ECLI:NL:RBGEL:2022:5074

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
05/880527-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting, valsheid in geschrift en witwassen met aanzienlijke bedragen

Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man uit Huissen en drie vrouwen uit Zevenaar, Groessen en Brummen. De man werd veroordeeld voor oplichting, valsheid in geschrift en witwassen van een totaalbedrag van meer dan 650.000 euro. Hij kreeg een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd. De vrouwen kregen voorwaardelijke gevangenisstraffen van 6 maanden en taakstraffen van 240 en 140 uur. Een 35-jarige man uit Brummen werd vrijgesproken van witwassen. De rechtbank oordeelde dat de man en de vrouwen samenwerkten bij het plegen van de misdrijven, waarbij valse werkgeversverklaringen werden gebruikt om hypotheken te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat de man en de medeverdachten opzettelijk onjuiste informatie verstrekten aan hypotheekverstrekkers, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade. De rechtbank hield rekening met de lange periode van financiële problematiek van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor de uitspraak, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/880527-18
Datum uitspraak : 9 juni 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De beschuldiging

Verdachte wordt er ten eerste van beschuldigd dat zij met (een) ander(en) of alleen [benadeelde 1] heeft opgelicht, ten tweede dat zij met (een) ander(en) of alleen [benadeelde 2] . heeft opgelicht, ten derde dat zij met (een) ander(en) of alleen gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste werkgeversverklaringen en/of een valse of vervalste salarisspecificatie en ten slotte dat zij met (een) ander(en) of alleen een gewoonte heeft gemaakt van witwassen of zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen van één of meerdere (grote) geldbedragen, van in totaal 652.064,08 euro.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De standpunten
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de feiten 1 tot en met 3 en ten dele van feit 4, omdat sprake is van verjaring. De verjaring is niet gestuit, de door de rechter-commissaris afgegeven machtiging is namelijk niet aangevraagd en afgegeven op naam van verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op strafvervolging niet is verjaard, omdat de verjaring is gestuit door de machtiging van de rechter-commissaris en aansluiting van een telefoontap op 13 november 2017.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de feiten, de afgegeven machtiging en vervolgens de telefoontap ten aanzien van een medeverdachte van vervolgde, niet ter discussie staan. Naar het oordeel van de rechtbank is de tapmachtiging door de rechter-commissaris een daad van vervolging die stuitende werking heeft. Uit artikel 72 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht volgt dat elke daad van vervolging de verjaring stuit, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. De rechtbank is van oordeel dat de machtiging de verjaring jegens verdachte heeft gestuit. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake was van een fictief dienstverband van verdachte bij [naam 1] en dat in het aanvraagformulier opzettelijk foutieve informatie is opgenomen met betrekking tot het dienstverband van verdachte bij [naam 1] . De bank is vervolgens onder een onjuiste voorstelling van zaken overgegaan tot uitbetaling van het geldbedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging gesteld dat de in de aanvraag vermelde gegevens juist zijn.
Voor wat betreft feit 2 is aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de overgelegde bankafschriften en salarisspecificatie. Ten tijde van feit 2 verrichtte zij werkzaamheden bij [naam 2] en ontving zij haar salaris via [naam 6] . Niet kan worden uitgesloten dat bij de aanvraag abusievelijk [naam 1] is vermeld en voorts is het aannemelijk dat de hypotheek ook zou zijn verstrekt als [naam 6] was vermeld in plaats van [naam 1] .
Betreffende feit 3 heeft de verdediging gesteld dat geen sprake is geweest van opzet. Verdachte had geen wetenschap van de inhoud van de schriftelijke stukken die zijn gebruikt voor de financiële aanvraag. Daarnaast is van belang dat verdachte inkomsten genoot in de periode van de aanvraag. Zij werkte bij [naam 1] en vervolgens bij [naam 2] .
