ECLI:NL:RBGEL:2022:6038

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 177
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenverplichting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019, en de terugvordering van de over deze periode verstrekte bijstand van € 5.173,14. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen heeft dit besluit genomen op 3 januari 2020. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.W.J.H. Kobossen, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 2 december 2020 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl het college zich afmeldde. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen te reageren op de besproken punten. Uiteindelijk hebben partijen toestemming gegeven om het beroep zonder nadere behandeling ter zitting af te doen.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht de bijstand van eiseres heeft ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres had de inlichtingenverplichting geschonden door niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres te hebben. De rechtbank baseert haar oordeel op verklaringen van eiseres, haar ex-partner, buurtbewoners en op banktransacties die aantonen dat het zwaartepunt van het leven van eiseres zich vanaf begin september 2019 elders bevond. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, waardoor het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022

in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.W.J.H. Kobossen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van
1 september 2019 tot en met 31 december 2019 (periode in geding) en de terugvordering van de over deze periode verstrekte bijstand van € 5.173,14. Het college heeft dat met het besluit van 3 januari 2020 (het primaire besluit) beslist.
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 december 2020 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2021 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Het college heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.3.
De rechtbank heeft daarna besloten het onderzoek te heropenen, teneinde het college in de gelegenheid te stellen te reageren op hetgeen op de zitting van 1 december 2021 is besproken en om het bestreden besluit nader te motiveren.
1.4.
Het college heeft bij brief van 25 januari 2022 gereageerd.
1.5.
Bij brief van 21 maart 2022 heeft eiseres gereageerd op de nadere motivering van het college.
1.6.
Partijen hebben toestemming gegeven om het beroep zonder nadere behandeling ter zitting af te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de intrekking en de terugvordering van de bijstand van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Eiseres ontving vanaf 10 juli 2014 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij stond sinds 2 september 2016 samen met haar twee kinderen in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het uitkeringsadres in [plaats B] (Nijmegen). Op
15 november 2019 is een melding ontvangen dat eiseres niet meer zou wonen op het uitkeringsadres. Naar aanleiding daarvan heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. De sociale recherche heeft onder meer dossieronderzoek verricht, informatie opgevraagd over het waterverbruik van eiseres en informatie bij de woningbouwvereniging opgevraagd. Op 9 december en 11 december 2019 hebben twee sociaal rechercheurs pogingen gedaan om een onaangekondigd huisbezoek op het uitkeringsadres af te leggen, waarbij niet werd opengedaan. Op 9 december 2019 hebben zij wel twee omwonenden van het uitkeringsadres als getuigen gehoord. Op 18 december 2019 hebben de sociaal rechercheurs eiseres gehoord, waarna aansluitend een huisbezoek heeft plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van
30 december 2019.
3.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden, omdat zij niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres vanaf 1 september 2019. Het standpunt van het college is gebaseerd op de verklaringen van eiseres, de verklaringen van twee buurtbewoners, de bevindingen van de sociale rechercheurs tijdens het huisbezoek, de bankafschriften van eiseres en het waterverbruik op het uitkeringsadres. Het college heeft daarom de bijstand van eiseres over de periode van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 ingetrokken en van eiseres teruggevorderd.