ECLI:NL:RBGEL:2022:5456

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
C/05/395810 / HZ ZA 21-378
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling en toedeling van de echtelijke woning na echtscheiding met betrekking tot de uitvoering van een convenant

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de echtelijke woning na hun echtscheiding. Partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen en zijn gescheiden op 17 mei 2019. In een convenant hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van de woning, waarbij de man de woning zou overnemen onder bepaalde voorwaarden. De vrouw vorderde dat de woning aan een derde verkocht zou worden, omdat de man niet in staat was gebleken om de woning binnen de afgesproken termijn over te nemen. De man betwistte dit en vorderde dat de woning aan hem zou worden toebedeeld zonder verrekening van de overwaarde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij financieel in staat is om de woning over te nemen. De rechtbank oordeelde dat de woning op grond van het convenant aan een derde verkocht moet worden, omdat de man niet heeft aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen kan voldoen. De rechtbank heeft de primaire vorderingen van de vrouw toegewezen en de reconventionele vorderingen van de man afgewezen. Tevens is bepaald dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld en dat de kosten van de verkoop door beide partijen gedeeld moeten worden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/395810 / HZ ZA 21-378
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[eis.conv./verw.reconv.],
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Veurman te Zwolle,
tegen
[ged.conv./eis.reconv.],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. W.H. Teusink te Wezep.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 april 2022 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van de zitting van 31 mei 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 24 januari 1997 in gemeenschap van goederen.
2.2.
Bij beschikking van 17 mei 2019 heeft de rechtbank Limburg tussen partijen de
echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 27 mei 2019 ingeschreven in de
registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort een woning gelegen aan de [adres+plaats] (hierna: de woning).
2.4.
In een convenant hebben partijen de gevolgen van hun echtscheiding geregeld. In artikel 2.7 van dit convenant hebben partijen afspraken gemaakt over de verdeling van de woning. Dit artikel luidt, voor zover van belang:
2.7. Eigendom echtelijke woning
2.7.1.
Het eigendom van de echtelijke woning aan de [adres+plaats] wordt toebedeeld aan de man, onder de verplichting om:
- de aan de woning verbonden hypothecaire geldleningen en overlijdensrisicoverzekeringen op zich te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit haar hoofdelijke verbondenheid en te vrijwaren voor iedere aansprakelijkheid,
- de kosten die samenhangen met de overname van de hypothecaire geldleningen voor zijn rekening te nemen.
De kosten voor de notariële akte van verdeling en ontslag hoofdelijke verbondenheid zullen worden gedeeld.
2.7.2.
De waarde van de woning bedraagt volgens WOZ waarde een bedrag van
€ 237.000,--. Partijen zijn van mening dat de werkelijke waarde hiervan afwijkt en € 275.000,-- bedraagt. De reden voor de afwijking is dat woningen in de nabijheid voor vergelijkbare prijzen recentelijk zijn verkocht.
Mocht achteraf blijken dat de daadwerkelijke marktwaarde afwijkt, dan kan er sprake zijn van over- of onderbedeling. Deze over- of onderbedeling wordt niet meer achteraf verrekend. De totale hypothecaire geldlening bedraagt € 300.000,-- bij ING, onder hypotheeknummer [nummer 1] .
2.7.3.
De overdracht van het eigendom vindt plaats, uiterlijk binnen 1 jaar na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, tenzij partijen schriftelijk een latere datum overeenkomen. Indien blijkt dat de man niet binnen de genoemde termijn in staat is de woning over te nemen, zal de woning worden verkocht. Op dat moment zullen partijen in overleg treden om in onderling overleg afspraken te maken over de verkoop van de woning. (…).”
2.5.
In een e-mail van 26 november 2020 heeft de heer [betrokkene 1] , de financieel adviseur die betrokken was bij het opstellen van het convenant, geschreven:
“ING wil onder voorbehoud ook de AOV uitkering van [ged.conv./eis.reconv.] meenemen in de toetsing waardoor overname woning nu mogelijk is. (…)”
2.6.
