ECLI:NL:RBGEL:2022:4222

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
05.313023.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door een hulpverlener in de maatschappelijke zorg met cliënten tijdens behandelingen

Op 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werkzaam was in de maatschappelijke zorg. De verdachte is beschuldigd van ontucht met twee cliënten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die zich tot hem hadden gewend voor hulp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens behandelingen seksuele handelingen heeft verricht, waarbij hij de grenzen van het toelaatbare ernstig heeft overschreden. De rechtbank heeft de verklaringen van beide slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat deze niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft ontkend seksuele handelingen te hebben verricht, maar de rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de slachtoffers en de context van de hulpverlening geoordeeld dat er sprake was van ontucht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 364 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor de geleden schade en smartengeld. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte zijn positie als hulpverlener heeft misbruikt en dat dit een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.313023.21
Datum uitspraak : 4 augustus 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1956] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. M.G.M. Frerix, advocaat in Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Ede, althans in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door haar borsten te betasten en/of door zijn vinger(s) in haar vagina en/of over haar clitoris te brengen/bewegen, althans haar schaamstreek te betasten;
2.
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Dedemsvaart, althans in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd
met [slachtoffer 2] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door zijn vinger(s) in haar vagina en/of over haar clitoris te brengen/bewegen,
althans haar schaamstreek te betasten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit. Zij heeft betoogd dat verdachte heeft verklaard dat hij bij beide aangeefsters thuis is geweest. Hij ontkent echter dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Het dossier bevat geen direct bewijs dat de aangiftes ondersteunt. Volgens de raadsvrouw kan ook geen sprake zijn van schakelbewijs. Voor zover dat al wel kan worden aangenomen, dan meent de raadsvrouw dat geen sprake is van hulpverlening met een professioneel karakter en evenmin van een afhankelijkheidssituatie. De vergoeding die verdachte ontving moet worden gezien als een onkostenvergoeding. Verdachte had verder ook geen psychisch overwicht. Als er al iets zou zijn gebeurd, dan is dat geweest op basis van vrijwilligheid.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij verdachte had benaderd omdat ze wilde weten of haar ex-vriend voodoo op haar toepaste en of verdachte haar daarbij zou kunnen helpen. Verdachte had een persoonlijke reiniging geadviseerd. Hij zei dat hij Goena Goena, volgens aangeefster de Indonesische vorm van voodoo, bij haar ging uitdrijven. Er was een prijs afgesproken van € 85,- inclusief reistijd. De reistijd heeft ze achteraf niet betaald. Ze heeft € 75,- betaald. Verdachte zei dat hij haar wilde onderzoeken en dat dat op de bank of op haar slaapkamer kon. Hij had een voorkeur voor de slaapkamer omdat hij daar meer ruimte had. Aangeefster is op haar bed gaan liggen en hij kwam naast haar op het bed zitten. Verdachte drukte op bepaalde plekken en ze moest aangeven als het pijn deed of als ze ergens problemen mee had. Hij vroeg of ze het erg vond om haar trui omhoog te doen en of hij haar borsten mocht voelen. Hij raakte haar aan boven en op haar borsten. Hij vroeg of ze haar broek iets naar beneden wilde doen zodat hij er beter bij kon. Hij drukte boven haar schaambeen. Dat ging hard en deed pijn. Hij wilde haar liezen voelen en vroeg of ze haar broek verder wilde laten zakken. Hij zei dat de Goena Goena mogelijk aan de onderzijde was geplant. Aangeefster deed haar broek verder naar beneden en hield haar slipje aan. Verdachte drukte met zijn vinger hard in haar liezen alsof hij onder het schaambot wilde komen. Voor verder onderzoek stelde hij voor om in haar te voelen. Hij zei dat het mogelijk achter haar schaambot was geplant en dat haar ex-vriend niet wilde dat ze nog zou genieten van seks met andere mannen. