ECLI:NL:RBGEL:2022:5747

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/395814 / HZ ZA 21-379
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake de overgang van filmrechten en intellectuele eigendomsrechten na juridische splitsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in verzet in de procedure tussen Holland Media Movies B.V. (HMM) en Inspire Pictures B.V. (IP). HMM had verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis, waarin vorderingen van HMM waren afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of de filmrechten en de aanspraken op intellectuele eigendom (IP) als gevolg van een juridische splitsing van DMP zijn overgegaan op HMM. De rechtbank oordeelde dat HMM onvoldoende bewijs had geleverd dat de aanspraken op IP daadwerkelijk waren overgegaan. De rechtbank verwees naar de notariële splitsingsakte en de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, en concludeerde dat de beschrijving van de over te dragen vermogensbestanddelen niet voldoende specifiek was. HMM had niet aangetoond welke filmrechten precies op HMM waren overgegaan, en de rechtbank verklaarde het verzet gegrond, waardoor de eerdere afwijzing van de vorderingen werd gehandhaafd. HMM werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, met een specifieke toewijzing van kosten aan IP als gevolg van het niet verschijnen in de eerdere procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/395814 / HZ ZA 21-379
Vonnis in verzet van 12 oktober 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND MEDIA MOVIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. W.H.F.L. Rademakers te Dongen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INSPIRE PICTURES B.V.,
gevestigd te Houten,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. R. van Dongen te Amsterdam,
Partijen zullen hierna HMM en IP genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022 (waarin is verwezen naar het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 januari 2022, waarin is opgenomen dat HMM bij B8-formulier van 17 januari 2022 producties 13 tot en met 16 in het geding heeft gebracht)
  • de akte van HMM van 1 juni 2022
  • de antwoordakte, tevens akte houdende aanvullende productie van IP van 17 augustus 2022
  • de akte uitlating productie van HMM van 31 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 4 mei 2022. De daarin gehanteerde definities blijven van kracht.
2.2.
Gelet op hetgeen de rechtbank (onder meer) in rechtsoverweging 4.4. van dat tussenvonnis heeft overwogen, ligt ter beoordeling voor of de aanspraken op IP uit de Overeenkomst als gevolg van juridische splitsing zijn overgegaan van DMP op HMM. In het tussenvonnis heeft de rechtbank HMM het bestaan van de notariële splitsingsakte, als bedoeld in artikel 2:334n BW, van de zuivere splitsing van DMP opgedragen te bewijzen.
2.3.
Bij haar akte van 1 juni 2022 heeft HMM onder meer een notariële akte van 29 december 2011 betreffende de splitsing van DMP en de oprichting van NLMP en HMM (hierna ook: de splitsingsakte) overgelegd. Hoewel de stelling van HMM is dat DMP per 31 maart 2011 is gesplitst in HMM en NLMP en deze notariële akte een andere, latere datum kent (29 december 2011), heeft HMM in zoverre voldaan aan de bewijsopdracht. Daarmee staat echter nog niet vast dat de aanspraken op IP uit de Overeenkomst als gevolg van deze juridische splitsing zijn overgegaan van DMP op HMM. Voor de vraag of dat het geval is, is het volgende van belang.
2.4.
Volgens artikel 2:334a lid 2 BW gaat als gevolg van een zuivere splitsing het gehele vermogen van een rechtspersoon die bij de splitsing ophoudt te bestaan onder algemene titel over op de verkrijgende rechtspersonen overeenkomstig de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving. Waar deze beschrijving uit moet bestaan, is uitgewerkt in artikel 2:334f lid 2 onder d BW. Deze beschrijving wordt conform de slotzin van artikel 2:334n lid 2 BW aan de akte van splitsing gehecht. Er moet derhalve aan de hand van de beschrijving worden bepaald welke vermogensbestanddelen naar welke rechtspersoon zijn overgegaan. Tot de vermogensbestanddelen worden zowel bezittingen als schulden als rechtsverhoudingen gerekend. Als van een vermogensbestanddeel niet aan de hand van de beschrijving kan worden bepaald welke rechtspersoon daarop na de splitsing rechthebbende is, zijn volgens artikel 2:334s lid 2 BW de verkrijgende rechtspersonen gezamenlijk rechthebbende, waarbij iedere verkrijgende rechtspersoon in het vermogensbestanddeel deelt naar evenredigheid van de waarde van het deel van het vermogen van de gesplitste rechtspersoon dat hij verkrijgt.
2.5.
HMM stelt dat uit de splitsingsakte blijkt van de overgang van de filmrechten van DMP op HMM. Voor zover daaruit niet blijkt welke filmrechten op welke verkrijgende vennootschap zijn overgegaan, stelt HMM dat de filmrechten op grond van artikel 2:334f lid 2 BW geen specifieke of meer gedetailleerde beschrijving in de notariële akte behoefden. IP is niet benadeeld door de wijze van beschrijving, omdat het voor IP niet uitmaakt of zij met HMM of met NLMP de netto opbrengsten uit de exploitatie van de Film moet delen. Bovendien is IP tijdig (namelijk op 6 februari 2011 door NMLP, laatste tussenvonnis, rechtsoverweging 2.6.,
rb) geïnformeerd omtrent de overgang van de Overeenkomst naar HMM. Voor zover de rechtbank de beschrijving in de notariële akte onvoldoende acht, doet HMM een beroep op artikel 2:334s lid 1 en 2 BW. De daarin bedoelde onderlinge gerechtigheid is geregeld in De Hoofdpunten en de Aanvullende afspraken.
