ECLI:NL:RBGEL:2022:593

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
9437538
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en bewijslevering door partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 31 januari 2022 een eindbeschikking gegeven in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Ferro Investments Holding B.V. en de verwerende partij. De procedure volgde op een eerdere tussenbeschikking van 2 november 2021, waarin beide partijen waren opgedragen bewijs te leveren. Ferro heeft echter afgezien van het houden van een getuigenverhoor aan haar kant en ook van contra-enquête, waardoor de stellingen van Ferro niet konden worden onderbouwd.

De kantonrechter heeft in de beoordeling van het geschil vastgesteld dat Ferro niet heeft kunnen bewijzen dat de verwerende partij privé voordelen heeft geregeld bij klanten van Ferro, wat een belangrijke grond voor ontbinding zou zijn geweest. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, en dat Ferro in overwegende mate verantwoordelijk was voor de ontstane situatie. De verzoeken van Ferro tot ontbinding op de e-grond, g-grond en i-grond zijn dan ook afgewezen.

Daarnaast is er een bindende eindbeslissing genomen over een bedrag van € 6.735,67 dat de verwerende partij aan Ferro moet voldoen in het kader van een eerdere deal. Ferro is grotendeels in het ongelijk gesteld en is veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft de verwerende partij veroordeeld tot betaling van het genoemde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en Ferro in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 996,- aan salaris voor de gemachtigde. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9437538 \ HA VERZ 21-174 \ 498 \ 40141
uitspraak van 31 januari 2022
beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ferro Investments Holding B.V.
gevestigd te Nuenen
verzoekende partij
gemachtigde mr. R.A. van Huussen te Veenendaal
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. R.K.A. Kop te Nijmegen
Partijen worden hierna Ferro en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 2 november 2021 en de daarin genoemde processtukken
- de brief van de kant van [verweerder] van 15 november 2021 met productie
- het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de kant van [verweerder] .
1.2.
Ferro heeft afgezien van het houden van een getuigenverhoor aan haar kant. Zij heeft ook afgezien van contra-enquête. Partijen hebben beiden afgezien van het nemen van conclusies na getuigenverhoor.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 2 november 2021. Daarin is zowel Ferro als [verweerder] opgedragen om bewijs te leveren.
e-grond, zonnepanelen
2.2.
Ferro heeft afgezien van de mogelijkheid bewijs te leveren van haar stelling dat [verweerder] aan het sluiten van een zakelijke transactie met een zakelijke relatie van Ferro de voorwaarde heeft verbonden of heeft willen verbinden dat deze partij hem privé, kosteloos, zonnepanelen zou leveren. Omdat Ferro heeft afgezien van bewijslevering is deze stelling niet komen vast te staan. Dat betekent dat dit aan [verweerder] gemaakte verwijt niet met succes kan dienen ter onderbouwing van de gestelde e-grond.
e-grond-zwembadoverkapping
2.3.
Vervolgens wordt toegekomen aan de vraag of sprake is van het koppelen van een privé voordeel aan een zakelijke transactie waar het gaat om een door een zakelijke relatie van Ferro aan [verweerder] geleverde zwembadoverkapping. Ook dat zou verwijtbaar handelen van [verweerder] op kunnen leveren. [verweerder] heeft, zoals is overwogen in ro. 4.7 van de tussenbeschikking, erkend dat een zakelijke partij, te weten de heer [zakelijke partij] (hierna: [zakelijke partij] ), bij hem gratis een zwembadoverkapping heeft gemaakt. Het voorstel voor het plaatsen van die overkapping kwam echter van [zakelijke partij] zelf, aldus [verweerder] , en bij het sluiten van de deal waren de heer [bestuurder 1] en mevrouw [bestuurder 2] , de twee andere bestuurders van Ferro, aanwezig. Daarop is [verweerder] opgedragen te bewijzen dat de heer [bestuurder 1] en/of mevrouw [bestuurder 2] bij het sluiten van een deal waarbij door een zakelijke relatie van Ferro werd toegezegd dat bij [verweerder] thuis een zwembadoverkapping geplaatst zou worden aanwezig waren en/of daarmee bekend waren.
2.4.
[verweerder] heeft in het kader van zijn bewijsopdracht drie getuigen laten horen, te weten:
- zijn echtgenote, [echtgenote verweerder] (hierna [echtgenote verweerder] )
- [zakelijke partij]
- de echtgenote van [zakelijke partij] , mevrouw [echtgenote zakelijke partij] .
Uit de getuigenverhoren is niet gebleken dat [bestuurder 1] en/of [bestuurder 2] bij de afspraken gemaakt tussen [verweerder] en [zakelijke partij] over een door [zakelijke partij] te leveren zwembadoverkapping aanwezig waren, in die zin dat zij direct daarbij stonden. In zoverre is [verweerder] in de gegeven bewijsopdracht niet geslaagd. Wel heeft [zakelijke partij] verklaard dat [bestuurder 1] en [bestuurder 2] erbij waren tijdens het gesprek met [verweerder] in [plaatsnaam] . Ze waren met z’n vieren in [plaatsnaam] , maar stonden ook wel eens wat verder uit elkaar of liepen rond.
2.5.
