ECLI:NL:RBGEL:2022:4872

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
C/05/397860 / HZ ZA 21-426
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door klebsiella-besmetting in zaagsel geleverd aan varkensbedrijf

In deze civiele zaak vordert de eiser, een varkenshouder, schadevergoeding van twee gedaagden wegens de vermeende besmetting van zijn biggen met de klebsiella-bacterie, die zou zijn veroorzaakt door zaagsel dat door de gedaagden is geleverd. De eiser stelt dat de biggen zijn bezweken door de besmetting met de bacterie, die aanwezig zou zijn geweest in het zaagsel dat door de gedaagde sub 1 is geleverd, en dat dit zaagsel geproduceerd is door gedaagde sub 2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft kunnen bewijzen dat het zaagsel bij levering besmet was met klebsiella. De rechtbank wijst erop dat de gedaagden niet aansprakelijk zijn, omdat er onvoldoende bewijs is dat het zaagsel bij de levering de bacterie bevatte. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van de eiser moeten worden afgewezen, omdat de gedaagden niet tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen. De eiser wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/397860 / HZ ZA 21-426
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
[eiser]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.E. de Leeuw-Blokland te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. Benningen te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Riyazi te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.Samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over biggen in het varkensbedrijf van [eiser] die zijn bezweken als gevolg van besmetting met de klebsiella-bacterie. Volgens [eiser] zijn de biggen besmet geraakt door zaagsel dat is geproduceerd door [gedaagde sub 2] en geleverd door [gedaagde sub 1] . [eiser] heeft dat zaagsel gebruikt als strooisel op de vloeren in de kraamstallen waar de biggen worden geboren. In dat zaagsel is ook de klebsiella-bacterie aangetroffen. [eiser] houdt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg hiervan heeft geleden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wijzen aansprakelijkheid van de hand.
1.2.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser] en dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Hierna licht zij haar beslissing toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 maart 2022
  • de akte houdende overlegging producties van [eiser] van 21 april 2022
  • de aanvullende productie 6 van [gedaagde sub 1] van 21 april 2022
  • de aanvullende productie 10 van [gedaagde sub 2] van 21 april 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 juni 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft een varkensbedrijf aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Het is een zogenoemd gesloten bedrijf; zowel een varkensfokkerij als een varkensmesterij, zonder aanvoer van varkens van derden.
3.2.
[gedaagde sub 1] is gespecialiseerd in het verwerken en verpakken van hoogwaardige diervoeders. Daarnaast levert zij verpakt zaagsel aan derden. [gedaagde sub 1] koopt dit verpakte zaagsel al sinds jaren in bij [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] produceert en levert houtvezelproducten voor onder meer de agrarische sector.
3.3.
In november 2016 heeft “ [bedrijf] ”, via de website [bedrijf agrarische producten] , een partij zaagsel gekocht van [gedaagde sub 1] (productie 2 bij dagvaarding). Het betrof 1.404 in plastic verpakte balen geperst zaagsel, geproduceerd en in balen verpakt door [gedaagde sub 2] . Op 17 november 2016 zijn de pallets door [gedaagde sub 1] geleverd, waarvan vier pallets met 78 balen bij [eiser] en veertien pallets bij [bedrijf] .
3.4.
Bij factuur van 23 november 2016 (productie 33 van [eiser] ) heeft [bedrijf] aan [eiser] een bedrag van € 255,24 inclusief btw in rekening gebracht voor “
de door ons samen gekocht zaagsel”.
3.5.
Vanaf eind maart 2017 is [eiser] het door [gedaagde sub 1] geleverde zaagsel gaan gebruiken. Hij heeft het gebruikt als strooisel op de vloeren van de kraamhokken in de kraamstallen waar de biggen worden geboren. [bedrijf] gebruikte het zaagsel in de vrachtauto’s die de varkens naar de slacht vervoeren.
3.6.
In de periode van mei tot en met augustus was sprake van een verhoogde uitval/sterfte van jonggeboren biggen. Al deze jonge biggen gingen binnen 24-48 uur dood.
3.7.
De dierenarts, [dierenarts] van dierenartspraktijk [dierenartsenpraktijk] , heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak van de uitval van de biggen. Op 4 mei 2017 heeft hij sectie uitgevoerd op twee dode biggen en daarnaast ook bloed en speeksel afgenomen van biggen en zeugen in de kraamstallen.
3.8.
In opdracht van [dierenartsenpraktijk] heeft onderzoekslaboratorium [laboratorium] (hierna: [laboratorium] ) bacteriologisch onderzoek verricht. De uitslag van 20 juni 2017 (productie 3 bij dagvaarding) vermeldt onder meer: “
veel non-haemolytische E. coli (A)”.
3.9.
