ECLI:NL:RBGEL:2022:5690

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/365796 / HA ZA 20-98
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gebruiksrecht en noodweg met betrekking tot toegangsweg tussen percelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser en gedaagden over het gebruik van een toegangsweg die over hun percelen loopt. Eiser vordert primair dat de rechtbank voor recht verklaart dat hij op grond van verjaring gerechtigd is om de toegangsweg te gebruiken. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Subsidiair vordert eiser dat de rechtbank hem een gebruiksrecht toekent en de toegangsweg aanwijst als noodweg. De rechtbank oordeelt dat eiser, als eigenaar van het perceel, belang heeft bij het gebruik van de toegangsweg. Gedaagden hebben aanvankelijk erkend dat eiser toestemming had om de weg te gebruiken, maar betwisten nu het bestaan van een gebruiksovereenkomst. De rechtbank concludeert dat gedaagden de toestemming niet zonder meer kunnen intrekken, omdat dit zou leiden tot een ontoereikende toegang tot het perceel van eiser. De rechtbank wijst de subsidiaire vordering gedeeltelijk toe, waarbij wordt verklaard dat eiser gerechtigd is de toegangsweg te gebruiken op basis van een gebruiksrecht. Daarnaast wordt gedaagden bevolen om het gebruik van de toegangsweg door eiser niet te belemmeren, op straffe van dwangsommen. Eiser heeft ook een vermeerdering van eis ingediend met betrekking tot dwangsommen die gedaagde 1 zou hebben verbeurd door het plaatsen van betonblokken op de toegangsweg, wat in strijd zou zijn met een eerder vonnis. De rechtbank oordeelt dat gedaagde 1 inderdaad in strijd heeft gehandeld met het eerdere vonnis en kent dwangsommen toe.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/365796 / HA ZA 20-98 / 592 / 560
Vonnis van 5 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.P. Hoegee te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. W. van de Velde te Lent.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd, gedaagden gezamenlijk zullen [gedaagde c.s.] worden genoemd en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 mei 2022,
  • de akte uitlating van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[eiser] en [gedaagde c.s.] hebben een geschil over de toegangsweg die over hun percelen loopt.
2.2.
[eiser] vordert primair dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat hij op grond van een door verjaring verkregen erfdienstbaarheid gerechtigd is om gebruik te maken van deze toegangsweg. De rechtbank heeft reeds overwogen dat zij deze vordering zal afwijzen. [1]
2.3.
[eiser] vordert subsidiair dat de rechtbank voor recht verklaart dat hij gerechtigd is om de toegangsweg te blijven gebruiken op grond van een gebruiksrecht en dat de rechtbank de toegangsweg aanwijst als noodweg.
Belang van [eiser]
2.4.
In zijn akte van 20 april 2022 stelt [gedaagde c.s.] dat [eiser] inmiddels is verhuisd naar een nieuwe woning in [woonplaats] en dat hij zijn bedrijfsactiviteiten in [vestigingsplaats] heeft beëindigd of zal beëindigen. Daarom heeft [eiser] volgens [gedaagde c.s.] geen belang meer bij toewijzing van zijn subsidiaire vordering. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 18 mei 2022 geoordeeld dat het invloed kan hebben op het oordeel over de subsidiaire vordering als [eiser] is verhuisd en zijn bedrijfsactiviteiten in [vestigingsplaats] heeft beëindigd of zal beëindigen. Omdat [eiser] nog niet had kunnen reageren op de stellingen van [gedaagde c.s.] hierover, heeft de rechtbank hem in de gelegenheid gesteld om dat alsnog te doen.
2.5.
[eiser] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Hij stelt bij akte het volgende. Hij heeft inderdaad een woning in [woonplaats] gekocht, maar hij woont daar niet zelf. Op dit moment woont zijn zoon daar, die ook vrachtwagenchauffeur is. [eiser] is nog steeds eigenaar van het perceel met de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Hij woont daar nog en hij gebruikt het perceel nog steeds ten behoeve van zijn bedrijf. [eiser] is wel van plan om de woning aan de [adres] te verkopen. Hij heeft ten behoeve van de verkoop een vergunning aangevraagd om de woning ook als burgerwoning te mogen gebruiken. Of het perceel zal worden verkocht, is nog niet zeker.
2.6.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [gedaagde c.s.] heeft niet gesteld dat [eiser] , die bij aanvang van deze procedure eigenaar was van het perceel en de woning aan de [adres] , [2] daarvan inmiddels geen eigenaar meer is. Het staat in deze procedure dus vast dat [eiser] daarvan nog altijd eigenaar is. Als eigenaar heeft [eiser] er belang bij dat hij de toegangsweg tot het achter gelegen deel van het perceel kan blijven gebruiken zoals hij dat al lang doet. Dat wordt niet anders als [eiser] van plan is om de woning en het perceel op enig moment te verkopen. Het verweer van [gedaagde c.s.] dat [eiser] is verhuisd en daarom geen belang meer heeft bij zijn subsidiaire vordering, wordt daarom verworpen.
Gebruiksrecht of noodweg
2.7.
[eiser] stelt dat hij een persoonlijk gebruiksrecht op de toegangsweg heeft. In de procesinleiding licht [eiser] niet toe waarop hij dat recht baseert, [3] maar bij akte uitlating na enquête doet hij dat wel. [4] Daar voert [eiser] aan dat [gedaagde c.s.] aanvankelijk in zijn verweerschrift van 20 november 2018 (onder 8 en 18) heeft ontkend dat hij hem toestemming heeft gegeven om de toegangsweg te gebruiken, maar dat hij dit verweer heeft prijsgegeven doordat hij in zijn conclusie na enquête van 28 juli 2021 (onder 22) heeft gesteld: ‘ [gedaagde c.s.] gaf aan [eiser] net als aan alle omwonenden toestemming om de toegangsweg te gebruiken’. Volgens [eiser] staat daarmee vast dat [gedaagde c.s.] hem een persoonlijk gebruiksrecht heeft gegeven.
2.8.
[gedaagde c.s.] brengt hier het volgende tegen in. [5] Volgens hem bestaat er geen gebruiksovereenkomst tussen hem en [eiser] en heeft [eiser] ook geen persoonlijk gebruiksrecht op de weg. [gedaagde c.s.] licht dit toe door te stellen dat [eiser] nooit gebruikskosten heeft betaald en nooit schade heeft vergoed die hij heeft veroorzaakt, bijvoorbeeld door de goot langs de weg kapot te rijden. [gedaagde c.s.] gaat niet in op de constatering van [eiser] dat hij ( [gedaagde c.s.] ) in deze procedure heeft gesteld (na daarover eerst een ander standpunt te hebben ingenomen) dat hij [eiser] net als alle omwonenden toestemming heeft gegeven om de toegangsweg te gebruiken. [gedaagde c.s.] herroept die erkentenis ook niet. Het staat daarmee in deze procedure vast dat [gedaagde c.s.] die toestemming aan [eiser] heeft gegeven (art. 154 Rv). Dat wordt niet anders als vast zou komen te staan dat [eiser] nooit gebruikskosten heeft betaald en nooit schade aan de weg heeft vergoed.
2.9.
[gedaagde c.s.] betoogt dat een persoonlijk gebruiksrecht in beginsel op elk moment opzegbaar is. Hij stelt dat hij [eiser] inmiddels al eerder duidelijk heeft laten weten dat hij het gebruik door [eiser] van de weg niet langer toestaat. [6] Volgens [eiser] moet [gedaagde c.s.] het gegeven gebruiksrecht respecteren en kan hij hem niet zomaar de toegang tot de toegangsweg ontzeggen. [7]
2.10.
Aangenomen dat [gedaagde c.s.] meent dat hij het gebruiksrecht heeft opgezegd (zijn toestemming heeft ingetrokken) met zijn brief van 30 april 2018, [8] oordeelt de rechtbank als volgt. Iemand die een ander toestemming geeft om van zijn weg gebruik te maken, kan die toestemming in beginsel intrekken. Of en zo ja onder welke voorwaarden hij dat kan doen, wordt bepaald door de inhoud van die toestemming en de omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde c.s.] zijn toestemming niet zonder meer intrekken als dat ertoe zou leiden dat het perceel van [eiser] geen behoorlijke toegang meer zou hebben tot de openbare weg, zodat een noodweg zou moeten worden aangewezen (art. 5:57 BW).