In een e-mail van 18 januari 2021 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man geschreven (in origineel cursief in plaats van onderstreept):
“(…) Allereerst: tot op heden zijn nog geen stukken ontvangen waaruit volgt dat uw cliënt de financiering voor de woning daadwerkelijk rond zou hebben. In uw eerdere bericht gaf u aan dat INGonder voorbehoudte kennen heeft gegeven dat de AOV-uitkering zou meetellen voor het inkomen, op basis waarvan uw cliënt de financiering zou kunnen bewerkstelligen. Daaruit blijkt niet dat uw cliënt daadwerkelijk de financiering rond heeft. Tot op heden zijn daar nog geen stukken van ontvangen terwijl het inmiddels januari 2021 is. Cliënte heeft vernomen dat de benodigde stukken daarvoor ook nog altijd door uw cliënt zijn aangeleverd. (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. bepaalt dat de woning dient te worden verkocht aan een derde,
II. bepaalt dat het eindvonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en wilsverklaring van de man voor het in de verkoop geven van de woning bij makelaar [naam makelaar] uit [plaats] ,
III. bepaalt dat indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening in slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt,
IV. bepaalt dat de woning onderhands dient te worden verkocht tegen een koopsom van minimaal een waarde van € 403.300,-, dan wel bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst dienen aan te gaan met degene die de hoogste prijs biedt voor zover die prijs, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is, en te bepalen dat in het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, de makelaar dit naar besten weten voor partijen bindend vaststelt,
V. bepaalt dat het eindvonnis in de plaats zal treden van de door de man te verrichten benodigde rechtshandelingen voor de levering van de woning aan de koper, althans (
subsidiair) de man veroordeelt zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, waaronder onder meer begrepen:
- het tekenen van de leveringsakte bij de notaris,
- de afgifte van een sleutel aan een medewerker van makelaar [naam makelaar] voor de
bezichtiging door potentiële kopers,
- het leeg en schoon opleveren van de woning met aanhorigheden bij levering van de woning,
op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de man niet aan de veroordeling voldoet,
VI. bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen,
VII. bepaalt dat de hypothecaire geldleningen bij de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning,
VIII. bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld,
Meer subsidiair:
IX. bepaalt dat de woning aan de man wordt toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de man binnen 6 weken na het eindvonnis de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de op de woning rustende hypothecaire geldlening heeft doen ontslaan en tegen uitbetaling van € 57.434,- aan de vrouw alsmede de helft van de meerwaarde van de ING polissen onder polisnummer [nummer 2] en polisnummer [nummer 3] ten opzichte van de waardes die op pagina 7 van het echtscheidingsconvenant van partijen d.d. 1 mei 2019 zijn opgenomen,
X. bepaalt (dat de woning verkocht moet worden aan een derde) conform hetgeen hiervoor onder I t/m VIII is weergegeven, voor het geval niet wordt voldaan aan de onder IX bedoelde opschortende voorwaarde,
Primair en subsidiair:
XI. de man veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
De vrouw vordert nakoming van artikel 2.7 van het convenant. De woning moet op grond van deze bepaling worden verkocht aan een derde, nu de man niet in staat is gebleken om de woning uiterlijk binnen één jaar na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand toebedeeld te krijgen. De man weigert medewerking te verlenen aan verkoop van de woning aan een derde. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de man toch nog de gelegenheid moet krijgen om de woning tegen de huidige waarde toebedeeld te krijgen, dient daaraan een termijn van zes weken te worden gesteld en dient de overwaarde van de woning bij toedeling aan de man te worden verrekend.
3.3.
De conclusie van de man strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen, althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten. De man betwist dat hij op grond van artikel 2.7 van het convenant gehouden is medewerking te verlenen aan verkoop van de woning aan een derde. Volgens de man dient de woning op grond van deze bepaling aan hem te worden toebedeeld (zonder verrekening van de overwaarde van de woning). Daartoe strekken zijn reconventionele vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- de man vervangende toestemming verleent om, namens de vrouw, medewerking te verlenen aan eigendomsoverdracht van haar deel van de eigendom van de woning aan de man,
- bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van dat deel van de notariële akte, waarin de vrouw verklaart in te stemmen met levering van haar deel van de eigendom van de woning aan de man,
- bepaalt dat het vonnis dezelfde kracht heeft als de rechtshandeling welke de vrouw moet verrichten om haar deel van de eigendom van de woning aan de man over te dragen,
Subsidiair:
- de vrouw veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de leveringsovereenkomst en de overige noodzakelijke bescheiden te ondertekenen op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag die de vrouw na betekening van het vonnis in gebreke blijft om aan de inhoud van het vonnis te voldoen,
met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.6.