Op 16 juli 2017 bleek uit onderzoek door [laboratorium] aan een dode kraamstalbig (productie 3 bij dagvaarding) dat sprake was van “
Veel Klebsiella spp. (A)”. De klebsiella-bacterie kan een acute bloedvergiftiging veroorzaken, waaraan jonge biggen sterven.
3.10.
Op 24 juli 2017 heeft [laboratorium] in opdracht van [dierenartsenpraktijk] het zaagsel onderzocht op klebsiella. In geen van de drie monsters is klebsiella aangetroffen.
3.11.
Eind juli 2017 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 1] gemeld dat er problemen bij de varkens waren als gevolg van de klebsiella-bacterie en dat deze verband leken te houden met het door [gedaagde sub 1] geleverde zaagsel.
3.12.
Op 10 augustus 2017 heeft de [medewerker gedaagde sub 1] van [gedaagde sub 1] [eiser] bezocht. Hij heeft meegedeeld dat [gedaagde sub 1] ter vervanging van het geleverde zaagsel een nieuwe pallet met balen zaagsel zou leveren aan [eiser] .
3.13.
Op 4 september 2017 heeft [gedaagde sub 2] zelf het zaagsel laten onderzoeken dat [eiser] als “besmet” had aangewezen. Er werd geen klebsiella aangetroffen. (productie 2 van [gedaagde sub 2] )
3.14.
Op 19 september 2017 heeft [laboratorium] in opdracht van [eiser] het zaagsel weer onderzocht. Het onderzoeksresultaat (productie 3 bij dagvaarding) vermeldt: “
geen groei”.
3.15.
Op 21 september 2017 heeft [gedaagde sub 1] ter vervanging van het eerder geleverde zaagsel aan [eiser] een pallet zaagsel geleverd en aan [bedrijf] vier pallets.
3.16.
Op 30 september 2017 heeft [laboratorium] opnieuw zaagsel uit een nog ongeopende baal uit de zending van [gedaagde sub 1] onderzocht. Het onderzoeksresultaat (productie 3 bij dagvaarding) vermeldt: “
meerdere Klebsiella ssp. (A)”.
3.17.
Nadat [eiser] het zaagsel uit de kraamstallen had verwijderd, daalde de uitval onder de biggen en was deze vanaf september 2017 weer op normaal niveau.
3.18.
Bij e-mail van 18 oktober 2017 (productie 1 bij dagvaarding) heeft de [medewerker gedaagde sub 1] aan [eiser] meegedeeld:
“(…)
Ik heb met [gedaagde sub 2] overlegt over het zaagsel, hij zegt als het aantoonbaar in het zaagsel zit betaald de verzekering uit anders niet.
(…)”
3.19.
Op 12 januari 2018 heeft [dierenartsenpraktijk] een bedrijfsrapport uitgebracht (productie 3 bij dagvaarding), dat onder meer als volgt luidt:
“(…)
Klebsiella is bekend voor het veroorzaken van zeer ernstige gevallen van mastitis bij koeien en daar is deprimaire rol van de kwaliteit van de houtkrullen (of zaagsel)een algemeen aangenomen feit.
Op deze grond van deze voorkennis hebben we als eerste maatregel de houtkrullen, die sinds jaren routinematig werden gebruikt op het bedrijf en die nog nooit tot problemen hadden geleid, weggelaten en zeer intensief gaan schoonmaken.Het weglaten van de houtkrullen was de belangrijkste maatregel, die instant tot vermindering van de incidentie en mortaliteit leidde. Een stoomcleaner is hier eind juli ook voor ingezet met aanvullend succes. De bacteriologische uitslag van materiaal van 29 september uit een ongeopend pak houtzaagsel van dezelfde levering en leverancier heeft een kweek van klebsiella opgeleverd, wat volgens ons eensluitend bewijsbezorgd heeft voor het belang in het ontstaan van het probleem en bewijst de ondermaatse kwaliteit van het betrokken zaagsel.
(…)”
3.20.
Bij brief van 6 februari 2018 (productie 10 bij dagvaarding) heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [eiser] [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade als gevolg van het door [gedaagde sub 1] geleverde zaagsel dat was besmet met de klebsiella-bacterie, en verzocht om de schade te vergoeden. [gedaagde sub 1] is daartoe niet overgegaan.
3.21.
Op 20 maart 2018 heeft [expertisebureau] in opdracht van de schadeverzekeraar van [gedaagde sub 2] een expertiserapport uitgebracht (productie 3 van [gedaagde sub 1] /productie 1 van [gedaagde sub 2] ). In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Zowel de bij [bedrijf] geloste balen zaagsel als de bij claimant[ [eiser] , rechtbank]
geloste balen, zijn afkomstig van dezelfde partij van verzekerde en dezelfde dag gedroogd en verpakt. De beide broers exploiteren een varkenshouderij en van [bedrijf] zijn geen klachten met betrekking tot Klebsiella ontvangen.