Ten aanzien van feit 4 is gesteld dat de ten laste gelegde contante stortingen en de € 50.000,-- voor de aankoop van [naam 2] niet afkomstig zijn uit een misdrijf. De contante inkomsten zijn afkomstig van de opbrengsten uit [naam 2] . Mocht er al sprake zijn geweest van een illegaal startkapitaal, dan is dat bedrag een geringe waarde ten opzichte van de legale miljoenen aan omzet. Verder is sprake van een incidenteel karakter van vermenging, namelijk één keer. Ook is aangevoerd dat, in het geval sprake zou zijn van het niet nakomen van fiscale verplichtingen, verdachte daarbij niet opzettelijk heeft gehandeld. Niet kan worden gesteld dat de gelden afkomstig zijn uit een fiscaal misdrijf. Ten aanzien van het bedrag van € 52.547,67 onder vermelding van ‘salaris’ is aangevoerd dat verdachte daadwerkelijk heeft gewerkt voor [naam 2] en dat de betaling van het salaris ging via [naam 6] . Ten slotte is aangevoerd dat verdachte een verklaring heeft afgelegd die min of meer verifieerbaar is en niet op voorhand onwaarschijnlijk. Niet kan met voldoende mate van zekerheid worden gezegd dat de contante stortingen een criminele herkomst hebben. Ten slotte staat niet vast dat verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bepaalde bedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat het door verdachte ingevulde Aanvraagformulier [naam 3] is gedateerd op 21 februari 2006. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte salaris heeft ontvangen van [naam 1] , voor het laatst een bedrag van € 2.981,73 op 2 mei 2006 over de maand maart 2006. Ook vóór die datum, in januari en februari 2006, heeft verdachte eenzelfde bedrag aan salaris ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande en de inhoud van het dossier, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake was van een fictief dienstverband van verdachte bij [naam 1] . Op het moment van de aanvraag bij [benadeelde 1] ontving verdachte immers salaris van [naam 1] . Dat het ontvangen salaris hoger was dan het in het Aanvraagformulier opgegeven netto maandinkomen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van oplichting. Door een lager bedrag op te geven dan feitelijk werd ontvangen, is [benadeelde 1] immers niet bewogen tot de afgifte van het krediet.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde onder feit 1.
Feiten 2 en 3
Op 16 juni 2006 is door [benadeelde 2] een aanvraag ‘nieuwe 1e hypotheek’ ontvangen van aanvrager [verdachte] (verdachte). Deze aanvraag ziet op het woonhuis aan de [adres 2] . Het gewenste hypotheekbedrag is € 385.000,-- en een bouwdepot € 30.000,--. In het Aanvraagformulier is vermeld dat verdachte accountmanager in loondienst is met vast dienstverband bij [naam 1] en dat haar toetsinkomen per jaar € 62.156,-- bedraagt. Als opmerking is het volgende opgenomen: “klient is reeds relatie wil de hypotheek ophogen ivm met verbouwing heeft hier reeds krediet voor opgenomen wil deze gaarne gelijk verwerken in de hyp, ik mag hem ook geheel oversluiten”. [2] Op 14 juli 2006 is goedkeuring verleend. [3] Het bouwdepot van € 21.900,-- is uitgekeerd op 5 oktober 2006. [4]
In het hypotheekdossier van [benadeelde 2] . bevindt zich onder meer een werkgeversverklaring van [naam 1] van 24 juli 2006 ondertekend door [naam 4] . [5] In deze werkgeversverklaring staat dat verdachte sinds 1 september 2005 als accountmanager (“voor onbepaalde tijd of in vaste dienst”) werkzaam is, dat het bruto jaarsalaris van verdachte € 57.557,16 bedraagt en dat de vakantietoeslag € 4.604,57 is. De verklaring is getekend te [plaatsnaam 8] door [naam 4] . [6] Verder bevindt zich in het dossier een werkgeversverklaring van [naam 1] , ondertekend op 12 juli 2006 te [plaatsnaam 2] door [naam 4] , waarin staat dat verdachte sinds 1 september 2005 als accountmanager (“voor onbepaalde tijd of in vaste dienst”) werkzaam is en een bruto jaarsalaris van € 57.557,16 met een vakantietoeslag van € 4.604,57 verdient. [7]