2.11.
[eiser] stelt daarover het volgende. De huidige toegangsweg is de enige mogelijkheid om met zijn vrachtwagens en personenauto’s op zijn perceel te komen. Het is niet mogelijk om op eigen terrein een toegangsweg aan te leggen die het perceel vanaf de openbare weg toegankelijk maakt voor de vrachtwagens van [eiser] . [eiser] heeft rijcurvetekeningen laten maken door verkeerskundig bureau [verkeerskundig bureau] . Hij heeft deze tekeningen, gedateerd 28 februari 2019, in het geding gebracht. [9] [eiser] leidt uit de tekeningen af dat het pertinent onmogelijk is om met zijn vrachtwagens naar zijn perceel te rijden zonder daarbij (gedeeltelijk) over het perceel van [gedaagde c.s.] te rijden. Dat heeft te maken met de lengte van de vrachtwagens en de ruimte die zij nodig hebben om te manoeuvreren. Het is niet mogelijk de openbare weg daarvoor te gebruiken, ten eerste omdat er stoepranden liggen waar de vrachtwagens dan overheen zouden moeten rijden, ten tweede omdat het zou leiden tot verkeersonveilige situaties op de [weg] , die een doorgaande weg is, en ten slotte omdat ook dan de toegangsweg van [gedaagde c.s.] gebruikt moet worden. Volgens [eiser] heeft hij geen redelijk alternatief. Zijn perceel heeft een bedrijfsbestemming, met de nadere omschrijving ‘transportbedrijf’, en is uitsluitend behoorlijk te exploiteren als het bereikbaar is met vrachtwagens. Ook de toegangsweg heeft een bedrijfsbestemming. Deze weg is ook ingericht als toegangsweg en wordt door derden als zodanig gebruikt met vrachtwagens en personenauto’s. Het perceel van [eiser] is ingesloten geraakt (afgezien van de gegeven toestemming) doordat het is afgescheiden van het perceel van [gedaagde c.s.] ( [sectie] ). Dat perceel komt daarom volgens [eiser] het eerst in aanmerking om met een noodweg te worden belast (art. 5:57 lid 3 BW). [10]
2.12.
Volgens [gedaagde c.s.] kan [eiser] zijn eigen perceel (het achter gelegen deel ervan) wel degelijk met zijn vrachtwagen en personenauto via zijn eigen perceel bereiken zonder over het perceel van [gedaagde c.s.] te komen. [eiser] kan daarvoor op zijn eigen perceel een toegangsweg aanleggen. Hij heeft er echter voor gekozen de ruimte die daarvoor nodig is, dat is de ruimte naast zijn woning aan de zijde van de erker, in te richten als tuin. De rijcurvetekeningen die [eiser] in het geding heeft gebracht, kloppen volgens [gedaagde c.s.] niet. Bij het maken daarvan is onder meer uitgegaan van een langere vrachtwagencombinatie dan [eiser] in werkelijkheid gebruikt. [gedaagde c.s.] heeft een tegenonderzoek laten uitvoeren door een erkend verkeersveiligheidsauditor, [verkeersveiligheidsauditor] Hij heeft het daarvan opgemaakte rapport van 16 maart 2022 in het geding gebracht (zonder blad 5/5). [11] [gedaagde c.s.] leidt uit het rapport af dat het in alle situaties mogelijk is met een vrachtwagen achteruit het perceel van [eiser] in te rijden zonder daarbij over het perceel van [gedaagde c.s.] te rijden, met dien verstande dat het wel noodzakelijk is de bestaande uitrit voor het pand [adres] te verbreden. [gedaagde c.s.] stelt dat hij zo nodig bereid is daaraan mee te werken en daarvoor een passende regeling met [eiser] te treffen.
2.13.
De rechtbank zal hierover oordelen op grond van de volgende regel. Als de eigenaar van een ingesloten perceel vordert dat een weg als noodweg wordt aangewezen, dan is die vordering toewijsbaar als het ingesloten perceel bij een normale bestemming, van de aard als dit perceel in het gegeven geval heeft, niet behoorlijk kan worden geëxploiteerd. [12]
2.14.
