ECLI:NL:HR:2001:ZC3697
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en verdeling van de huwelijksgemeenschap met betrekking tot goodwill
In deze zaak heeft de vrouw, geboren in 1955, op 13 april 1997 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage, met nevenvoorzieningen waaronder de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man, eveneens geboren in 1955, heeft het verzoek bestreden en een zelfstandig verzoek ingediend. De Rechtbank heeft op 15 februari 2000 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij het kapitaal in de maatschap aan de man werd toebedeeld. De vrouw ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 11 oktober 2000 de beschikking van de Rechtbank vernietigde en bepaalde dat de man de onbepaalde waarde van zijn maatschapsaandeel in goodwill kreeg, terwijl de vrouw recht had op een vordering ter grootte van de helft van de toekomstige netto vergoeding voor de goodwill.
De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechter bij de verdeling van de gemeenschap rekening moet houden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De Hoge Raad oordeelde dat de goodwill, gezien de onzekerheden, niet bij de verdeling kon worden meegenomen en dat de beslissing van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.
De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, met compensatie van de kosten. De Hoge Raad heeft de beschikking op 12 oktober 2001 openbaar uitgesproken.