Uit de banktransacties van bankrekeningnummer [nummer 1] blijkt dat verdachte van [naam 1] vier keer betalingen heeft ontvangen onder de omschrijving “salaris”. De laatste betaling vond plaats op 2 mei 2006 en had de omschrijving “salaris periode 3 maart 2006”. [8]
Verdachte heeft verklaard dat er op een gegeven moment een coffeeshop werd aangekocht en dat die moest worden bekostigd. Medeverdachte [medeverdachte] zei dat de coffeeshop wit was en dat het geld waarmee de coffeeshop werd bekostigd dus ook wit moest zijn. Toen werd besloten om de hypotheek bij [benadeelde 2] te verhogen. Daar wist verdachte van. [9] De verhoging van de hypotheek is gedaan om [naam 2] aan te kopen. [10] Verder heeft verdachte verklaard dat zij de werkgeversverklaring niet heeft gezien en dat [medeverdachte]
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] )de werkgeversverklaringen heeft geregeld. [11]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] (
de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]) en [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) de coffeeshop bezochten en aangaven interesse te hebben die coffeeshop over te nemen. [getuige 1] heeft met beiden onderhandeld. [12]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] iets te maken had met de coffeeshop en dat [medeverdachte] daar volgens getuige zijn geld verdiende. Volgens getuige stond de zaak op naam van [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte), maar [medeverdachte] was de eigenaar. [13]
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen het plan hadden om coffeeshop [naam 2] te kopen. Om dit te kunnen bekostigen, werd de hypotheek bij [benadeelde 2] verhoogd. Daartoe zijn aan [benadeelde 2] . werkgeversverklaringen overgelegd die naar het oordeel van de rechtbank vals zijn. Die verklaringen stellen namelijk dat verdachte op 12 en 24 juli 2006 werkzaam was als accountmanager bij [naam 1] en daarvoor een salaris ontving, terwijl verdachte sinds 2 mei 2006 geen salaris meer had ontvangen van [naam 1] . De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte na maart 2006 niet langer werkzaam was voor [naam 1] . Desondanks heeft verdachte in het aanvraagformulier – dat door [benadeelde 2] op 16 juni 2006 is ontvangen – aangegeven dat zij als accountmanager in loondienst met vast dienstverband werkzaam is bij [naam 1] , wat toen niet het geval was. Door deze onjuiste informatie te verstrekken, is [benadeelde 2] . bewogen tot het verstrekken van een bouwdepot en het ter beschikking stellen van € 385.000,--. De rechtbank is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij de oplichting van [benadeelde 2] . (feit 2) en het daarbij gebruik maken van valse werkgeversverklaringen (feit 3).
Verdachte wist dat de hypotheek bij [benadeelde 2] zou worden verhoogd ten behoeve van de aankoop van de coffeeshop. Verdachte stelt niet te hebben geweten van de valse werkgeversverklaringen. Medeverdachte [medeverdachte] zou die hebben geregeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor het verkrijgen van een hypotheek een voldoende hoog en vast inkomen noodzakelijk is en dat ten bewijze daarvan een werkgeversverklaring moet worden overgelegd. Verdachte moet zich ervan bewust zijn geweest dat de gegevens in die verklaring gelijk dienden te zijn aan die in het aanvraagformulier. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de werkgeversverklaringen onjuiste informatie zouden bevatten over haar salaris en dienstverband waardoor zij voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gebruik daarvan en de oplichting daarmee ter verkrijging van de verhoogde hypotheek.
De rechtbank kan uit het dossier niet afleiden en op basis van pagina 11944 de aanwezigheid van een salarisspecificatie van [naam 1] van 31 mei 2006 te [plaatsnaam 1] op naam [verdachte] met betrekking tot mei 2006 waarop zou staan dat er (netto) € 2981,73 aan salaris is of wordt uitbetaald op rekeningnummer [nummer 2] en dat [verdachte] per 1 september 2005 in dienst is getreden kunnen vaststellen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel in de tenlastelegging onder de feiten 2 en 3 dan ook vrijspreken.