Het perceel van [eiser] heeft als bestemming ‘transportbedrijf’. Het perceel kan niet behoorlijk worden geëxploiteerd als [eiser] het niet kan bereiken met de vrachtwagen of vrachtwagens die hij voor de exploitatie van zijn onderneming gebruikt. Volgens de rijcurvetekeningen die [eiser] in het geding heeft gebracht, kan een vrachtwagen de achterzijde van het perceel niet bereiken zonder gebruik te maken van het deel van de toegangsweg dat eigendom is van [gedaagde c.s.] , ongeacht of deze vrachtwagen uit noordelijke of zuidelijke richting komt. [gedaagde c.s.] heeft echter tekeningen in het geding gebracht waaruit volgens hem iets anders blijkt.
2.15.
De verkeersveiligheidsauditor die in opdracht van [gedaagde c.s.] tekeningen heeft gemaakt, heeft vier gevallen onderscheiden. Die worden bepaald doordat de vrachtwagen hetzij uit het zuiden, hetzij uit het noorden komt, en dus (achteruit) hetzij linksaf, hetzij rechtsaf het perceel moet opdraaien, en doordat er al dan niet reeds een vrachtwagen op het perceel staat. Voor het eerste geval (links inrijden door 1e vrachtwagen) rapporteert de verkeersveiligheidsauditor dat de uit te voeren manoeuvre lastig is door de aanwezige middengeleiders op de [weg] . Voor het tweede geval (links inrijden door 2e vrachtwagen) rapporteert hij dat de ruimte tussen de bebouwing en een reeds geparkeerd voertuig beperkt is, waardoor het passeren de nodige voorzichtigheid vergt. Voor het derde geval (rechts inrijden door 1e vrachtwagen) noemt de rapporteur als voordeel dat de middeneilanden in de [weg] geen obstakel vormen maar als nadeel dat de oplegger vanuit de positie van de chauffeur niet optimaal is. Voor het vierde geval tenslotte (rechts inrijden door 2e vrachtwagen) rapporteert hij opnieuw dat de ruimte tussen de bebouwing en de vrachtwagen die er al staat beperkt is. Hij concludeert dat het achteruit inrijden in alle gevallen mogelijk is, maar wel de nodige stuurmanskunsten vergt. Hij voegt daaraan toe dat het uiteraard noodzakelijk is de bestaande uitrit voor het pand [adres] te verbreden om zowel het inrijden als het uitrijden mogelijk te maken.
2.16.
Het is volgens deze rapporteur aldus weliswaar mogelijk om de achterzijde van het perceel van [eiser] met een vrachtwagen te bereiken, maar door obstakels in de [weg] en door gebrek aan ruimte vergt het veel voorzichtigheid en stuurmanskunst. Hoe precies de uitrit moet worden verbreed om het in- en uitrijden mogelijk te maken en welke medewerking van de zijde van [gedaagde c.s.] daarvoor vereist is, wordt niet duidelijk. De rechtbank oordeelt op grond hiervan dat het perceel zo lastig met een vrachtwagen kan worden bereikt dat een behoorlijke exploitatie van het perceel als transportbedrijf erdoor wordt belemmerd. Dat zou voldoende grond geven om het deel van de toegangsweg dat aan [gedaagde c.s.] toebehoort als noodweg aan te wijzen. Daar komt bij dat [eiser] dit deel van het perceel van [gedaagde c.s.] in elk geval sinds 2006 regelmatig als toegangsweg gebruikt en het ook door derden zo wordt gebruikt. Onder deze omstandigheden kon [gedaagde c.s.] naar het oordeel van de rechtbank het gebruiksrecht van [eiser] niet opzeggen, met andere woorden zijn toestemming om de toegangsweg te gebruiken niet intrekken. De conclusie is dat [eiser] gerechtigd is de toegangsweg te gebruiken op grond van de toestemming die [gedaagde c.s.] hem heeft gegeven en die hij in de gegeven omstandigheden niet mocht intrekken.
2.17.
