In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen over de eigendom van een uitbouw op een perceel. De eiser in conventie, die een deel van de uitbouw in gebruik heeft, vorderde een verklaring voor recht dat hij door middel van bevrijdende verjaring de eigendom van de uitbouw heeft verkregen. De gedaagde in conventie, eigenaar van het perceel, voerde aan dat er geen sprake was van onafgebroken bezit gedurende twintig jaar, wat een voorwaarde is voor bevrijdende verjaring. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aan deze voorwaarde had voldaan, omdat het gebruik van de uitbouw niet ondubbelzinnig was en de eiser niet als eigenaar kon worden beschouwd. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. In reconventie werd de eiser verboden om zonder toestemming van de gedaagde werkzaamheden aan de uitbouw te verrichten en werd een dwangsom opgelegd voor het geval hij dit verbod overtrad. De rechtbank benadrukte dat de gedaagde nog steeds de eigenaar van de uitbouw is en dat de eiser geen recht heeft om deze te gebruiken zonder toestemming.