de toedeling van de woning.
Op dit moment is het dossier al geruime tijd compleet voor volledige afhandeling. Het enige punt dat een definitieve offerte ophoudt is de A3 codering van de ING Bank. Zodra deze uit het BKR genomen kan worden, kan ik de aanvraag definitief afhandelen.
Graag verneem ik wanneer de codering is verwijderd en dan kan ik alles afmaken.”.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad vonnis gedaagde zal veroordelen:
I. om met eiseres over te gaan tot verdeling van de gemeenschap, bestaande tussen partijen, waarbij Uw Rechtbank de wijze van verdeling vaststelt zoals onder ‘wijze van verdeling’, is samengevat, inhoudende dat eiseres niet langer mede eigenaar van de echtelijke woning zal zijn en de helft van de overwaarde uitgekeerd kan krijgen na aftrek van de hypotheekschuld en het krediet alsmede dat zij daarbij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen;
II. Primair te bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 in de plaats treedt van de akte van levering, die zal worden gepasseerd door een nader aan te wijzen notaris (of diens plaatsvervanger) met betrekking tot de levering van de helft van het eigendomsrecht van het pand gelegen te [adres+plaats] zijnde de helft van gedaagde zijn eigendom;
III. dat gedaagde niet langer in de mogelijkheid wordt gesteld de woning over te nemen maar dat deze wordt verkocht aan een derde:
a. dat de termijn waarop de woning geleverd wordt maximaal twee maanden zal zijn;
b. dat Uw Rechtbank de verkopende makelaar aanwijst die vervolgens de verkoopprijs van de woning bepaalt;
c. dat de man een machtiging tekent waarmee de notaris namens de man de akte verkoop kan passeren;
IV. Gedaagde te veroordelen tot het verbeuren van een dwangsom van € 1.000,=, voor iedere dag dat hij zich schuldig maakt aan het niet naleven van iedere bovenstaande vordering indien deze zal worden toegewezen;
V. tot betaling van de kosten van het geding, het salaris van gemachtigde daaronder begrepen;
VI. althans een zodanige beslissing te nemen als Uw Rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2.
[eisende partij] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Zij wil niet langer voor de helft eigenaar blijven van de woning en zij wil ontslagen worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Haar advocaat heeft ter zitting toegelicht dat [eisende partij] een nieuwe relatie heeft en een huis wil kopen. Ook heeft zij een BKR-registratie als gevolg van een door [gedaagde partij] veroorzaakte betalingsachterstand bij de hypotheekverstrekker SNS Bank. [gedaagde partij] weet al jaren dat [eisende partij] wil overgaan tot verdeling, maar tot op heden is er geen zekerheid over de mogelijkheid voor [gedaagde partij] om financiering voor het overnemen van de woning te verkrijgen, zodat moet worden aangenomen dat [gedaagde partij] de woning niet kan overnemen en de woning moet worden verkocht. Na de zitting heeft [gedaagde partij] informatie aan [eisende partij] verstrekt waaruit volgens hem zou moeten blijken dat hij de woning zou kunnen financieren. Uit deze stukken blijkt volgens [eisende partij] niet dat [gedaagde partij] de woning kan overnemen, aangezien [gedaagde partij] daarin aan haar bevestigt dat er nog geen hypotheekaanvraag kan worden gedaan, de hoogte van de (aan te vragen) financiering niet onderbouwd is en dat onduidelijk is welke BKR-registratie(s) [gedaagde partij] (nog) heeft en wanneer deze eindigen.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eisende partij] in haar vorderingen, dan wel afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Als verweer voert [gedaagde partij] primair aan dat de woning aan hem moet worden toebedeeld voor een waarde € 224.000,00. Daaraan legt hij ten eerste ten grondslag dat hij meent dat partijen na de echtscheiding hebben afgesproken dat de woning aan hem zou worden toebedeeld, maar dat zij deze toedeling toen niet hebben geformaliseerd aangezien toedeling tegen een waarde van € 224.000,00 zou resulteren in een restschuld voor beide partijen. Ten tweede is het volgens [gedaagde partij] in strijd met de redelijkheid en billijkheid als [eisende partij] nu nog kan meeprofiteren van de waardestijging van de woning, aangezien zij geen interesse heeft getoond in de woning en zich feitelijk heeft gedragen alsof de woning al aan [gedaagde partij] was toebedeeld en [gedaagde partij] alle lasten van de woning heeft betaald. In 2017 had [gedaagde partij] financiële problemen en ook toen heeft [eisende partij] geen verantwoordelijkheid voor de gezamenlijke schulden genomen. In dat verband wijst [gedaagde partij] er ook op dat bij een hogere waardering hij nog een extra bedrag dient te lenen boven op de huidige hypotheekschuld om daarmee de helft van de overwaarde aan [eisende partij] te betalen. Dat maakt het risico groter dat hij geen financiering kan verkrijgen. Wanneer de rechtbank van oordeel is dat de woning tegen de huidige waarde moet worden verdeeld, wijst [gedaagde partij] op de taxatie van € 290.000,00 (zie r.o. 2.7).