Gegeven die toestemming is er geen grond om de toegangsweg als noodweg aan te wijzen. De rechtbank zal daarom de subsidiaire vordering onder 2 deels toewijzen in die zin dat zij voor recht zal verklaren dat [eiser] gerechtigd is de toegangsweg te blijven gebruiken krachtens een hem toekomend gebruiksrecht en voor het overige afwijzen. Ook de vordering onder 3 om [gedaagde c.s.] te veroordelen om het gebruik van de toegangsweg door [eiser] toe te staan en hem te verbieden het te belemmeren op straffe van een dwangsom, zal worden toegewezen. De dwangsommen zullen worden gemaximeerd tot € 100.000,00. De rechtbank ziet geen grond om bij voorbaat te bepalen dat de dwangsom niet voor matiging vatbaar is.
Vermeerdering van eis: verklaring voor recht over betonblokken
2.18.
[eiser] heeft bij akte van 1 december 2020 (ingekomen op 14 juli 2020) zijn eis vermeerderd. Hij vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart:
  • dat [gedaagde 1] op 19, 20, 21 en 22 juni 2020 heeft gehandeld in strijd met het vonnis dat de voorzieningenrechter op 31 mei 2019 in kort geding heeft gewezen,
  • dat [gedaagde 1] daarom een bedrag van € 20.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd en verschuldigd is aan [eiser] ,
  • dat [eiser] om die reden gerechtigd is het vonnis van 31 mei 2019 jegens [gedaagde 1] (verder) te executeren tot een bedrag van € 20.000,00;
met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten.
2.19.
De achtergrond van deze vordering is de volgende. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 31 mei 2019 vonnis gewezen in een kort geding tussen [eiser] als eiser in conventie en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als gedaagden in reconventie (zaaknummer / rolnummer: C/05/353835 / KG ZA 19-203). In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter in conventie onder meer beslist (productie 1 bij akte houdende vermeerdering van eis):
veroordeelt Kekerdom om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle op de weg ten noordwesten van het perceel van [eiser] geplaatste obstakels, de gebouwde muur, betonblokken, hekwerken en wat dies meer zij, volledig te verwijderen en verwijderd te houden zodanig dat [eiser] onbelemmerd toegang heeft tot zijn eigen perceel, een en ander op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde c.s.] in gebreke blijft met de voldoening aan deze veroordeling met een maximum van € 50.000,00,
2.20.
[eiser] heeft [gedaagde 1] bij exploot van 25 juni 2020, met het opschrift ‘opeisen dwangsommen’, laten aanzeggen dat het vonnis van 31 mei 2019 bij exploot van 6 juni 2019 aan haar is betekend, dat [gedaagde 1] niet heeft voldaan aan het bij dat exploot gegeven bevel om aan de inhoud van het vonnis te voldoen, althans dat [gedaagde 1] dat bevel heeft overtreden, en dat zij daardoor dwangsommen heeft verbeurd ter hoogte van € 20.000,00. Voorts heeft [eiser] in het exploot van 25 juni 2020 [gedaagde 1] laten bevelen die dwangsommen te betalen, met de aanzegging dat hij het vonnis ten uitvoer zal leggen als zij dat niet doet. [13]
2.21.
[eiser] licht zijn vermeerderde eis toe als volgt. Hij stelt dat [gedaagde 1] in strijd met het vonnis van 31 mei 2019 op 19 juni 2020 betonblokken op de toegangsweg heeft geplaatst en dat zij deze op 22 juni 2020 weer heeft verwijderd. Volgens [eiser] is de ruimte om te manoeuvreren door de betonblokken beperkt, waardoor de doorgang wordt belemmerd. [eiser] maakt daarom aanspraak op € 20.000,00 aan dwangsommen, dat is vier dagen × € 5.000,00. [eiser] weet dat [gedaagde 1] het hier niet mee eens is. Hij vordert thans een verklaring voor recht om te voorkomen dat executie van het vonnis van 31 mei 2019 zal leiden tot een executiegeschil en mogelijk een nieuw bodemgeschil.
2.22.
[gedaagde 1] voert gemotiveerd verweer. Zij erkent dat zij op 19 juni 2020 betonblokken heeft neergelegd. Volgens haar lagen die niet op de weg maar naast de weg, op eigen parkeerplaatsen en eigen goot. [gedaagde 1] heeft dat gedaan omdat [eiser] met zijn vrachtwagen over die goot heen reed, met schade aan het eronder liggende riool als gevolg. [gedaagde 1] betwist dat de betonblokken de toegang van [eiser] tot zijn perceel belemmeren. [eiser] heeft de parkeerplaatsen en de goot volgens [gedaagde 1] niet nodig om zijn perceel op te rijden. Ter toelichting hierop heeft [gedaagde 1] foto’s in het geding gebracht en filmpjes op een usb-stick.