De man legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
De man vordert nakoming van artikel 2.7 van het convenant. De woning moet op grond van deze bepaling aan hem worden toebedeeld (zonder verrekening van de overwaarde van de woning). In dat kader stelt de man dat de termijn van één jaar in artikel 2.7.3 van het convenant geen “harde” termijn is. Het is een termijn waarvan partijen ten tijde van het tekenen van het convenant al wisten, dat de man die niet zou gaan halen. De termijn van één jaar is alleen als richtsnoer in het convenant opgenomen. Partijen hebben afgesproken dat de man zou proberen om de overdracht van de woning binnen één jaar te realiseren, maar zekerheidshalve is hem een termijn van drie jaar gegund. De man stelt verder dat hij financieel in staat is om de woning in eigendom toebedeeld te krijgen. De vrouw weigert medewerking te verlenen aan toedeling van de woning aan de man.
3.7.
De conclusie van vrouw strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van de man in de proceskosten. De vrouw betwist zij op grond van artikel 2.7 van het convenant (thans nog) gehouden is medewerking te verlenen aan toedeling van de woning aan de man. Zij betwist de door de man gestelde driejaarstermijn. Volgens de vrouw dient de woning op grond van genoemde bepaling te worden verkocht aan een derde. Daartoe strekken haar conventionele vorderingen. Verder betwist de vrouw dat de man financieel in staat is om de woning in eigendom toebedeeld te krijgen. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de man toch nog de gelegenheid moet krijgen om de woning tegen de huidige waarde toebedeeld te krijgen, dient daaraan een termijn van zes weken te worden gesteld en dient de overwaarde van de woning bij toedeling aan de man te worden verrekend.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen hierna gezamenlijk behandelen.
4.2.
De man heeft weliswaar gesteld dat hij financieel in staat is om de woning in eigendom toebedeeld te krijgen (en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheek), maar dit heeft hij onvoldoende onderbouwd. Voor zover de man in dit verband een beroep doet op de hiervoor in r.o. 2.5 geciteerde e-mail van [betrokkene 1] , gaat dit niet op. Uit deze e-mail volgt slechts dat ING onder voorbehoud bereid was om de AOV-uitkering van de man mee te tellen voor zijn (toets)inkomen (en dat [betrokkene 1] destijds verwachtte dat overname van de woning door de man daardoor mogelijk zou zijn). Hieruit kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat ING, of een andere erkende geldinstelling,
daadwerkelijkbereid was/is tot het verstrekken van de benodigde hypothecaire geldlening. De rechtbank kaart daarbij aan dat voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening niet alleen de hoogte en aard van het inkomen van de man relevant is, maar ook andere factoren een rol spelen, zoals (eventuele) schulden, alimentatie, hypotheekrente, onderpand et cetara. Het had daarom op de weg gelegen van de man om ter onderbouwing van zijn stelling dat hij financieel in staat is om de woning over te nemen een hypotheekofferte of een daartoe strekkende verklaring van een erkende geldinstelling over te leggen. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt echter.
4.3.
Op de zitting heeft de man aangevoerd dat hij pas een hypotheekofferte kan krijgen als duidelijk is dat de woning aan hem wordt toebedeeld. Voor zover al juist, had de man op zijn minst genomen een verklaring van ING, of een andere erkende geldinstelling, moeten overleggen waaruit volgt dat de benodigde hypothecaire geldlening inderdaad wordt verstrekt indien de woning aan hem wordt toebedeeld. Een dergelijke verklaring ontbreekt echter.
4.4.
