In deze zaak vordert de eiseres, rechtsopvolger van een overleden echtgenoot, dat de rechtbank verklaart dat zij eigenaar is van een strook grond die door verjaring verkregen zou zijn. De eiseres stelt dat haar rechtsvoorganger de strook in bezit heeft genomen door het planten van een ondoordringbare haag, en dat zij dit bezit heeft bestendigd door het plaatsen van een hekwerk. De gedaagden, buren van de eiseres, betwisten dit en stellen dat de strook grond tot hun perceel behoort. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende akten en producties zijn ingediend door beide partijen. De rechtbank concludeert dat de eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van onafgebroken bezit van de strook grond gedurende de vereiste periode voor verjaring. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak is gedaan op 31 augustus 2022.