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres is het niet eens met het standpunt van het college. Zij stelt onder meer dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onzorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de sociaal rechercheurs is immers niet op te maken dat zij haar hoofdverblijf in [plaats B] zou hebben prijsgegeven. Ook bevat het rapport diverse onjuiste constateringen. Volgens eiseres heeft zij toegelicht waarom haar woning slechts blijk gaf van gedeeltelijke bewoning. Wat betreft de periode van 1 september 2019 tot en met 31 oktober 2019 wijst eiseres erop dat gedurende die periode geen huisbezoeken door de sociale recherche zijn afgelegd. Daar komt bij dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiseres in voornoemde periode niet haar hoofdverblijf had in [plaats B] dan wel dat zij de intentie had om haar hoofdverblijf daar prijs te geven. Dit blijkt ook uit het feit dat de jongste dochter van eiseres niet is uitgeschreven uit [plaats B] , terwijl zij enige tijd in [plaats C] op school zat. Wat betreft de periode van 1 november 2019 tot en met 31 december 2019 stelt eiseres dat er in die periode twee van belang zijnde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Zo heeft de oudste dochter van eiseres op 14 november 2019 een zelfmoordpoging gedaan en is de moeder van eiseres op 16 november 2019 overleden. De zelfmoordpoging van haar oudste dochter heeft volgens eiseres een voorgeschiedenis. In die context is het aannemelijk dat eiseres al vóór 14 november 2019 hulp nodig had van haar ex-partner en familie, aldus eiseres. Daar komt bij dat ook de jongste dochter van eiseres (in die periode) ernstige psychische problemen ondervond. Verder heeft eiseres in verband met de begrafenis van haar moeder in de periode van 16 november 2019 tot en met 28 november 2019 in Turkije verbleven. Deze twee gebeurtenissen hebben volgens eiseres ertoe geleid dat zij ná 28 november 2019 niet of nauwelijks op het uitkeringsadres in [plaats B] heeft verbleven, maar bij familieleden of bij haar ex-partner. Dat is geenszins ongebruikelijk te achten en kan in redelijkheid niet tot de conclusie leiden dat zij in de periode van 14 november 2019 tot en met 31 december 2019 niet haar hoofdverblijf in [plaats B] had, aldus eiseres.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat het college terecht de bijstand van eiseres heeft ingetrokken en teruggevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Het besluit waarbij de bijstand van eiseres is ingetrokken, is een voor eiseres belastend besluit, waarbij het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent in dit geval dat het college aannemelijk moet maken dat eiseres in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 niet haar hoofverblijf had op het uitkeringsadres in [plaats B] .
7.1.
Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijke leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [1]
8. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen van het college voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Daarvoor is het volgende van belang.
8.1.
Uit de verklaring van eiseres gedateerd 18 december 2019, afgelegd tegenover de sociaal rechercheurs en door haar ondertekend, volgt dat de jongste dochter van eiseres na de zomervakantie bij haar vader in [plaats C] is ingetrokken en dat zij daar naar school ging. Eiseres was sindsdien minimaal drie dagen per week in [plaats C] om voor haar jongste dochter te zorgen. De ex-partner van eiseres heeft in zijn verklaring van 11 december 2021 bevestigd dat eiseres vaak in [plaats C] was om voor hun jongste dochter te zorgen en eten te koken. Dat eiseres regelmatig in [plaats C] was blijkt ook uit haar banktransacties. Uit haar bankafschriften blijkt dat zij in de periode van 1 september 2019 tot en met 18 december 2019 bijna uitsluitend in [plaats C] heeft gepind. Daarbij valt op dat zij met grote regelmaat bij supermarkten en benzinestations in [plaats C] heeft gepind. Verder heeft eiseres verklaard dat zij op de dagen dat zij in [plaats C] was, bij een vriendin at. Eiseres heeft ook verklaard dat zij regelmatig bij haar zus in Nijmegen sliep, douchte, kookte en at. Zij overnachtte vaak niet op het uitkeringsadres uit angst voor het agressieve gedrag van haar oudste dochter. Na een zelfmoordpoging van haar oudste dochter en na het overlijden van haar moeder verbleef eiseres volgens haar eigen verklaring nauwelijks op het uitkeringsadres, maar bij familieleden en haar ex-partner. Dat eiseres niet vaak op het uitkeringsadres verbleef, wordt bevestigd door de verklaringen van twee buurtbewoners die door de sociaal rechercheurs op 9 december 2019 als getuigen zijn gehoord. De buurtbewoners hebben los van elkaar, kort samengevat, verklaard dat zij eiseres en haar twee dochters al anderhalf tot drie maanden niet of heel sporadisch op of bij het