2.23.
[eiser] brengt hiertegen in dat hij weliswaar niet met de wielen van de vrachtwagen door de goot hoeft te rijden als hij manoeuvreert om zijn perceel te bereiken, maar dat de cabine van de vrachtwagen daarbij wel boven de goot komt omdat die als het ware uitzwenkt. De betonblokken belemmeren de toegang tot zijn perceel daarom volgens hem wel.
2.24.
Om te beoordelen of [gedaagde 1] heeft gehandeld in strijd met de veroordeling in het vonnis van 31 mei 2019, zal de rechtbank dat vonnis uitleggen. Daarbij zal de rechtbank het doel en de strekking van de veroordeling in dat vonnis tot richtsnoer nemen. [14]
2.25.
In het vonnis van 31 mei 2019 is [gedaagde 1] veroordeeld om alle op de weg ten noordwesten van het perceel van [eiser] geplaatste obstakels, waaronder betonblokken, te verwijderen en verwijderd te houden zodanig dat [eiser] onbelemmerd toegang heeft tot zijn eigen perceel. In deze veroordeling is ‘de weg’ niet scherp onderscheiden van de goot en de parkeerplaatsen. De bedoeling van deze veroordeling is verwerkt in de bepaling die inhoudt: ‘zodanig dat [eiser] onbelemmerd toegang heeft tot zijn perceel’. Het gaat er dus niet om of de betonblokken op de weg of op de goot hebben gelegen, maar of zij de toegang voor [eiser] tot zijn perceel hebben belemmerd. De rechtbank zal daarom beoordelen of dat het geval is geweest. Zij zal zich daarbij baseren op de in het geding gebrachte foto’s en filmpjes.
2.26.
Op de filmpjes 1 en 3 (opgenomen bij daglicht) is zichtbaar hoe een vrachtwagen achteruit het perceel van [eiser] oprijdt zonder dat de cabine van de vrachtwagen uitzwenkt over de plek waar in juni 2019 de betonblokken volgens de foto’s hebben gelegen. Op filmpje 2 (opgenomen terwijl het donker was) is eveneens zichtbaar hoe een vrachtwagen achteruit het perceel van [eiser] oprijdt. Op dat filmpje is echter vanaf ongeveer 0:40 minuten zichtbaar hoe de cabine van de vrachtwagen uitzwenkt over de plek waar de betonblokken volgens de foto’s hebben gelegen, althans zeer dicht daarbij in de buurt. Als die betonblokken er toen hadden gelegen, dan zouden deze [eiser] bij die manoeuvre hebben gehinderd. Zij zouden met andere woorden de toegang hebben belemmerd. Uit de filmpjes kan misschien worden afgeleid dat het mogelijk is het perceel met een vrachtwagen te bereiken ook als de betonblokken er zouden liggen. Dat leidt echter niet tot een ander oordeel. Doel en strekking van de veroordeling in het vonnis van 31 mei 2019 was immers niet slechts om de toegang tot het perceel voor [eiser] niet onmogelijk te maken, maar om die toegang onbelemmerd mogelijk te maken.
2.27.
De conclusie is dat [gedaagde 1] heeft gehandeld in strijd met de veroordeling in het vonnis van 31 mei 2019 door op vier dagen in juni 2019 de betonblokken te plaatsen. De gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden gegeven.
Camera en afbreken onderhandelingen
2.28.