Wat wel uit de verklaringen van de heer en mevrouw [zakelijke partij] is gebleken, is dat van enige koppeling tussen de zakelijke transactie die Ferro, daarbij vertegenwoordigd door alle drie de bestuurders, te weten [bestuurder 2] , [bestuurder 1] en [verweerder] , met [zakelijke partij] gesloten had en de deal over de zwembadoverkapping tussen [zakelijke partij] en [verweerder] geen sprake was. De zakelijke transactie ging namelijk over een pand van [zakelijke partij] in [plaatsnaam] . Dat pand werd door Ferro gekocht. Nadat deze zakelijke transactie gesloten was zijn [bestuurder 2] , [bestuurder 1] , [verweerder] en [zakelijke partij] bij [zakelijke partij] en zijn vrouw thuis een kop koffie gaan drinken. Aansluitend zijn zij (behalve de echtgenote van [zakelijke partij] ), naar een ander pand van [zakelijke partij] , in [plaatsnaam] , gereden omdat [zakelijke partij] het leuk vond dat hen te laten zien. Dat was vooraf niet gepland. Daar stond een door [zakelijke partij] ontworpen en gemaakte overkapping voor recreatieve doeleinden. [verweerder] vond dat interessant en heeft met [zakelijke partij] besproken of een dergelijke overkapping wellicht iets voor zijn zwembad thuis zou zijn. [zakelijke partij] heeft toegezegd wel zoiets gratis voor hem te willen maken. [zakelijke partij] zag dat, zo verklaarde hij, net als [echtgenote verweerder] , als een mooie mogelijkheid ergens een soort ‘showmodel’ te hebben staan. Omdat [zakelijke partij] wel eerst moest zien waar het zou moeten komen zijn [zakelijke partij] en zijn echtgenote enkele maanden later bij [verweerder] en zijn echtgenote in [plaatsnaam] op bezoek geweest. Uiteindelijk is de (zwembad)overkapping die [zakelijke partij] in [plaatsnaam] had laten zien niet bij [verweerder] gerealiseerd, maar is een veel eenvoudiger ‘deksel’ voor [verweerder] gemaakt door [zakelijke partij] .
2.6.
Hoewel de exacte bewijsopdracht niet is geslaagd is gelet op de getuigenverklaringen wel komen vast te staan dat de afspraken tussen [zakelijke partij] en [verweerder] ter zake de zwembadoverkapping op geen enkele wijze verband houden met de zakelijk (door alle drie de bestuurders) gemaakte afspraken omtrent de aankoop van het pand van [zakelijke partij] in [plaatsnaam] . Van een ongeoorloofde koppelverkoop, als overwogen in ro. 4.7 van de tussenbeschikking, is geen sprake geweest.
Geen ontbinding op de e-grond
De stelling van Ferro, dat [verweerder] privé voordelen regelde voor zichzelf bij klanten van Ferro is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet komen vast te staan. Dat aan [verweerder] gemaakte verwijt kan niet leiden tot ontbinding op de e-grond. Voor zover het verzoek daarop is gebaseerd moet het worden afgewezen.
Geen ontbinding op de g-grond
2.7.
In ro. 4.8 van de tussenbeschikking is reeds overwogen dat (vooralsnog) geen sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde relatie, zodanig dat van Ferro niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit omdat, kort gezegd, aan de verstoorde relatie de zelfde verwijten ten grondslag liggen als die Ferro aan de e-grond ten grond legde, Ferro is voor het ontstaan van de verstoorde arbeidsverhouding in overwegende mate verantwoordelijk en heeft zich onvoldoende ingespannen om, bijvoorbeeld door middel van mediation, de arbeidsrelatie te verbeteren. Nu er geen aanvullende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel kunnen leiden moet ook het verzoek voor zover gebaseerd op de g-grond worden afgewezen.
Geen ontbinding op de i-grond
2.8.
Voor ontbinding op de i-grond is vereist dat sprake is van een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer van de gronden, bedoeld in de onderdelen c tot en met e, g en h van artikel 7:669 lid 3 BW, die zodanig is dat van Ferro in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Zoals hierboven is overwogen zijn de omstandigheden waarop Ferro zich heeft beroepen in het kader van de e- en g-grond niet komen vast te staan. Voor zover Ferro zich op een (verkapte) d-grond heeft willen beroepen, is ook die omstandigheid (niets doen/broddelwerk leveren) niet komen vast te staan (ro. 4.4 tussenbeschikking). Ook op deze grond zal dus geen ontbinding (kunnen) plaatsvinden.
Moove Real Estate Investments B.V.
2.9.
In de tussenbeschikking is geoordeeld (ro. 4.10) dat [verweerder] een bedrag van € 6.735,67 aan Ferro moet voldoen in het kader van een deal tussen [verweerder] en Moove Real Estate Investments B.V. Dat betreft een bindende eindbeslissing waarop de kantonrechter, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet kan terug komen. [verweerder] heeft na de tussenbeschikking ter zake nog een verklaring van de heer [naam 1] (hierna [naam 1] ) overgelegd waarin [naam 1] aangeeft dat hij met [verweerder] een collegiale afspraak heeft gemaakt omtrent de courtage. Die zou in drie gelijke delen ( [naam 1] / [verweerder] /Ferro) gesplitst worden. Nu sprake is van een bindende eindbeslissing kan de kantonrechter met deze verklaring geen rekening houden en kan die dus niet tot een ander oordeel leiden. Ten overvloede wordt overwogen dat deze verklaring geen bewijs oplevert van een afspraak tussen [naam 1] , [verweerder] en [bestuurder 1] (van Ferro), maar, als de verklaring al als bewijs zou kunnen dienen, enkel bewijst dat tussen [verweerder] en [naam 1] de 1/3 afspraak is gemaakt.
Proceskosten
2.10.
Ferro wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter,
3.1.
veroordeelt [verweerder] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Ferro € 6.735,67 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het verzoekschrift tot aan de dag der voldoening;
3.2.
veroordeelt Ferro in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerder] vastgesteld op € 996,- aan salaris voor de gemachtigde;
3.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af hetgeen meer of anders verzocht is.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2022.