In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-partners, hierna aangeduid als eiser en gedaagde. De eiser vorderde dat de gedaagde medewerking verleent aan de omzetting van een kredietovereenkomst die zij samen hadden afgesloten, en dat gedaagde bijdraagt aan de maandelijkse kosten van het krediet. De partijen hadden in 2014 een kredietovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 30.000,00, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk waren. Na de beëindiging van hun relatie in 2016 heeft eiser alle maandlasten voldaan, terwijl gedaagde weigerde bij te dragen aan de rente en aflossing. Eiser stelde dat de rente opliep en dat dit zijn financiële mogelijkheden beperkte, vooral omdat het krediet geregistreerd stond bij de BKR.
De gedaagde voerde verweer en stelde dat eiser geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, omdat de kinderalimentatie al rekening hield met de door eiser betaalde rente en aflossing. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser wel degelijk een spoedeisend belang had en dat de vordering tot betaling van een bedrag van € 98,00 per maand door gedaagde aan eiser toewijsbaar was. De rechter wees de vordering tot medewerking aan de omzetting van de kredietovereenkomst af, omdat deze te algemeen was geformuleerd. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen in het kader van hun gezamenlijke financiële verplichtingen en de noodzaak voor duidelijke afspraken na een relatiebreuk.