Schadeoorzaak
(…)
Het zaagsel wordt bij verzekerde op een temperatuur van 95 graden gedroogd. Bij deze temperaturen worden eventuele Klebsiella bacteriën gedood.
Uit het behandelverslag van De [dierenartsenpraktijk] blijkt dat pas de derde keer dat een zaagselmonster werd onderzocht, er Klebsiella werd aangetroffen. Tien dagen eerder werd er nog geen Klebsiella aangetroffen en ten tijde van het aantreffen van de Klebsiella in zaagsel was de uitval in de biggen al een maand tot nul gereduceerd. Zoals hierboven reeds gesteld, is zowel de monsternemer als de herkomst van de monsters als de omstandigheden waaronder monsters zijn genomen onbekend.
Er wordt vaker een verband vermoed tussen het uitbreken van Klebsiella en de aanwezigheid van zaagsel in de stallen. Vaak is dit bij melkvee, waar de Klebsiella uierontsteking (mastitis) veroorzaakt. In de meeste gevallen blijkt het zaagsel niet de primaire oorzaak te zijn. Het schone zaagsel is dan wel de ideale voedingsbodem waarin de Klebsiella bacteriën – afkomstig van de koeien zelf! – kunnen gedijen en andere koeien kunnen besmetten.
(…)”
3.22.
Bij e-mail van 16 augustus 2018 (productie 15 bij dagvaarding) heeft [verzekeraar] , de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde sub 1] , aan de advocaat van [eiser] onder meer meegedeeld:
“(…)
Het is ons niet geheel duidelijk op grond waarvan u van mening bent dat onze verzekerde aansprakelijk is. In de brief van DAS Rechtsbijstand wordt gesteld dat sprake was van een overeenkomst tussen uw cliënt [eiser] ( [eiser] ) en [gedaagde sub 1] . Dit klopt niet. Onze verzekerde had een overeenkomst gesloten met [bedrijf] ( [bedrijf] ) en niet met uw cliënt. Bij de aflevering van het zaagsel bij [bedrijf] werd de chauffeur verzocht om 8 pallets bij [bedrijf] te lossen en de overige 10 pallets bij het bedrijf van diens broer, [eiser] , af te leveren. Onder protest heeft de chauffeur aan dit verzoek voldaan, omdat hij elders weer moest laden. Van een contractuele relatie tussen uw cliënt en onze verzekerde was daarom geen sprake.
Onze verzekerde heeft het zaagsel direct vanaf diens toeleverancier [gedaagde sub 2] afgeleverd bij [bedrijf] . Door onze verzekerde zijn geen bewerkingen gedaan aan het product. Aangezien er geen contractuele relatie bestaat tussen onze verzekerde en uw cliënt zal een onrechtmatige daad aan de zijde van onze verzekerde door u moeten worden aangetoond. Van een onrechtmatige daad aan de zijde van onze verzekerde is niets gebleken.
(…)
Wij wijzen de aansprakelijkheid van onze verzekerde af.
(…)”
3.23.
Bij brieven van 18 oktober 2018 (productie 11 bij dagvaarding) heeft (de advocaat van) [eiser] [gedaagde sub 2] en diens aansprakelijkheidsverzekeraar [verzekeraar] eveneens aansprakelijk gesteld voor de geleden schade en verzocht om deze te vergoeden. [gedaagde sub 2] en [verzekeraar] hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen en zijn niet tot vergoeding van de schade overgegaan.
3.24.
Bij brief van 18 februari 2020 (productie 20 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [eiser] aan [verzekeraar] onder meer geschreven dat de klebsiella-bacterie die is aangetroffen in de onderzochte big van hetzelfde type is als die in het zaagsel, dat [gedaagde sub 1] geen of onvoldoende visuele controle van het zaagsel heeft uitgevoerd en dat zij erop vertrouwt dat de schade van [eiser] wordt vergoed.
3.25.
Bij brief van 10 maart 2020 (productie 21 bij dagvaarding) heeft [expert] , de door [verzekeraar] ingeschakelde expert, gereageerd op de onder 3.24 genoemde brief. [expert] schrijft onder meer:
“(…)
Op 29 september 2017 wordt door een dierenarts een monster van zaagsel genomen, maar uit de foto’s waarmee dat wordt geïllustreerd, wordt duidelijk dat het monster met blote handen wordt genomen en dat het hier dus een monster betreft dat niet volgens de regels is genomen. Het is bekend dat een Klebsiella bacterie via onder andere handen kan worden overgedragen; het op 29 september 2017 genomen monster is derhalve onbetrouwbaar en niet bruikbaar als bewijs.
(…)”
3.26.