uitkeringsadres hebben gezien. Eiseres heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de buurtbewoners onvoldoende betwist. Het enkele feit dat de buurtbewoners niet tegenover de woning van eiseres wonen, betekent niet dat er getwijfeld dient te worden aan die verklaringen. De rechtbank merkt in dit verband op dat bij een jarenlang hoofdverblijf op een bepaald adres het tegenkomen en herkennen van buurtbewoners (in ieder geval van gezicht) in de omgeving van de woning onvermijdelijk is. De eigen verklaring van eiseres, de verklaring van de ex-partner van eiseres, de verklaringen van de twee buurtbewoners en de banktransacties van eiseres kunnen naar het oordeel van de rechtbank reeds de conclusie dragen dat het zwaartepunt van het leven van eiseres zich vanaf begin september 2019 ergens anders dan op het uitkeringsadres in [plaats B] bevond. Dat eiseres in verband met het overlijden van haar moeder een periode in Turkije heeft verbleven en daarna voornamelijk bij familieleden en haar ex-partner, verklaart waarom zij vanaf medio november 2019 niet meer op het uitkeringsadres verbleef, maar is gezien wat hiervoor en hierna is/wordt overwogen, geen reden om aan te nemen dat het vanaf september 2019 of vanaf medio november 2019 ging om een als tijdelijk bedoelde onderbreking van het wonen op het uitkeringsadres. Dat eiseres niet de intentie had haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres prijs te geven om te bezien of haar jongste dochter in [plaats C] zou kunnen aarden, speelt in het kader van deze beoordeling geen rol, aangezien daarin de feitelijke omstandigheden doorslaggevend zijn.
8.2.
Verder heeft het college er ter onderbouwing van zijn standpunt in het bestreden besluit terecht op gewezen dat de sociaal rechercheurs tijdens het huisbezoek op
18 december 2019 een uiterst sober en met nauwelijks persoonlijke spullen ingerichte woning hebben aangetroffen. Zo hebben de sociaal rechercheurs in de woning een beperkt aantal levensmiddelen, een niet aangesloten en defecte televisie en weinig kledingstukken van eiseres aangetroffen. De kledingstukken die er lagen betroffen volgens de sociaal rechercheurs zomerse kleding terwijl het op dat moment al winter was. In de slaapkamer van eiseres is naast een leeg nachtkastje alleen een éénpersoonsmatras aangetroffen. Voorts is in de woning geen wasmachine aangetroffen. Deze stond volgens eiseres in de woning van haar ex-partner in [plaats C] , waar zij ook haar was deed. De sociaal rechercheurs hebben in de woning ook geen slaapkamerspullen dan wel persoonlijke spullen van de jongste dochter van eiseres aangetroffen. Eiseres heeft op dat moment verklaard dat die slaapkamerspullen naar [plaats C] waren verhuisd. Dit terwijl zij op de zitting van de rechtbank heeft verklaard dat haar jongste dochter na hun verblijf in Turkije in november 2019 weer naar [plaats B] is verhuisd en in Nijmegen naar school ging. Verder heeft het college terecht het lage waterverbruik op het uitkeringsadres in de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 december 2019 als een sterke aanwijzing aangemerkt voor de conclusie dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiseres heeft over het lage waterverbruik geen verklaring afgelegd.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dus voldoende feitelijke grondslag voor de intrekking van de bijstand over de gehele periode in geding. Uit de verklaring van eiseres, de verklaring van de ex-partner van eiseres, de verklaringen van buurtbewoners, de banktransacties van eiseres, de bevindingen tijdens het huisbezoek en het lage waterverbruik op het uitkeringsadres blijkt voldoende dat het zwaartepunt van het persoonlijke leven van eiseres zich elders dan op het uitkeringsadres bevond. Eiseres heeft het college hierover niet geïnformeerd, zodat zij niet aan haar inlichtingenverplichting op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft voldaan. Het college heeft dan ook terecht de bijstand van eiseres over de periode van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw ingetrokken.
8.4.
Uit de overwegingen 8 tot en met 8.3 volgt dat eiseres over de periode van
1 september 2019 tot en met 31 december 2019 ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Het college is op grond van artikel 58, eerste lid van de Pw verplicht deze bijstand van eiseres terug te vorderen. Eiseres moet de ontvangen bijstand over deze periode terugbetalen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. R.V.D.P. Martina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 26 oktober 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1681.