ECLI:NL:RBGEL:2022:4699

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
AWB_22_1597
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens bewoning dienstwoning in strijd met bestemmingsplan op recreatiepark

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen een last onder dwangsom die hen is opgelegd vanwege het bewonen van een dienstwoning in strijd met het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede had op 15 februari 2022 het bezwaar van eisers afgewezen, maar de rechtbank oordeelt dat de last ten onrechte is opgelegd. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. E.M. ter Denge, hebben aangevoerd dat zij de dienstwoning rechtmatig bewonen op basis van een omgevingsvergunning die in 2014 is verleend. De rechtbank heeft op 8 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eisers als de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de last onder dwangsom niet terecht is opgelegd, omdat het huidige gebruik van de woning is toegestaan op basis van de eerder verleende omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien de omgevingsvergunning formele rechtskracht heeft en het college zeven jaar na de vergunningverlening niet meer terug kan komen op de vraag of de dienstwoning conform de bestemming wordt gebruikt. De rechtbank vernietigt het besluit van 15 februari 2022 en herroept het primaire besluit van 30 juni 2021, waardoor de last onder dwangsom niet langer geldt. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 2.600,-.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor het college om bij twijfel over de bestemming van een woning een zorgvuldige toetsing uit te voeren. De rechtbank wijst erop dat het college had moeten nagaan of de huisvesting ter plaatse noodzakelijk was voor de bedrijfsvoering, wat niet is gebeurd. Hierdoor is de handhaving onterecht geweest en is het beroep van eisers gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak van

[eiseres] , [eiser] , [eiser] ,

allen wonende te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. E.M. ter Denge),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede (het college)

(gemachtigden: S. Janssen, R. Gomes en S. de Vries).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de last onder dwangsom vanwege het bewonen van een dienstwoning in strijd met het bestemmingsplan.
Met het bestreden besluit van 15 februari 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven. Het college heeft wel de last gewijzigd.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