[gedaagde partij] voert aan dat uit de informatie die hij aan [eisende partij] heeft verstrekt blijkt dat hij de woning kan financieren zodra de BKR-registratie die de ING Bank heeft gedaan is verwijderd. [gedaagde partij] licht toe dat deze BKR-registratie nog tot 20 mei 2027 zichtbaar blijft. De registratie is [gedaagde partij] onterecht en onjuist volgens [gedaagde partij] . [gedaagde partij] is een kort-geding bij de Rechtbank Amsterdam gestart tegen ING Bank om de BKR-registratie verwijderd te krijgen. Dit kort-geding zou hebben plaatsgevonden op 12 oktober 2022. [gedaagde partij] voert aan dat het onredelijk zou zijn om de woning te verkopen aan een derde omdat hij de lasten van de woning is blijven betalen en op dit moment uitzicht heeft op de mogelijkheid om de woning te financieren terwijl [eisende partij] jaren heeft gewacht met het vorderen van verdeling van de woning. Volgens [gedaagde partij] wil [eisende partij] nu alleen maar verkopen omdat zij verwacht dat er mogelijk een overwaarde is. [gedaagde partij] beroept zich op de omstandigheid dat hij in de huidige woningmarkt niet op korte termijn vergelijkbare woonruimte kan verkrijgen, de vraag is of hij überhaupt op korte termijn woonruimte kan verkrijgen. [gedaagde partij] is ten slotte van mening dat [eisende partij] de helft van de door hem gedane aflossingen op de schuld bij Interbank aan hem dient te vergoeden.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partij] voert aan dat de gewijzigde eis zodanig onbegrijpelijk is dat deze reeds om die reden moet worden afgewezen. De rechtbank is dat niet met [gedaagde partij] eens. Deze zaak gaat over de woning aan de [adres+plaats] die gemeenschappelijk eigendom is van [eisende partij] en [gedaagde partij] . Partijen zijn het erover eens dat deze woning verdeeld moet worden en dat de (hypotheek)schulden bij de SNS Bank en Interbank in de verdeling moeten worden betrokken, maar over de wijze van verdeling kunnen zij geen overeenstemming bereiken. De rechter is bij het vaststellen van een verdeling op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW niet gebonden aan wat partijen over en weer hebben gevorderd (Hoge Raad 12 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3697). De manier waarop de eis van [eisende partij] is geformuleerd verdient weliswaar niet de schoonheidsprijs, maar in het licht van de vrijheid die de rechter heeft bij het vaststellen van een verdeling is dat geen reden om alle vorderingen van [eisende partij] af te wijzen. Het is de rechtbank duidelijk dat de vordering van [eisende partij] strekt tot verdeling door verkoop van de woning aan een derde, met inschakeling van een door de rechtbank aan te wijzen makelaar waarbij dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van [gedaagde partij] bij het passeren van de notariële leveringsakte.
4.2.
Op grond van artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechter op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelasten of de verdeling zelf vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. De verdeling kan ingevolge lid 2 onder meer plaatsvinden door overbedeling van een deelgenoot tegen vergoeding van de overwaarde of verdeling van de netto-opbrengst van het goed nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht. Voor het bepalen van de waarde van het goed geldt het tijdstip van de verdeling als uitgangspunt. Dit kan anders zijn als partijen een andere datum zijn overeenkomen of als de redelijkheid en billijkheid daartoe aanleiding geven.
4.3.