Feit 4
Aankoop [naam 2]
Uit de hierboven bij de feiten 2 en 3 aangehaalde bewijsmiddelen, die hier als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [naam 2] door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is aangekocht met geld dat is verkregen door het plegen van valsheid in geschrift en oplichting waarmee de hypotheek van de [adres 2] is opgehoogd. Naar aanleiding daarvan is een bouwdepot van € 21.900,-- uitgekeerd. Dit, onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen geldbedrag, is tezamen en in vereniging met [medeverdachte] aangewend ten behoeve van de aankoop en uit het oordeel van de rechtbank onder de feiten 2 en 3 volgt dat verdachte dit wist.
Contante stortingen
Verdachte heeft tussen 2005 en 2018 in totaal € 598.714,41 aan contant geld op haar bankrekeningen gestort gekregen. In totaal is er € 516.814,41 meer contant geld gestort dan er is opgenomen. Een deel van de stortingen tussen 2013 en 2016 – in totaal € 38.508,-- – kan worden verklaard uit een legale inkomstenbron. Verdachte hield in die periode namelijk een paardenpension en de inkomsten die zij daarmee genereerde, heeft zij opgegeven aan de Belastingdienst als inkomen uit overige werkzaamheden. [14]
Verdachte heeft verklaard dat zij elke maand geld kreeg van [medeverdachte] (
de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) dat cash bij haar werd gebracht. De stortingen op haar [benadeelde 1] -rekening ( [nummer 1] ) moeten, volgens verdachte, afkomstig zijn van [naam 2] en zijn opbrengsten uit die zaak. [medeverdachte] kon het op verdachtes bankrekening storten, omdat hij beschikte over een bankpas van deze [benadeelde 1] -rekening. Deze rekening betreft een betaalrekening. De geldbedragen die op de rekening [benadeelde 2] bankrekening ( [nummer 3] ) zijn gestort, zijn afkomstig van haar werkzaamheden met de paardenstallen en van het cash geld dat [medeverdachte] haar gaf. Deze rekening was gekoppeld aan de hypothecaire lening bij [benadeelde 2] . Er kwam geld binnen vanuit de coffeeshop en dat was eerlijk verdiend. [15]
Gelet op het oordeel van de rechtbank dat coffeeshop [naam 2] is aangekocht door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met uit eigen misdrijf verkregen vermogen, is de rechtbank van oordeel dat het cash geld – dat volgens verdachte met die coffeeshop werd verdiend en waarmee de contante stortingen op haar bankrekeningen kunnen worden verklaard – middellijk afkomstig is uit eigen misdrijf. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] de misdrijven gepleegd waaruit het geld voor de aankoop van de coffeeshop is verkregen, verdachte wist dat het geld dat vervolgens is verdiend met die coffeeshop ook uit misdrijf afkomstig was. Door dat geld vervolgens (door [medeverdachte] ) op haar bankrekening te (laten) storten, heeft zij zich tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het witwassen van deze contante stortingen.
De verdediging heeft gesteld dat de besmetting van de opbrengsten van [naam 2] , door het startkapitaal uit misdrijf afkomstig is, niet ongelimiteerd is. De omvang van het startkapitaal (€ 50.000,--) zou te gering zijn ten opzichte van de grote opbrengsten (vele miljoenen Euro). De raadsman heeft daarbij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN0578). De rechtbank volgt de raadsman niet in diens verweer. De raadsman miskent dat het arrest gaat over vermenging van legaal vermogen met illegaal vermogen en de gevolgen voor het legale bestanddeel van dat vermogen. In deze zaak is geen sprake van een dergelijke vermenging. De aankoopsom is immers niet vermengd met de opbrengsten van de coffeeshop, maar geheel voldaan aan de verkoper.
Salaris
Onder vermelding van ‘salaris’ werd tussen 14 juni 2006 en 30 januari 2008 middels 16 transacties € 52.547,67 overgemaakt van de bankrekening ten name van [naam 6] naar het bankrekeningnummer [nummer 4] ten name van verdachte. [16] Verdachte heeft verklaard dat zij geen werk heeft verricht voor deze B.V. en dat zij niet weet wat haar inkomsten waren uit dat bedrijf. [17]
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de salarisbetalingen aan verdachte vanaf de bankrekening van [naam 6] sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van verdachte mag daarom worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Verdachte heeft niet uitgelegd waarom zij ondanks dat zij geen werkzaamheden verrichtte voor [naam 6] , toch van deze rechtspersoon gelden heeft ontvangen onder de noemer van “salaris”. Daardoor heeft verdachte het vermoeden van witwassen niet ontkracht en is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat zij wist, in de vorm van voorwaardelijk opzet, dat deze betalingen geen legale herkomst hadden en dus afkomstig zijn uit enig misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van dit feit sprake is van medeplegen. De gelden zijn door en in opdracht van een derde, mogelijk medeverdachte [medeverdachte] , onder vermelding van “salaris” overgemaakt op de rekening van verdachte. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige samenwerking dat sprake is van medeplegen.