1. De woning van eisers is gelegen op de [locatie] te [woonplaats] . Voor dit perceel geldt het bestemmingsplan ‘ [locatie] ’. In het bestemmingsplan is het perceel bestemd als “Recreatieve doeleinden” met de nadere aanduiding “dienstwoning” (w).
2. Op 30 juni 2021 is een last onder dwangsom opgelegd aan eisers wegens het bewonen van een dienstwoning in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft op 12 april 2021 een vooraankondiging gestuurd aan eisers. Volgens het college bewonen eisers de dienstwoning aan de [locatie] te [woonplaats] zonder dat zij werkzaam zijn op het recreatiepark de [locatie] . Eisers moeten de overtreding beëindigen door niet langer de dienstwoning te bewonen en een ander hoofdverblijf te zoeken, of door beheerderstaken/werkzaamheden uit te voeren die van een zodanige aard zijn dat de huisvesting op het park noodzakelijk is. De begunstigingstermijn is verlengd tot en met 14 februari 2023.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de last onder dwangsom terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden
4. De rechtbank acht het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van een overtreding?
6. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een overtreding ten aanzien van het gebruik van de dienstwoning.
6.1.
Volgens het college is het gebruik van de woning in strijd met het bestemmingsplan omdat het niet als dienstwoning wordt gebruikt. Het is niet noodzakelijk dat eisers in de dienstwoning wonen gelet op de bestemming van het terrein.
6.2.
Mevrouw [eiseres] en de inmiddels overleden heer [eiser] hebben het perceel op 4 augustus 2014 gekocht van de [locatie] In de akte van levering is een beheerdersovereenkomst en een parkvoorzieningsovereenkomst opgenomen.
In de beheerdersovereenkomst is opgenomen:
Beheerderstaken
Artikel 2
De beheerderstaken van de beheerder omvatten de volgende onder verantwoordelijkheid van Recreatiecentrum uit te voeren taken:
Het toezicht houden op het park alsmede het gebruik daarvan;
Het toezicht houden op de naleving op de parkregels van het park;
Het toezicht houden op de staat van onderhoud van het park;
Het verlenen van advies aan de bewoners van het park en recreatiecentrum met betrekking tot het gebruik van het park.
6.3.
De akte van levering is op 5 augustus 2014 ingeschreven in het kadaster. Dezelfde dag dienden mevrouw [eiseres] en de heer [eiser] een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning aan de [locatie] ([locatie]). Op 6 oktober 2014 heeft het college de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Uit de vergunning blijkt dat op het perceel, op grond van het bestemmingsplan, eigenlijk alleen een recreatiewoning is toegestaan. Omdat in 2002 door de parkeigenaar al een bouwvergunning is verkregen voor het bouwen van een bedrijfswoning op het perceel, die nooit is gebruikt, verleent het college toch de vergunning voor een bedrijfswoning alsof het bestemmingsplan is aangepast.
6.4.
De rechtbank overweegt dat ter zitting duidelijk is geworden dat een dienstwoning op het perceel is toegestaan maar dat de woning niet geheel in het bebouwingsvlak is gesitueerd. Op grond van de definitie van dienstwoning in het bestemmingsplan moet het voor de bewoners noodzakelijk zijn om op het perceel te wonen vanwege de bedrijfsvoering. Bij het verstrekken van de omgevingsvergunning had het college daarom moeten toetsen of huisvesting ter plaatse gelet op de bestemming van het terrein noodzakelijk was (vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1378 en 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1697). Toetsing aan het bestemmingsplan houdt in dat moet worden nagegaan of dat plan de bebouwing op de plek waar men het wil bouwen toestaat. Daarbij gaat het om de toetsing van het bouwplan aan de bouwregels van het bestemmingsplan en aan de gebruiksregels van het bestemmingsplan. [1] Er is sprake van strijd met de bestemming, indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
Het college heeft ter zitting aangegeven dat het destijds niet mogelijk was een dergelijk toets te verrichten. De rechtbank kan het college in deze stelling niet volgen. Immers het college had kunnen kennisnemen van de beheerdersovereenkomst en de parkvoorzieningenovereenkomst en had zo nodig nadere inlichtingen bij de aanvragers kunnen inwinnen. Dit klemt te meer nu het college op de zitting heeft aangegeven veel waarde te hechten aan het voorkomen van ongewenste permanente bewoning van woningen op een recreatiepark. Het had juist op de weg van het college gelegen om bij twijfel over de vraag of de dienstwoning daadwerkelijk conform de bestemming zou worden gebruikt hierover een nadere toelichting te verkrijgen en dit bij de beslissing omtrent de verzochte omgevingsvergunning te betrekken. Nu het college de omgevingsvergunning heeft verleend, en deze rechtens onaantastbaar is geworden, is daarmee impliciet getoetst of aan de gebruiksregels van het bestemmingsplan is voldaan. Op het moment van vergunningverlening was er volgens het college geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. Dit betekent dat het college zeven jaar na de vergunningverlening hierop niet meer mocht terugkomen. Omdat de beheerderstaken die eisers uitvoeren sindsdien onbetwist niet zijn gewijzigd, verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen een andere uitleg omdat de omgevingsvergunning formele rechtskracht heeft.
6.5.
Nu het huidige gebruik is toegestaan op grond van de omgevingsvergunning van 6 oktober 2014, is er geen sprake van een overtreding en was het college dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden. De last onder dwangsom is ten onrechte opgelegd en de beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden zal de rechtbank daarom buiten beschouwing laten.
8.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het college hoeft dus niet opnieuw te beslissen op het door eisers gemaakte bezwaar.
9. Dit betekent dat de last onder dwangsom niet langer geldt. De handhavingsprocedure is met deze uitspraak beëindigd.

Proceskosten en griffierecht

10. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en ook een vergoeding voor de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,-(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 541- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 februari 2022;
- herroept het besluit van 30 juni 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1 Wabo:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
b. (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.10 Wabo
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
Bestemmingsplan [locatie]
Artikel 1:
16. dienstwoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor een persoon of personen, wiens of wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
Artikel 7:
De gronden met de bestemming "Recreatieve doeleinden (R) 11 zijn bestemd voor doeleinden verband houdende met actieve en passieve recreatie.
(…)
3. De bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanwijzingen op de kaart en van de volgende bepalingen: A. Nadere aanwijzing op de kaart 1° indien op de kaart de nadere aanwijzing (w) is opgenomen, mag binnen het desbetreffende gebouwenvlak maximaal 1 dienstwoning met de daarbij behorende bijgebouwen worden gebouwd
Artikel 12:
Het is verboden opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming of de voor afwijking daarvan verleende vrijstelling.
De in lid 1 vervatte verbodsbepaling is niet van toepassing op het gebruik dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dit plan zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht waardoor de afwijking van de bestemming zal" worden vergroot.
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling indien strikte toepassing van de in lid 1 vervatte verbodsbepaling zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Voorts kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de in lid 1 vervatte verbodsbepaling, mits het verlenen van de vrijstelling niet zal leiden tot een ingrijpende en/of onomkeerbare wijziging van de bestemming.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 23 april 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF7641.