Bij e-mail van 17 december 2020 (productie 9 bij dagvaarding) heeft [laboratorium] aan de advocaat van [eiser] onder meer meegedeeld:
“(…)
Eindconclusie van dit onderzoek met de basisvraag of het[de bacteriestammen uit respectievelijk de organen van de onderzochte big en die uit het zaagsel – rechtbank]
dezelfde stam betreft, zegt de onderzoeker: Wir konnten nicht Nachweisen, dass sie unterschiedlich sind. In het Nederlands: Ze konden niet bewijzen dat ze verschillend zijn. Aangezien deze techniek op dit moment de meest geschikte techniek is om dit onderzoek uit te voeren, kunnen we er m.i. vanuit gaan dat het hier inderdaad dezelfde stam betreft.
Het onderzoek is uitgevoerd door [bedrijf] uit Wenen, Oostenrijk.
(…)”
3.27.
Op 19 april 2021 heeft [adviesbureau] (hierna: [adviesbureau] ) in opdracht van [eiser] een rapport uitgebracht waarin zij de schade als gevolg van de klebsiella-besmetting heeft begroot. Volgens dit rapport (productie 12 bij dagvaarding) bedraagt de totale schade van [eiser] € 63.364,93 exclusief btw. [adviesbureau] heeft in verband met haar expertisewerkzaamheden een bedrag van € 2.750,00 exclusief btw aan [eiser] in rekening gebracht (productie 13 bij dagvaarding).
3.28.
Bij brief van 11 februari 2022 (productie 2 van [gedaagde sub 1] /productie 2 van [gedaagde sub 2] ) heeft [expertisebureau] in reactie op de door [eiser] inmiddels uitgebrachte dagvaarding in de onderhavige procedure onder meer het volgende geschreven aan de advocaat van [gedaagde sub 2] :
“(…)
[gedaagde sub 2] maakt voor de productie van het zaagsel gebruik van een eigen productiefaciliteit. Het hout wordt verkleind/vermalen tot de gewenste gradatie. Daarna wordt het zaagsel in een droogketel op een temperatuur van 95°C. gedroogd. In 2016 maakte [gedaagde sub 2] gebruik van een droogketel (merk Kara, vermogen 1,5 megaWatt) zonder temperatuursregistratie. De bandsnelheid van de droogketel werd automatisch op het vochtgehalte van het uitkomende zaagsel bijgestuurd. Als het zaagsel voldoende terug gedroogd is, is het ook zeker dat het zaagsel gedurende een langere tijd aan voldoende hoge temperaturen is blootgesteld. Overigens zal een Klebsiella infectie al bij temperaturen boven de 45°C. afsterven (stollingstemperatuur aminozuren). In 2018 heeft [gedaagde sub 2] de droogketel vervangen om zijn productiecapaciteit te verhogen. De nieuwe droogketel werkt op dezelfde wijze, wel worden alle temperaturen in de nieuwe ketel gelogd. De oude droogketel is nog aanwezig bij [gedaagde sub 2] en kan desgewenst onderzocht worden. Medewerkers van [gedaagde sub 2] kunnen desgewenst verklaren over de werking van de droogketel. Nadat het zaagsel terug gekoeld is, wordt het zaagsel in plastic zakken verpakt en afgeleverd. Het hele proces vindt inpandig plaats.
(…)”

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling aan haar van:
I. de schade van € 63.364,93, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2017 althans van een door de rechtbank te bepalen datum tot de dag van de algehele voldoening;
II. de expertisekosten ten bedrage van € 2.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
III. de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 2.228,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
IV. de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over zowel de proceskosten als de nakosten.
4.2.
Voor zover de vorderingen van [eiser] zich richten tegen [gedaagde sub 1] , legt [eiser] daaraan ten grondslag dat [gedaagde sub 1] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst en/of onrechtmatig – in strijd met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer betaamt – heeft gehandeld. [eiser] voert daartoe aan dat [gedaagde sub 1] een gebrekkig product heeft geleverd, omdat het geleverde zaagsel niet geschikt was voor gebruik in een varkensstal terwijl [eiser] dit wel mocht verwachten. [gedaagde sub 1] heeft nagelaten te controleren, althans er voldoende op toe te zien, dat het zaagsel zuiver en veilig is en geen vervuilingen of ziektekiemen bevat. [eiser] houdt [gedaagde sub 1] aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg hiervan heeft geleden.
4.3.
Ten opzichte van [gedaagde sub 2] legt [eiser] aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 2] een product in het verkeer heeft gebracht dat gebrekkig is en dat schade veroorzaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd. Daarmee heeft [gedaagde sub 2] jegens haar gehandeld in strijd met de op haar in het maatschappelijk verkeer rustende zorgvuldigheid en toerekenbaar onrechtmatig gehandeld, aldus [eiser] . Als producent is [gedaagde sub 2] verantwoordlijk voor het productieproces. Volgens [eiser] is het zaagsel niet gedroogd en onvoldoende verhit. Ook heeft [gedaagde sub 2] niet gecontroleerd of het zaagsel vrij was van vervuilingen en ziektekiemen. [eiser] houdt [gedaagde sub 2] aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg hiervan heeft geleden.