Gewoonte
Verdachte heeft zich tussen 2005 en 2018 schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 642.754,08. Gelet op deze langdurige periode en de omvang van het witgewassen geldbedrag is de rechtbank van oordeel dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
zij in
of omstreeksde periode van 1 juni 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Arnhem en/of Rheden en/of Nistelrode en/of Velp en/of Eindhoven, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleenmet het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van
een valse naam en/ofeen valse hoedanigheid en
/ofdoor listige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 2] . heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
het verlenen van een dienst, het ter
beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,te weten
-het verstrekken van / het oversluiten van een hypothecaire lening (tbv de woning aan de [adres 2] ) en het verstrekken van een bouwdepot
en het verstrekken van een (consumptief) kredieten/of
-het ter beschikking stellen van een bedrag van 385.000 euro
, althans een geldbedrag,
door
-aan te geven / in te vullen (in het aanvraagformulier [benadeelde 2] ) dat zij als accountmanager in loondienst met vast dienstverband werkzaam is bij [naam 1] (B-016, pag 11929-11936) en
/of
-aan te geven / in te vullen dat zij bij [naam 1] een bruto jaarsalaris verdient van 62.156 euro (pag 11929) en
/of
-een werkgeversverklaring van [naam 1] (ondertekend op 24 juli 2006 te Arnhem door [naam 4] ) waarin staat [verdachte] sinds 1 september 2005 als accountmanager (voor onbepaalde tijd of in vaste dienst) werkzaam is en een bruto jaarsalaris van 57.557,16 euro en vakantietoeslag van 4604,57 euro verdient (B-18, pag 11943)) te overleggen en
/of
-een werkgeversverklaring van [naam 1] (ondertekend op 12 juli 2006 te [plaatsnaam 3] door [naam 4] ) waarin staat [verdachte] sinds 1 september 2005 als accountmanager (voor onbepaalde tijd of in vaste dienst) werkzaam is en een bruto jaarsalaris van 57.557,16 euro en vakantietoeslag van 4604,57 euro verdient (B-20, pag 11950/11951)) te overleggen
en/of
-een salarisspecificatie van [naam 1] (dd 31 mei 2006) te Arnhem gericht aan [verdachte] met betrekking tot mei 2006 waarop staat dat er (netto) 2981,73 euro aan salaris is/wordt uitbetaald op rekeningnummer [nummer 2] en dat [verdachte] per 1 september 2005 in dienst is getreden) te overleggen (B-18, pag 11944);
3.
zij
in of omstreeksde periode van 1 juni 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Arnhem en/of Rheden en/of Nistelrode en/of Velp en/of Eindhoven, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleenopzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse
en/of vervalstegeschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
-een werkgeversverklaring van [naam 1] (ondertekend op 24 juli 2006 te Arnhem door [naam 4] ) waarin staat [verdachte] sinds 1 september 2005 als accountmanager (voor onbepaalde tijd of in vaste dienst) werkzaam is en een bruto jaarsalaris van 57.557,16 euro en vakantietoeslag van 4604,57 euro verdient (B-18, pag 11943) en
/of
- een werkgeversverklaring van [naam 1] (ondertekend op 12 juli 2006 te Arnhem door [naam 4] ) waarin staat [verdachte] sinds 1 september 2005 als accountmanager (voor onbepaalde tijd of in vaste dienst) werkzaam is en een bruto jaarsalaris van 57.557,16 euro en vakantietoeslag van 4604,57 euro verdient (B-20, pag 11950/11951)
en/of
-een salarisspecificatie van [naam 1] (dd 31 mei 2006) te Arnhem gericht aan [verdachte] met betrekking tot mei 2006 waarop staat dat er (netto) 2981,73 euro aan salaris is/wordt uitbetaald op rekeningnummer [nummer 2] en dat [verdachte] per 1 september 2005 in dienst is getreden (B-18, pag 11944)te verstrekken aan / toe te zenden / toe te doen komen aan [benadeelde 2] Bank NV ten behoeve van een hypotheekaanvraag / het verkrijgen van een hypothecaire lening mbt een woning aan de [adres 2] ;
4.