De vraag die ter beoordeling voor ligt is of de woning moet worden verkocht of dat deze moet worden toebedeeld aan [gedaagde partij] tegen een waarde van € 224.000,00 dan wel € 290.000,00.
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [gedaagde partij] dat er een partijafspraak is om de woning voor € 224.000,00 aan hem toe te delen. Het staat immers tussen partijen vast dat de reden dat zij de woning in 2014 niet hebben verkocht is dat de toenmalige waarde van € 224.000,00 zou resulteren in een restschuld voor beide partijen. Dat maakt niet dat partijen hebben bedoeld af te spreken dat de waarde van de woning tot in de lengte van dagen op € 224.000,00 zal worden vastgesteld. Ook de redelijkheid en billijkheid zijn geen grond om de woning aan [gedaagde partij] toe te delen tegen een waarde van € 224.000,00. Dat [gedaagde partij] de lasten heeft voldaan, ook in een periode dat hij financiële problemen had, is daarvoor onvoldoende. Tussen partijen staat namelijk vast dat [gedaagde partij] ook het volledige woongenot heeft gehad zonder dat hij daarvoor een gebruiksvergoeding aan [eisende partij] verschuldigd was, terwijl ook vaststaat dat [gedaagde partij] die lasten heeft kunnen voldoen omdat hij geen partner- en kinderalimentatie betaalde aan [eisende partij] . Verder is van belang dat [eisende partij] tot en met heden hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire geldlening is. Daardoor loopt zij risico dat zij gezien het einde van de relatie niet langer hoeft te dulden. Het is [gedaagde partij] al langer bekend dat [eisende partij] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wil worden ontslagen, zoals ook blijkt uit zijn e-mail aan haar van 21 november 2016 (zie r.o. 2.5). De bewering van [gedaagde partij] dat [eisende partij] jaren geen interesse heeft getoond in de woning is dus onjuist.
4.4.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de woning conform het uitgangspunt van de wet moet worden verdeeld tegen de waarde op het moment van verdeling. [gedaagde partij] stelt dat de huidige waarde € 290.000,00 is. Ter onderbouwing van die stelling wijst hij op het taxatierapport van 26 januari 2022 (zie r.o. 2.7). Daarin is de marktwaarde van de woning per 13 december 2021 bepaald op € 290.000,00. [eisende partij] betwist dat van deze waarde kan worden uitgegaan omdat zij niet bij deze taxatie betrokken is geweest. Gelet op de betwisting van [eisende partij] en het feit dat de waarderingsdatum ondertussen al bijna een jaar geleden is, kan niet van de waarde van € 290.000,00 worden uitgegaan.
4.5.
Belangrijker nog is dat niet is gebleken dat [gedaagde partij] de toedeling van de woning aan hem zou kunnen financieren. Vast staat de BKR-registratie van de ING Bank aan overname door [gedaagde partij] in de weg staat, zodat hij de woning op dit moment in ieder geval niet kan overnemen. [gedaagde partij] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij in staat is om de woning over te nemen zodra en indien de BKR-registratie van de ING Bank verwijderd wordt. [gedaagde partij] heeft ter zitting toegelicht dat hij twee hypotheekaanvragen voor een bedrag van € 325.000,00 heeft gedaan, maar daar heeft hij geen bewijsstukken van overgelegd anders dan de e-mails van zijn hypotheekadviseur (zie r.o. 2.8 en r.o. 2.9), maar daar blijkt het bedrag waarvoor financiering is aangevraagd evenals het inkomen van [gedaagde partij] niet uit. Op basis van deze e-mails alleen kan de rechtbank daarom niet zien dat overname door [gedaagde partij] mogelijk is. Daarbij speelt mee dat overname tot op heden niet is gelukt en dat [gedaagde partij] in 2017 financiële problemen had. Het is onvoldoende gebleken dat deze problemen voorbij zijn aangezien [gedaagde partij] geen stukken heeft overgelegd waaruit dat blijkt, zoals bijvoorbeeld loonstrookjes of belastingaangiftes. Er is bovendien mogelijk nog een BKR-registratie. [eisende partij] stelt namelijk dat uit de informatie die zij na de zitting heeft gekregen van [gedaagde partij] blijkt dat er twee registraties zijn. [gedaagde partij] heeft hier geen duidelijkheid over gegeven. Onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde partij] de woning kan overnemen. Gelet daarop moet de woning worden verkocht. Dat een eventuele overwaarde een reden voor [eisende partij] kan zijn om nu tot verdeling over te willen gaan, kan [gedaagde partij] haar niet verwijten. Niet in geschil is dat partijen in 2014 niet over zijn gegaan tot verdeling vanwege de onderwaarde die er toen was. Als er op dit moment mogelijk een overwaarde is, dan is dat juist reden om over te gaan tot zo spoedig mogelijke verkoop, aangezien het onbekend is hoe de woningmarkt zich zal ontwikkelen. Ook weegt de rechtbank mee dat niet is gebleken dat [gedaagde partij] bij verkoop aan een derde op straat komt te staan. Hij stelt een goed inkomen te hebben en mogelijk is er overwaarde die [gedaagde partij] kan gebruiken voor de huur of aankoop van een nieuwe woonruimte. De slotsom is dat de woning verkocht moet worden. De rechtbank zal niet in de veroordeling opnemen dat [gedaagde partij] niet langer in de gelegenheid wordt gesteld om de woning over te nemen. [gedaagde partij] kan immers alsnog een bod uitbrengen. Als [gedaagde partij] meer voor de woning wil betalen dan de hoogste bieder, dan is het ook in het belang van [eisende partij] om de woning alsnog aan [gedaagde partij] toe te delen tegen de hogere waarde.
4.6.
[gedaagde partij] voert verweer tegen de eisen van [eisende partij] dat dit vonnis in de plaats kan worden gesteld van de wilsverklaring van [gedaagde partij] bij de notariële leveringsakte en dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld om een machtiging te tekenen waarmee de notaris de akte verkoop kan passeren. Volgens [gedaagde partij] is er geen reden om hem buitenspel te zetten bij de verkoop aan een derde, aangezien [gedaagde partij] er ook een belang bij heeft om de woning zo gunstig mogelijk te verkopen. De rechtbank is dit met [gedaagde partij] eens. [gedaagde partij] geeft aan dat hij zal meewerken aan de verkoop aan een derde indien de rechtbank dat bepaalt. Er is geen reden om op voorhand aan te nemen dat [gedaagde partij] dit niet zal doen. De rechtbank zal [gedaagde partij] daarom niet in dit vonnis veroordelen om een machtiging te tekenen voor de notaris. Een stok achter de deur is daarentegen wel nuttig, aangezien het wenselijk is dat partijen zo snel mogelijk uit de onverdeeldheid raken. De rechtbank zal daarom bepalen dat dit vonnis in de plaats kan worden gesteld van de wilsverklaring van [gedaagde partij] bij het sluiten van de koopovereenkomst of de notariële levering van de woning, indien [gedaagde partij] hier niet aan meewerkt.
4.7.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank de makelaar aanwijst. Het heeft evenwel de voorkeur dat partijen in overleg zelf de te benoemen makelaar kiezen, aangezien zij de opdrachtgevers zijn en bekend zijn met makelaars in de regio van de woning. Niet gebleken is dat partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over een te benoemen makelaar. De rechtbank vindt het raadzaam om partijen alsnog de mogelijkheid te geven om gezamenlijk de makelaar te kiezen en zal partijen hier twee weken de tijd voor geven. Indien partijen niet binnen twee weken na dit vonnis hebben bepaald welke makelaar zij wensen te benoemen, bepaalt de rechtbank dat zij de opdracht moeten verstrekken aan een makelaar van het kantoor [makelaar 2] Gelderland. De rechtbank heeft voor dit kantoor gekozen omdat deze makelaar is aangesloten bij de NVM en omdat deze makelaar blijkens zijn website gespecialiseerd is in de regio [plaats] . De vordering van [eisende partij] dat de makelaar de verkoopprijs bepaalt zal worden toegewezen omdat uit deze procedure volgt dat partijen het over die prijs niet eens (zullen) kunnen worden. De rechtbank begrijpt dat [eisende partij] met verkoopprijs doelt op zowel de vraag- als de laatprijs.
4.8.
De termijn waarbinnen de woning na verkoop geleverd zal worden, kan niet op voorhand worden bepaald aangezien deze mede afhangt van de wensen van de kopers. Er is dan ook geen reden om op voorhand te bepalen dat de leveringstermijn maximaal twee maanden zal zijn. De rechtbank zal daarom de leveringstermijn overlaten aan het deskundige oordeel van de makelaar.