4.4.
Wat betreft de schade voert [eiser] aan dat de verhoogde uitval van jonge biggen heeft geleid tot gederfde opbrengst voor de opfok binnen het zeugenbedrijf en vleesmesterijvarkens. Daarnaast heeft de uitval geleid tot gederfde (voer)winst door de daling in de afzet van vleesvarkens. [eiser] begroot haar schade op € 20.016,82 voor de schade in de opfok en € 18.155,71 wegens schade door gederfde voerwinst. Daarnaast bestaat de schade uit extra kosten voor veearts, medicatie en onderzoeken, alsook arbeidskosten binnen het bedrijf in verband met de extra zorg en extra maatregelen voor de varkens door de verhoogde uitval, zoals het creëren van extra drinkmogelijkheden, de extra reinigingen, het ruimen van het zaagsel, stoomcleanen van de hokken enzovoort. De totale schade is door [adviesbureau] begroot op € 63.364,93 exclusief btw. De kosten van het opstellen van het rapport bedragen € 2.750,00 exclusief btw.
4.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren ieder afzonderlijk verweer.
[gedaagde sub 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
[gedaagde sub 2] concludeert eveneens tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad.
4.6.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover van belang voor de beoordeling.

5.De beoordeling

ten aanzien van [gedaagde sub 1]

[gedaagde sub 1] is geen contractspartij van [eiser] , dus er is geen sprake van wanprestatie
5.1.
Als eerste verweer voert [gedaagde sub 1] aan dat zij geen contractspartij is van [eiser] , zodat zij ten opzichte van [eiser] ook niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis. Dit verweer slaagt. [gedaagde sub 1] voert terecht aan dat de bestelling via de website van [bedrijf agrarische producten] is geplaatst door [bedrijf] ( [bedrijf] ) en niet door [eiser] (eiseres). [eiser] heeft hiertegen ter zitting ingebracht dat [bedrijf] telefonisch contact heeft gehad met [bedrijf agrarische producten] over de wens om het zaagsel gezamenlijk in te kopen. Namens [bedrijf agrarische producten] zou toen zijn gezegd dat de prijs dan onderling – dus tussen [eiser] en [bedrijf] – moest worden verdeeld, omdat via de website maar één factuuradres kon worden ingevuld. Wat tussen [bedrijf agrarische producten] en [eiser] zou zijn besproken, doet echter in de relatie tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] niet ter zake. Het leidt, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, in ieder geval niet tot de conclusie dat [eiser] de contractspartij is van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] voert in dit verband verder terecht aan dat [bedrijf] staat vermeld op de factuur als partij die het zaagsel heeft besteld en dat zij ook staat vermeld als partij waar het zaagsel moet worden afgeleverd, dat de volledige betaling via automatische incasso van de rekening van [bedrijf] heeft plaatsgevonden en dat [bedrijf] vervolgens aan [eiser] een factuur heeft verzonden voor de balen zaagsel die bij [eiser] zijn afgeleverd. Verder heeft [gedaagde sub 1] onweersproken aangevoerd dat pas op het moment van aflevering van de bestelde balen bij [bedrijf] aan de chauffeur is gevraagd om ook een aantal balen bij [eiser] af te leveren. Na telefonisch overleg met [gedaagde sub 1] heeft de chauffeur aan dit verzoek gehoor gegeven, omdat hij elders weer moest laden. Al deze omstandigheden duiden erop dat niet [eiser] , maar [bedrijf] de contractspartij van [gedaagde sub 1] is. De omstandigheid dat [gedaagde sub 1] – in de persoon van de [medewerker gedaagde sub 1] – wel de klacht van [eiser] over het geleverde zaagsel in behandeling heeft genomen en met [eiser] heeft besproken, maakt dit niet anders. [gedaagde sub 1] heeft dit uit coulance gedaan. Het heeft er dan ook niet toe geleid dat een contractuele relatie tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] is ontstaan.
5.2.
Omdat gezien het voorgaande geen sprake is van een contractuele relatie tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] , is ook geen sprake van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde sub 1] ten opzichte van [eiser] in de nakoming van haar verbintenis. De vordering is dus niet op die grondslag toewijsbaar.
[gedaagde sub 1] heeft niet onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser]
5.3.