Voor zover de man een beroep doet op schuldeisersverzuim van de vrouw
(“Sinds oktober 2020 blokkeert de vrouw iedere poging van de man om de woning tegen de overeengekomen condities te verwerven”) gaat dit niet op. De situatie dat de man in staat is (of was) om na te komen doet zich namelijk niet voor: de man heeft nimmer aangetoond dat hij financieel in staat is om de woning in eigendom toebedeeld te krijgen. De advocaat van de vouw heeft de man daar al op gewezen in de e-mail van 18 januari 2021 (geciteerd hiervoor in r.o. 2.6). Zonder (voldoende) zekerheid omtrent het kunnen verkrijgen van de benodigde hypothecaire financiering door de man was de vrouw niet gehouden om haar medewerking te verlenen aan de toedeling van de woning aan de man (en mocht zij zich op het standpunt stellen dat de woning verkocht moet worden aan een derde). Van schuldeisersverzuim van de vrouw is dan ook geen sprake.
4.5.
Nu de man niet heeft aangetoond dat hij financieel in staat is om de woning in eigendom toebedeeld te krijgen, moet de voormalige echtelijke woning op grond van artikel 2.7.3 van het convenant worden verkocht aan een derde. Ook indien juist zou zijn dat de man een termijn van drie jaar is gegund om de woning toebedeeld te krijgen (wat gemotiveerd wordt betwist door de vrouw), is die termijn immers na 27 mei 2022, drie jaar na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, (onbenut) verstreken. Op de zitting verklaarde (de advocaat van) de man: “
Als woning aan derde zou worden verkocht, dan fifty fifty”.Daarop stelde de rechtbank de vraag of artikel 2.7 van het convenant zo moet worden uitgelegd dat bij toedeling aan de man er geen verrekening van de overwaarde plaatsvindt, maar bij verkoop van de woning wel. Die vraag beantwoordde (de advocaat van) de man bevestigend:
“Ja, dat staat in 2.7.3.”. Dit betekent dat de man moet meewerken aan verkoop van de woning aan een derde, en dat geen oordeel hoeft te worden gegeven over de verrekening van de overwaarde. Partijen zijn het er immers over eens dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen hen moet worden verdeeld.
4.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de primaire vorderingen van de vrouw zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna weergegeven, en dat de reconventionele vorderingen van de man zullen worden afgewezen.
4.7.
De rechtbank begrijpt de primaire vordering van de vrouw
onder IV(“dan wel”) zo dat een en ander niet primair/subsidiair maar kennelijk ter keuze van de rechtbank is ingesteld. De rechtbank zal die vordering zo toewijzen dat wordt bepaald dat de woning onderhands moet worden verkocht tegen de hoogst mogelijke prijs (te bepalen op de wijze zoals nader in het petitum is omschreven). Naar het oordeel van de rechtbank doet dat het meest recht aan de belangen van partijen.
4.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt om bij voormalige echtgenoten de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de woning gelegen aan de [adres+plaats] dient te worden verkocht aan een derde,
5.2.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en
wilsverklaring van de man voor het in de verkoop geven van de woning gelegen aan de [adres+plaats] bij makelaar [naam makelaar] uit [plaats] ,
5.3.
bepaalt dat indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening in
slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor
partijen vaststelt,
5.4.
bepaalt:
- dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst dienen aan te gaan met degene die de hoogste prijs biedt voor zover die prijs, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning gelegen aan de [adres+plaats] , de best mogelijke prijs is, en
- dat in het geval partijen het niet eens kunnen worden of een bod de best mogelijke prijs is, de makelaar dit naar besten weten voor partijen bindend vaststelt,
5.5.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de door de man te verrichten benodigde rechtshandelingen voor de levering van de woning gelegen aan de [adres+plaats] aan de koper,
5.6.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de
notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning gelegen aan de [adres+plaats] te dragen,
5.7.
bepaalt dat de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de
eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning gelegen aan de [adres+plaats] ,
5.8.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden
verdeeld,
5.9.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.11.
wijst de vorderingen af,
verder in conventie en in reconventie
5.12.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Mesman en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
JM/KH