zij op diverse tijdstippen in
of omstreeksde periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2017, te Arnhem en/of Rheden, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen
, althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft zij, verdachte, en
/of(één of meer van) haar mededaders, een of meerdere (grote) geldbedragen,
van in totaal 652.064,08 euroverworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en
/oféén of meer van haar mededaders, wisten
, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat voornoemde geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig/eigen misdrijf.
Immers heeft verdachte
- een geldbedrag
- van in totaal 549.516,41 euro(contante stortingen op diverse bankrekeningen) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl zij, verdachte en
/of één of meer vanhaar mededader
s, wisten
, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat voornoemde geldbedragen –
onmiddellijk ofmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf ( zaaksdossier B. en berekening ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel);
- een geldbedrag
- van in totaal 50.000,-- euroverworven en/of voorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt door dit bedrag/deze gelden
(mede)aan te wenden ten behoeve van de aankoop/betaling van [naam 2] terwijl zij, verdachte en
/of één of meer vanhaar mededader
s, wisten
, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat voornoemde geldbedragen – onmiddellijk
of middellijk– afkomstig waren uit
enig/eigen misdrijf (zaaksdossier H. ondernemingen en zaaksdossier B.);
- een geldbedrag – van in totaal 52.547,67 euro onder vermelding van ‘salaris’ – verworven en/of voorhanden gehad en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl zij, verdachte en
/oféén of meer van haar mededaders, wisten,
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat voornoemde geldbedragen –
onmiddellijk ofmiddellijk – afkomstig waren uit enig/eigen misdrijf (zaaksdossier H., salaris [naam 6] ).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
de eendaadse samenloop van:
feit 2:
medeplegen van oplichting;
en:
feit 3:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
feit 4:
medeplegen van gewoontewitwassen

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het plegen van de feiten 1 tot en met 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een (partiële) bewezenverklaring een werkstraf op te leggen in combinatie met een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf. Rekening moet worden gehouden met de rol van verdachte, dat zij medewerking aan het onderzoek heeft verleend, het tijdsverloop en met het feit dat zij met een berg aan schulden is achtergebleven.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met iemand anders gebruik gemaakt van valse werkgeversverklaringen, waarmee zij [benadeelde 2] . hebben opgelicht. Hiermee is het vertrouwen dat hypotheekverstrekkers in de juistheid van dergelijke documenten moeten kunnen hebben, geschaad. Daarnaast is het vertrouwen dat in het economisch verkeer aan dergelijke documenten moet kunnen worden ontleend ondermijnd. Verder heeft verdachte zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en bevordert het plegen van strafbare feiten. Door het wegsluizen van crimineel geld wordt namelijk de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt. In totaal heeft verdachte een geldbedrag van € 642.754,08 witgewassen.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Wat betreft witwassen bestaat er geen LOVS-oriëntatiepunt, in de praktijk wordt aangesloten bij het oriëntatiepunt voor fraude. Hieruit volgt dat bij een benadelingsbedrag tussen de € 500.000,-- en € 1.000.000,-- het oriëntatiepunt is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien tot vierentwintig maanden wordt opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich – zoals hierboven beschreven – schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Een aantal van deze feiten is echter al lange tijd geleden gepleegd, namelijk in 2006. Hiermee zal de rechtbank rekening houden bij de straftoemeting. Verder houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het uitgangspunt is dat een rechtbank binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn een vonnis uitspreekt. De redelijke termijn is in onderhavige zaak aangevangen op de dag waarop verdachte werd aangehouden, 12 november 2018. Verdachte kon op basis van deze omstandigheid in redelijkheid verwachten dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank doet op 9 juni 2022 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met een periode van ruim anderhalf jaar overschreden, hetgeen niet volledig voor rekening van verdachte moet komen. De overschrijding zal leiden tot matiging van de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 6 april 2022. Uit dit rapport volgt dat verdachte sinds de strafbare feiten hebben plaatsgevonden, een lange periode van financiële problematiek heeft gekend waardoor zij uiteindelijk in de schuldsanering is beland. Inmiddels heeft verdachte dit traject in positieve zin afgerond en heeft zij haar leven op orde. Verdachte heeft een inkomen uit een vaste baan en zij neemt verantwoordelijkheid voor wat er gebeurd is. Het recidiverisico is ingeschat als laag en de reclassering adviseert de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Deze omstandigheden maken dat naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de gegeven situatie niet (langer) passend is.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis in het geval van het niet of niet goed uitvoeren van die taakstraf, aan verdachte opleggen. De dagen die verdachte in verzekering gesteld heeft doorgebracht, zullen worden afgetrokken van de taakstraf.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 55, 57, 225, 326, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van één jaar schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstrafvan
240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.E. ter Hart (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. J.M.J.M. Doon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juni 2022.
Bijlage 1
Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 28 februari 2006
te Arnhem en/of Rheden en/of Amsterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter
beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen
van een inschuld, te weten
-het aangaan van een kredietovereenkomst / het verstekken van een flexibel krediet,
en/of
-het ter beschikking stellen van een bedrag van 25.000 euro, althans een geldbedrag,
door
-aan te geven / in te vullen (in het Aanvraagformulier [naam 3] )
dat zij als accountmanager met vast dienstverband voor 40 uur per week werkzaam
is bij [naam 1] en/of
-aan te geven / in te vullen dat zij bij [naam 1] maandelijks een netto inkomen heeft
van 2140 euro en dat haar maandelijkse woonlasten 700 euro bedragen en/of
-aan te geven / in te vullen dat de gegevens naar waarheid zijn ingevuld;
(B-21, pag 11954-11959)
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 augustus 2006
te Arnhem en/of Rheden en/of Nistelrode en/of Velp en/of Eindhoven, althans in
Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 2] .
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter
beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen
van een inschuld, te weten
-het verstrekken van / het oversluiten van een hypothecaire lening (tbv de woning
aan de [adres 2] ) en het verstrekken van een bouwdepot en het
verstrekken van een (consumptief) krediet en/of
-het ter beschikking stellen van een bedrag van 385.000 euro, althans een
geldbedrag,
door
-aan te geven / in te vullen (in het aanvraagformulier [benadeelde 2] ) dat zij
als accountmanager in loondienst met vast dienstverband werkzaam is bij [naam 1]
(B-016, pag 11929-11936) en/of
-aan te geven / in te vullen dat zij bij [naam 1] een bruto jaarsalaris
verdient van 62.156 euro (pag 11929) en/of
-een werkgeversverklaring van [naam 1] (ondertekend op
24 juli 2006 te Arnhem door [naam 4] ) waarin staat [verdachte] sinds 1
september 2005 als accountmanager (voor onbepaalde tijd of in vaste dienst)
werkzaam is en een bruto jaarsalaris van 57.557,16 euro en vakantietoeslag van
4604,57 euro verdient (B-18, pag 11943)) te overleggen en/of
-een werkgeversverklaring van [naam 1] (ondertekend op
12 juli 2006 te [plaatsnaam 4] door [naam 4] ) waarin staat [verdachte] sinds 1
september 2005 als accountmanager (voor onbepaalde tijd of in vaste dienst)
werkzaam is en een bruto jaarsalaris van 57.557,16 euro en vakantietoeslag van
4604,57 euro verdient (B-20, pag 11950/11951)) te overleggen en/of
-een salarisspecificatie van [naam 1] (dd 31 mei 2006) te [plaatsnaam 5] gericht
aan [verdachte] met betrekking tot mei 2006 waarop staat dat er (netto) 2981,73
euro aan salaris is/wordt uitbetaald op rekeningnummer [nummer 2] en dat [verdachte]
per 1 september 2005 in dienst is getreden) te overleggen (B-18, pag 11944);