[eiser] legt dan aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] in strijd met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer betaamt, en dus onrechtmatig, tegenover haar heeft gehandeld. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 1] een product geleverd dat bij normaal gebruik waarvoor het is bestemd, schade veroorzaakt. Dit is onzorgvuldig jegens gebruikers van dat product en daarmee onrechtmatig, aldus [eiser] . [gedaagde sub 1] had volgens [eiser] vooraf moeten controleren of het zaagsel zuiver en veilig was en geen vervuilingen of ziektekiemen bevatte. [gedaagde sub 1] (de [medewerker gedaagde sub 1] ) heeft echter pas naderhand, in augustus 2017, een visuele inspectie uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat balen zaagsel zijn geleverd die niet wit zijn, maar bruine puntjes bevatten, en verder dat het zaagsel gebrekkig was en daarom moest worden vervangen door nieuw zaagsel, zo voert [eiser] aan. Naar het oordeel van de rechtbank is echter van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] geen sprake. Zij overweegt daartoe het volgende.
Niet is komen vast te staan dat het zaagsel bij levering klebsiella bevatte
5.4.
[gedaagde sub 1] betwist ten eerste dat op het moment van verkoop/levering klebsiella in het zaagsel zat. Dit verweer slaagt.
5.5.
[gedaagde sub 1] verwijst in dit verband onder meer naar het productieproces van [gedaagde sub 2] (zie 3.28), dat zodanig is ingericht – in het bijzonder het verhitten van het zaagsel voordat het wordt verpakt – dat eventueel aanwezige klebsiella in het zaagsel het productieproces niet overleeft. Gelet op dit productieproces is het naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst onwaarschijnlijk dat het zaagsel bij aflevering besmet was met klebsiella. Op zichzelf is immers niet in geschil dat verhitting van het zaagsel een geschikte methode is om bacteriën zoals de klebsiella-bacterie te doden. De omstandigheid dat [gedaagde sub 2] in 2016 een andere stoomketel gebruikte, die in 2018 is vervangen, leidt niet tot een ander oordeel. Het productieproces is onveranderd gebleven, alleen de hoeveelheid zaagsel dat tegelijk behandeld kon worden is groter. [eiser] voert wel aan dat de hoeveelheden zaagsel die [gedaagde sub 2] in november 2016 heeft geproduceerd in de ‘oude’ stoomketel niet of onvolledig verhit zullen zijn, maar onderbouwt dit niet. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij.
5.6.
Daarnaast voert [gedaagde sub 1] onder verwijzing naar het rapport van [expert] (zie 3.25) terecht aan dat de wijze waarop het monster van het zaagsel is afgenomen ook de besmetting kan hebben veroorzaakt. Op de foto’s die zijn gemaakt van de afname van het monster is zichtbaar dat de onderzoeker geen handschoenen droeg, waardoor via de handen het monster besmet kan zijn geraakt. Ook is onbekend of het gebruikte mesje en het potje waarin het zaagsel is opgevangen, steriel waren.
5.7.
Verder voert [gedaagde sub 1] terecht aan dat ook de wijze waarop het zaagsel bij [eiser] is opgeslagen de besmetting met klebsiella kan hebben veroorzaakt. [gedaagde sub 1] wijst erop dat tussen de levering van het zaagsel en de afname van het monster tien maanden zijn verstreken. In die tien maanden bevond het zaagsel zich buiten de invloedssfeer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en kan het zaagsel besmet zijn geraakt. De baal kan immers beschadigd zijn geraakt en kan zijn opgeslagen in de omgeving van een bron van klebsiella, zoals mest.
5.8.
[gedaagde sub 1] betwist verder dat het onderzochte zaagsel door haar is geleverd. Zij voert onweersproken aan dat zij slechts eenmaal zaagsel bij [eiser] heeft geleverd en dat [eiser] dit zaagsel pas na vier maanden is gaan gebruiken. Er was dus ook door andere partijen geleverd zaagsel bij [eiser] aanwezig. Gelet hierop staat niet vast dat het onderzochte, besmette zaagsel afkomstig is van de levering van [gedaagde sub 1] .
5.9.
Ten slotte betwist [gedaagde sub 1] dat zij zou hebben erkend dat het zaagsel gebrekkig was. De [medewerker gedaagde sub 1] heeft uitsluitend te kennen gegeven dat er bruine spikkels in het zaagsel zaten. Dit zijn kleine stukjes boomschors, die ook tijdens het productieproces worden verhit en dus geen klebsiella kunnen bevatten. Uitsluitend om [eiser] ter wille te zijn heeft [gedaagde sub 1] een aantal balen zaagsel omgewisseld met balen met minder boomschors erin; de kwaliteit van het zaagsel was gelijk. In de baal zaagsel die – eveneens om [eiser] ter wille te zijn – is onderzocht, zat geen klebsiella, aldus [gedaagde sub 1] . Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] de gebrekkigheid van het zaagsel zou hebben erkend.
5.10.
