Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
subsidiair) de man veroordeelt zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, waaronder onder meer begrepen:
4.De beoordeling
daadwerkelijkbereid was/is tot het verstrekken van de benodigde hypothecaire geldlening. De rechtbank kaart daarbij aan dat voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening niet alleen de hoogte en aard van het inkomen van de man relevant is, maar ook andere factoren een rol spelen, zoals (eventuele) schulden, alimentatie, hypotheekrente, onderpand et cetara. Het had daarom op de weg gelegen van de man om ter onderbouwing van zijn stelling dat hij financieel in staat is om de woning over te nemen een hypotheekofferte of een daartoe strekkende verklaring van een erkende geldinstelling over te leggen. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt echter.
(“Sinds oktober 2020 blokkeert de vrouw iedere poging van de man om de woning tegen de overeengekomen condities te verwerven”) gaat dit niet op. De situatie dat de man in staat is (of was) om na te komen doet zich namelijk niet voor: de man heeft nimmer aangetoond dat hij financieel in staat is om de woning in eigendom toebedeeld te krijgen. De advocaat van de vouw heeft de man daar al op gewezen in de e-mail van 18 januari 2021 (geciteerd hiervoor in r.o. 2.6). Zonder (voldoende) zekerheid omtrent het kunnen verkrijgen van de benodigde hypothecaire financiering door de man was de vrouw niet gehouden om haar medewerking te verlenen aan de toedeling van de woning aan de man (en mocht zij zich op het standpunt stellen dat de woning verkocht moet worden aan een derde). Van schuldeisersverzuim van de vrouw is dan ook geen sprake.
Als woning aan derde zou worden verkocht, dan fifty fifty”.Daarop stelde de rechtbank de vraag of artikel 2.7 van het convenant zo moet worden uitgelegd dat bij toedeling aan de man er geen verrekening van de overwaarde plaatsvindt, maar bij verkoop van de woning wel. Die vraag beantwoordde (de advocaat van) de man bevestigend:
“Ja, dat staat in 2.7.3.”. Dit betekent dat de man moet meewerken aan verkoop van de woning aan een derde, en dat geen oordeel hoeft te worden gegeven over de verrekening van de overwaarde. Partijen zijn het er immers over eens dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen hen moet worden verdeeld.
onder IV(“dan wel”) zo dat een en ander niet primair/subsidiair maar kennelijk ter keuze van de rechtbank is ingesteld. De rechtbank zal die vordering zo toewijzen dat wordt bepaald dat de woning onderhands moet worden verkocht tegen de hoogst mogelijke prijs (te bepalen op de wijze zoals nader in het petitum is omschreven). Naar het oordeel van de rechtbank doet dat het meest recht aan de belangen van partijen.