4.9.
Geconstateerd wordt dat [eisende partij] niet heeft gevorderd dat van [gedaagde partij] zal worden veroordeeld om datgene te doen wat nodig is om tot verkoop van de woning te komen, zoals het openstellen van de woning voor het maken van foto’s en bezichtigingen. Aangezien dit voor de verkoop van de woning wel noodzakelijk is, gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde partij] daaraan zal meewerken.
4.10.
[eisende partij] heeft gevorderd een dwangsom te verbinden aan het (niet) naleven van dit vonnis door [gedaagde partij] . Die vordering zal worden afgewezen omdat [eisende partij] daarbij geen belang heeft. Dit vonnis kan indien [gedaagde partij] niet meewerkt in de plaats worden gesteld van de wilsverklaring van [gedaagde partij] bij de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte.
4.11.
Naast de woning en de hypotheekschuld bij de SNS Bank moet de schuld bij Interbank nog in de verdeling worden betrokken. Niet in geschil is dat de schuld bij Interbank oorspronkelijk € 30.000,00 bedroeg. De schuld was op 17 mei 2022 nog € 21.296,85. [eisende partij] erkent dat [gedaagde partij] alle aflossingen tot dat moment heeft gedaan. Dat betekent dat [gedaagde partij] in de periode tot 17 mei 2022 al € 8.703,15 heeft afgelost. Dit is reden om de schuld niet tegen de waarde op het moment van verdeling, maar tegen het oorspronkelijke bedrag van € 30.000,00 in de verdeling te betrekken. De rechtbank kan de schuld op dit moment niet in de verdeling betrekken omdat [eisende partij] en [gedaagde partij] mogelijk na 17 mei 2022 nog aflossingen hebben gedaan. Ook is het mogelijk dat zij nog meer aflossingen zullen doen voordat de woning verkocht wordt. De rechtbank kan [eisende partij] ook niet los van de verdeling veroordelen tot betaling van de helft van de gedane aflossingen aan [gedaagde partij] . [gedaagde partij] heeft geen daartoe strekkende reconventiële vordering ingesteld. De rechtbank zal daarom bepalen dat aflossingen die zijn gedaan op het krediet bij Interbank bij de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning moeten worden verrekend op de wijze zoals in de beslissing wordt bepaald.
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de woning aan [adres+plaats] en de daaraan verbonden hypotheekschuld en het krediet bij Interbank als volgt vast:
a. stelt vast dat partijen bij helfte draagplichtig zijn voor de schuld bij Interbank van oorspronkelijk € 30.000,00 en stelt vast dat [gedaagde partij] per 17 mei 2022 al € 8.703,15 hiervan heeft betaald;
b. bepaalt dat de woning aan de [adres+plaats] moet worden verkocht, waarna de opbrengst na verkoop en levering van de woning en na volledige aflossing van de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening en de schuld bij Interbank tussen partijen gelijk moet worden verdeeld, met dien verstande dat [eisende partij] de helft van de aflossingen op de Interbank-schuld die [gedaagde partij] heeft gedaan aan hem dient te vergoeden,
c. bepaalt dat [eisende partij] en [gedaagde partij] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een opdracht tot verkoop moeten verstrekken aan een door hen aan te wijzen makelaar en dat wanneer partijen gezamenlijk geen makelaar kunnen aanwijzen aan [makelaar 2] Gelderland de opdracht wordt gegeven;
d. bepaalt dat de makelaar de vraagprijs, de laatprijs en de leveringstermijn bepaalt;
e. bepaalt dat [gedaagde partij] zijn medewerking moet verlenen aan verkoop en levering van de woning aan de [adres+plaats] aan de koper(s);
f. machtigt [eisende partij] om dit vonnis in de plaats te doen stellen van de wilsverklaring van [gedaagde partij] bij het sluiten van de koopovereenkomst of de notariële levering van de woning aan de [adres+plaats] indien [gedaagde partij] in gebreke blijft met het verlenen van zijn medewerking aan één van deze onderdelen van het verkooptraject;
g. bepaalt dat [eisende partij] en [gedaagde partij] elk voor de helft gehouden zijn de kosten van makelaar, notaris en eventuele andere verkoop- en leveringskosten te dragen,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
ES/KH