De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat [gedaagde c.s.] de camera dient te verwijderen op straffe van een dwangsom. De dwangsom van € 500,00 zal worden verbeurd niet per overtreding maar voor iedere dag (of dagdeel) dat [gedaagde c.s.] nalaat aan deze veroordeling te voldoen. [15] Voorts heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding op de grond dat [gedaagde 2] onderhandelingen onrechtmatig heeft afgebroken moet worden afgewezen. [16]
Samenvatting en proceskosten
2.29.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande de volgende beslissingen nemen:
1. de primaire vordering onder 1, te verklaren voor recht dat [eiser] gebruik kan maken van de toegangsweg op grond van een door verjaring ontstane erfdienstbaarheid, zal worden afgewezen, [17]
2. de subsidiaire vordering onder 2 zal deels worden toegewezen en wel zo dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [eiser] gerechtigd is om de toegangsweg te gebruiken op grond van een hem toekomend gebruiksrecht, en voor het overige worden afgewezen, [18]
3. de vordering onder 3, Derks te veroordelen om het gebruik van de toegangsweg door [eiser] toe te staan en hem te verbieden het te belemmeren op straffe van dwangsommen, zal worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsommen zullen worden gemaximeerd, [19]
4. de vordering onder 4, [gedaagde c.s.] te veroordelen om de camera’s weg te halen op straffe van dwangsommen, zal worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd, [20]
5. de vordering onder 5, [gedaagde 2] te veroordelen om schadevergoeding te betalen, zal worden afgewezen, [21]
6. de na vermeerdering van eis ingestelde vordering om voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] heeft gehandeld in strijd met de veroordeling in het kortgedingvonnis van 31 mei 2019 door op vier dagen in juni 2019 de betonblokken te plaatsen zal worden toegewezen. [22]
2.30.
De partijen zullen over en weer in het ongelijk worden gesteld. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd, zo dat beide partijen de eigen kosten dragen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [eiser] gerechtigd is om de toegangsweg die loopt over de kadastrale percelen gemeente [gemeente] [secties] te blijven gebruiken krachtens een aan [eiser] toekomend gebruiksrecht,
3.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] om te gehengen en gedogen dat [eiser] , alsmede zijn bezoekers, met zijn vrachtauto’s, te voet, per fiets of per luxe auto gebruik zal (blijven) maken van de toegangsweg die mede loopt over het kadastrale perceel gemeente [gemeente] sectie [sectie] en verbiedt [gedaagde c.s.] hoofdelijk om dat gebruik te belemmeren, te frustreren of te beperken, op welke wijze dan ook, een en ander op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding die [gedaagde c.s.] zal begaan, met een maximum van € 100.000,00,
3.3.
veroordeelt [gedaagde c.s.] om de aan het pand [adres] te [vestigingsplaats] bevestigde camera te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500,00 voor iedere dag (of dagdeel) dat [gedaagde c.s.] nalaat hieraan te voldoen, met een maximum van € 25.000,00,
3.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] op 19, 20, 21 en 22 juni 2020 heeft gehandeld in strijd met het kortgedingvonnis van 31 mei 2019, dat [gedaagde 1] daarom een bedrag van € 20.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd en verschuldigd is aan [eiser] en dat [eiser] gerechtigd is het vonnis van 31 mei 2019 (gewezen onder zaaknummer / rolnummer C/05/353835 / KG ZA 19-203/17/560) jegens [gedaagde 1] (verder) te executeren tot een bedrag van € 20.000,00,
3.5.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.7.
compenseert de proceskosten zo dat de partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.

Voetnoten

1.tussenvonnis 18 mei 2022, rov. 2.2
2.tussenvonnis 27 augustus 2019, rov. 2.1
3.procesinleiding 13
4.akte uitlating na enquête 6 – 7
5.antwoordakte na enquête 6
6.antwoordakte na enquête 6
7.akte uitlating na enquête 7
8.tussenvonnis 27 augustus 2019, rov. 2.9
9.akte uitlating na enquête productie A
10.akte uitlating na enquête 9 – 11; zie ook procesinleiding 13
11.antwoordakte na enquête 8 – 10 en productie 36
12.Hoge Raad 9 juli 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC0958, rov. 3.2
13.productie 6 bij akte houdende vermeerdering van eis
14.Hoge Raad 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:ZC1367, rov. 4.3
15.tussenvonnis 27 augustus 2019, rov. 4.7 – 4.9
16.tussenvonnis 27 augustus 2019, rov. 4.10 – 4.12
17.tussenvonnis 18 mei 2022, rov. 2.2
18.zie rov. 2.13
19.zie rov. 2.13
20.tussenvonnis 27 augustus 2019, rov. 4.7 – 4.9
21.tussenvonnis 27 augustus 2019, rov. 4.10 – 4.12
22.zie rov. 2.14 – 2.23