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 augustus 2006
te Arnhem en/of Rheden en/of Nistelrode en/of Velp en/of Eindhoven, althans in
Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om
tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst,
door
-een werkgeversverklaring van [naam 1] (ondertekend op
24 juli 2006 te [plaatsnaam 5] door [naam 4] ) waarin staat [verdachte] sinds 1
september 2005 als accountmanager (voor onbepaalde tijd of in vaste dienst)
werkzaam is en een bruto jaarsalaris van 57.557,16 euro en vakantietoeslag van
4604,57 euro verdient (B-18, pag 11943) en/of
- een werkgeversverklaring van [naam 1] (ondertekend op
12 juli 2006 te [plaatsnaam 6] door [naam 4] ) waarin staat [verdachte] sinds 1
september 2005 als accountmanager (voor onbepaalde tijd of in vaste dienst)
werkzaam is en een bruto jaarsalaris van 57.557,16 euro en vakantietoeslag van
4604,57 euro verdient (B-20, pag 11950/11951) en/of
-een salarisspecificatie van [naam 1] (dd 31 mei 2006) te [plaatsnaam 7] gericht
aan [verdachte] met betrekking tot mei 2006 waarop staat dat er (netto) 2981,73
euro aan salaris is/wordt uitbetaald op rekeningnummer [nummer 2] en dat [verdachte]
per 1 september 2005 in dienst is getreden (B-18, pag 11944)
te verstrekken aan / toe te zenden / toe te doen komen aan [benadeelde 2] Bank NV ten
behoeve van een hypotheekaanvraag / het verkrijgen van een hypothecaire lening
mbt een woning aan de [adres 2] ;
4.
zij op diverse tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2005 tot en met 31
december 2017, te Arnhem en/of Rheden, althans (elders) in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van
witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft zij, verdachte, en/of (één of meer van) haar
mededaders,
een of meerdere (grote) geldbedragen, van in totaal 652.064,08 euro
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
voornoemde geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of één of meer van haar mededaders, wisten, althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voornoemde geldbedragen – onmiddellijk
of middellijk – afkomstig waren uit enig/eigen misdrijf.
Immers heeft verdachte
- een geldbedrag - van in totaal 549.516,41 euro (contante stortingen op diverse bankrekeningen) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl zij, verdachte en/of één of meer van
haar mededaders, wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat
voornoemde geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig
misdrijf ( zaaksdossier B. en berekening ontneming wederrechtelijk verkregen
voordeel);
- een geldbedrag - van in totaal 50.000,-- euro verworven en/of voorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt door dit
bedrag/deze gelden (mede) aan te wenden ten behoeve van de aankoop/betaling
van [naam 2] terwijl zij, verdachte en/of één of meer van haar
mededaders, wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voornoemde geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig/eigen
misdrijf (zaaksdossier H. ondernemingen en zaaksdossier B.);
- een geldbedrag – van in totaal 52.547,67 euro onder vermelding van ‘salaris’ –
verworven en/of voorhanden gehad en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl zij,
verdachte en/of één of meer van haar mededaders, wisten, althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden, dat voornoemde geldbedragen – onmiddellijk of middellijk
– afkomstig waren uit enig/eigen misdrijf (zaaksdossier H., salaris [naam 6] ).

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 5] [naam 5] , gesloten op 29 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Bijlage B-016, p. 11929-11932 en 11935.
3.Bijlage B-017, p. 11939.
4.Bijlage B-014, p. 11914.
5.Het proces-verbaal analyse hypotheekdossier [verdachte] , p. 2778, 2780 en 2782.
6.Bijlage B-018, p. 11943.
7.Bijlage B-020, p. 11950.
8.Het proces-verbaal van 29 maart 2021, p. 1171.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 215.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 274-275.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 255.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 9562.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 9854.
14.Het proces-verbaal van 29 maart 2021, p. 1174-1175.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 3611.
16.Het proces-verbaal van bevindingen analyse bankrekening [naam 6] , p. 2653 + Bijlage 1, p. 2660.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 3610.