2.6.
IP betwist dat uit de door HMM overgelegde splitsingsakte blijkt dat er filmrechten, laat staan de in geding zijnde filmrechten op HMM zijn overgegaan. IP stelt in dat kader dat in de splitsingsakte niet staat dat er filmrechten aangaande de Film zijn overgegaan op HMM; het begrip ‘filmrechten’ komt niet eens in de splitsingsakte voor. HMM heeft slechts in het algemeen verwezen naar de splitsingsakte en niet geconcretiseerd waarom uit de splitsingsakte met bijlagen (totaal circa 130 pagina’s) volgt dat de filmrechten op de Film zijn verworven door HMM. IP heeft in het kader van haar verweer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404.
HMM kan volgens IP ter reparatie van bovenstaand verzuim geen geslaagd beroep doen op artikel 2:334f lid 2 onder d BW. Van een nauwkeurige beschrijving, zoals in dat artikel onder sub d is vermeld, is in dit geval geen sprake. HMM kan tot slot ook geen beroep doen op artikel 2:334s BW, omdat niet is vast te stellen in welke mate HMM eventuele aanspraken heeft verkregen, terwijl dat gelet op lid 2 van dat artikel wel vereist is.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat het verzet gegrond moet worden verklaard en dat de vorderingen van HMM alsnog moeten worden afgewezen, omdat op basis van de splitsingsakte onvoldoende duidelijk is geworden dat de filmrechten op de Film - en in het verlengde daarvan de aanspraken op IP uit de Overeenkomst - van DMP op HMM zijn overgegaan. Tot dat oordeel komt de rechtbank op basis van het volgende.
2.8.
HMM heeft in haar akte van 1 juni 2022 geanticipeerd op het door IP te voeren verweer, inhoudende dat de door HMM gestelde splitsing dan weliswaar is bewezen, maar dat uit dat enkele rechtsfeit nog niet volgt dat (en zo ja, voor welk aandeel) HMM rechthebbende van de in geding zijnde filmrechten en de aanspraken op IP uit de Overeenkomst is geworden.
IP heeft dit verweer vervolgens ook gevoerd in haar antwoordakte van 17 augustus 2022. HMM heeft desondanks in haar akte volstaan met een verwijzing naar een specifiek wetsartikel (artikel 2:334f lid 2 BW), zonder concreet en specifiek te verwijzen
i. naar de beschrijving van de vermogensbestanddelen (als bedoeld in artikel 2:334f lid 2 onder d BW) in het kader van de zuivere splitsing van DMP, dan wel
ii. waar in de notariële akte en/of de daarbij gevoegde bijlagen nu staat opgenomen dat het HMM is die de in geding zijnde filmrechten en in het verlengde daarvan de aanspraken op IP uit de Overeenkomst heeft verkregen.
2.9.
In dit stadium van de procedure had zonder meer van HMM mogen worden verwacht dat zij wel concreet en specifiek stelt waar in de splitsingsakte of in de kennelijk daaraan gehechte bijlagen de onderbouwing voor haar stellingen te vinden is. De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept (Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404, rechtsoverweging 3.3.2.). Het is daarom in dit geval niet aan de rechtbank om uit eigen beweging in de door HMM overgelegde splitsingsakte en bijlagen te zoeken naar het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre, daaruit blijkt dat de filmrechten en de aanspraken op IP uit de Overeenkomst op HMM zijn overgegaan.
2.10.
Aangaande het beroep van HMM op artikel 2:334s lid 1 en 2 BW geldt dat in die situatie moet worden bepaald wat de waarde is van het deel van het vermogen van DMP dat zowel HMM als NLMP heeft verkregen (zie 2.4, slot). HMM heeft ter beantwoording van die vraag verwezen naar De Hoofdpunten en de Aanvullende afspraken, echter zonder enige stelling in te nemen over de (eventueel daaruit voortvloeiende) onderlinge gerechtigdheid tussen HMM en NLMP. Bij die stand van zaken kan de hiervoor bedoelde onderlinge gerechtigdheid niet worden vastgesteld en dat dient gelet op de schending van stelplicht voor rekening van HMM te blijven. Haar beroep op artikel 2:334s BW kan dan ook niet slagen.
2.11.
De overige stellingen van partijen, ook die zien op de onderwerpen ten aanzien waarvan zij in het laatste tussenvonnis in de gelegenheid zijn gesteld nader debat te voeren, behoeven gezien het voorgaande geen bespreking meer.
2.12.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd. De vorderingen van HMM zullen alsnog worden afgewezen.
2.13.
HMM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in artikel 141 Rv voor rekening van IP komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat IP in eerste instantie niet is verschenen. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis worden, bij gebreke van concrete door HMM aangeleverde informatie, begroot op nihil. De door HMM te vergoeden kosten aan de zijde van IP worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
€ 2.785,00(2,5 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.452,00.
2.14.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als gevorderd.
2.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 29 september 2021 onder zaaknummer / rolnummer C/05/386920 / HZ ZA 21-145 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
3.2.
wijst de vorderingen af,
3.3.
veroordeelt
Fout! De documentvariabele ontbreekt.in de kosten die zijn veroorzaakt door het aanvankelijk niet verschijnen, aan de zijde van
Fout! De documentvariabele ontbreekt.begroot op nihil, voor de kosten van de betekening van het verstekvonnis,
3.4.
veroordeelt HMM in de overige kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van IP tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de overige kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van IP tot op heden begroot op € 3.452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de derde dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt HMM in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat HMM niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.
es/mk