[eiser] heeft nog een aantal producties overgelegd – schermafdrukken van de websites van de Gezondheidsdienst voor dieren en een zaagselleverancier (producties 35, 36 en 38) – waarin kort gezegd en onder meer staat vermeld dat zaagsel de klebsiella-bacterie kan bevatten als er bijvoorbeeld schors in zit van bomen die over de grond zijn gesleept. Ook verwijst zij naar een vonnis van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1907) in een zaak waarin is vastgesteld dat het zaagsel was besmet met klebsiella en tot een besmetting onder het vee heeft geleid. Uit deze producties kan echter hooguit worden opgemaakt dat een klebsiella-besmetting kan worden veroorzaakt door zaagsel en dat het zaagsel besmet kan zijn als er boomschors in zit. Dit zegt op zichzelf niets over de vraag of daarvan ook in deze zaak sprake is. Aan de genoemde producties kan dus niet de door [eiser] gewenste waarde worden gehecht.
5.11.
[eiser] wijst er verder nog op dat uit het onderzoek op 30 september 2017 bleek dat het zaagsel was besmet met klebsiella en dat deze klebsiella-bacterie van hetzelfde type was als de klebsiella-bacterie die in juli 2017 is aangetroffen in de dode big. Volgens [eiser] moet de besmetting dus wel zijn veroorzaakt door het zaagsel van [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] . Ook deze omstandigheden leiden echter niet tot een ander oordeel. Het onderzoek heeft pas tien maanden na levering van het zaagsel plaatsgevonden. Eerder (op 24 juli en 19 september 2017) onderzochte monsters van het zaagsel van [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] gaven een negatieve uitslag op het onderzoek naar Klebsiella. [gedaagde sub 1] voert dan ook terecht aan dat de besmetting mogelijk op enig moment tussen de aflevering van het zaagsel en de monsterafname heeft plaatsgevonden (zie ook 5.7). Bovendien is – mede door het tijdsverloop – denkbaar dat de besmetting heeft plaatsgevonden van de biggen naar het zaagsel in plaats van andersom. Dit zou de overeenkomst in type klebsiella-bacterie in de dode big en in het zaagsel kunnen verklaren. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat niet valt uit te sluiten dat de besmetting van het zaagsel is opgetreden bij het nemen van het monster (zie 5.6).
5.12.
De rechtbank overweegt ten slotte dat [eiser] geen zaagsel uit de levering van [gedaagde sub 1] meer voorhanden heeft. Bewijslevering – door middel van een deskundigenonderzoek – is dus niet aan de orde. Dit komt voor risico van [eiser] , op wie gelet op de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering immers de bewijslast rust.
5.13.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1] , onvoldoende heeft onderbouwd dat het zaagsel ten tijde van de levering besmet was met klebsiella.
Ook als het zaagsel klebsiella zou hebben bevat, heeft [gedaagde sub 1] niet onrechtmatig gehandeld
5.14.
Zelfs indien ervan zou worden uitgegaan dat het zaagsel ten tijde van de levering klebsiella bevatte, leidt dat niet tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Zoals [gedaagde sub 1] immers terecht aanvoert, kan van haar als leverancier niet worden verlangd dat zij voorafgaand aan de levering het al in plastic verpakte zaagsel aan een onderzoek onderwerpt voor de al dan niet aanwezigheid van klebsiella. [gedaagde sub 1] voert verder terecht aan dat klebsiella met het blote oog niet zichtbaar is, zodat een visuele inspectie in zoverre ook niet zinvol is. Gezien het productieproces van [gedaagde sub 2] hoefde [gedaagde sub 1] er voorts geen rekening mee te houden dat het zaagsel klebsiella zou bevatten. Gezien het voorgaande heeft [gedaagde sub 1] niet gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer betaamt. Van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] is geen sprake.
Slotsom
5.15.
De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] tegenover [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis en ook niet dat zij tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering tegen [gedaagde sub 1] is dan ook niet toewijsbaar. Wat [eiser] en [gedaagde sub 1] over en weer verder nog hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en blijft daarom buiten bespreking.
5.16.
[eiser] wordt ten opzichte van [gedaagde sub 1] in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot deze kosten op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.304,00
5.17.
De door [gedaagde sub 1] gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover zijn toewijsbaar als vermeld in het dictum.
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
Er is geen sprake van productaansprakelijkheid van [gedaagde sub 2]
5.18.
Ter zitting heeft [eiser] (expliciet) productaansprakelijkheid aan haar vordering ten grondslag gelegd. Het toepasselijke artikel 6:185 van het Burgerlijk Wetboek legt op de producent een risicoaansprakelijkheid zodra een door hem in het verkeer gebracht product een gebrek vertoont en daardoor schade toebrengt.
5.19.
[gedaagde sub 2] betwist dat het geleverde zaagsel met klebsiella besmet is geweest en dus gebrekkig was. Dit blijkt volgens [gedaagde sub 2] uit de volgende omstandigheden:
i. uit meerdere monsterafnames is gebleken dat het geleverde zaagsel geen klebsiella bevatte. De positieve uitslag van de monsterafname op 30 september 2017, tien maanden na de levering van het zaagsel, is onbetrouwbaar;
ii. er is geen sprake geweest van visueel waarneembare vervuiling van het zaagsel;
iii. het zaagsel op het bedrijf van [gedaagde sub 2] wordt tot 95°C verhit, zodat alle mogelijke klebsiella in het zaagsel is gedood;
iv. uit verscheidene onderzoeken blijkt dat meerdere andere oorzaken voor de klebsiella-besmetting kunnen worden aangewezen;
v. het zaagsel is geleverd aan zowel [eiser] als [bedrijf] . Op het bedrijf van [bedrijf] is geen sprake geweest van een klebsiella-besmetting.
5.20.
Het verweer – dat in de kern gelijkluidend is aan dat van [gedaagde sub 1] – is gegrond. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen zij in het voorgaande ten aanzien van [gedaagde sub 1] heeft overwogen en dat kort gezegd op het volgende neerkomt. Als gevolg van het tijdsverloop tussen de vondst van klebsiella in het zaagsel en de levering kan niet worden uitgesloten dat de besmetting op enig moment tussen levering en monsterafname heeft plaatsgevonden (zie 5.11). Verder bevond zich op het erf van [eiser] niet alleen zaagsel van [gedaagde sub 2] , maar ook zaagsel van andere leveranciers, zodat niet vaststaat dat het besmette zaagsel uit de levering van [gedaagde sub 2] afkomstig was (zie 5.8). Ook kan de wijze waarop het monster van het zaagsel is afgenomen de besmetting hebben veroorzaakt (zie 5.6). Voorts is het zaagsel mogelijkerwijs op andere wijze besmet geraakt, omdat het gedurende tien maanden op het terrein van [eiser] heeft gestaan buiten de invloedssfeer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (zie 5.7). Niet komt vast te staan dat de [medewerker gedaagde sub 1] heeft erkend dat het zaagsel gebrekkig was (zie 5.9). Bovendien overleeft klebsiella het productieproces van [gedaagde sub 2] – waarbij het zaagsel tot een temperatuur van 95°C wordt verhit – niet (zie 5.5).
5.21.
Daarnaast geldt ook ten opzichte van [gedaagde sub 2] dat de door [eiser] overgelegde producties 35, 36 en 38 en de verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Den Haag niet tot een ander oordeel leiden, omdat zij op zichzelf niets zeggen over de onderhavige zaak (zie 5.10).
5.22.
Verder herhaalt de rechtbank dat de omstandigheid dat de klebsiella-bacterie die op 30 september 2017 in het zaagsel is aangetroffen van hetzelfde type was als de klebsiella-bacterie die in juli 2017 is aangetroffen in de dode big niet tot een ander oordeel leidt (zie 5.11).
5.23.
Tot slot geldt ook hier dat bewijslevering niet aan de orde is, nu [eiser] niet meer beschikt over zaagsel van [gedaagde sub 2] (zie 5.12).
5.24.
Resumerend komt gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 2] niet vast te staan dat het geleverde zaagsel met klebsiella besmet is geweest en dus gebrekkig was. Van productaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:185 BW is dan ook geen sprake.
[gedaagde sub 2] heeft niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld
5.25.
Uit hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, volgt dat evenmin sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 2] jegens [eiser] . Omdat niet komt vast te staan dat het door [gedaagde sub 2] geproduceerde en aan [eiser] geleverde zaagsel besmet was met klebsiella, kan immers ook niet worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 2] heeft gehandeld in strijd met de op haar in het maatschappelijk verkeer rustende zorgvuldigheid.
Slotsom
5.26.
De slotsom is dat geen sprake is van productaansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] en dat [gedaagde sub 2] ook niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De vordering tegen [gedaagde sub 2] is dus niet toewijsbaar. Wat [eiser] en [gedaagde sub 2] over en weer verder nog hebben aangevoerd blijft buiten bespreking, omdat het niet leidt tot een ander oordeel.
5.27.
[eiser] wordt ten opzichte van [gedaagde sub 2] in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.304,00
5.28.
De door [gedaagde sub 2] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, de nakosten en wettelijke rente over de nakosten zijn toewijsbaar als vermeld onder de beslissing.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde sub 1] , tot op heden begroot op € 4.304,00, te voldoen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan [eiser] in verzuim zal zijn,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis voor [gedaagde sub 1] ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde sub 2] , tot op heden begroot op € 4.304,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.5.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis voor [gedaagde sub 2] ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.
JE/St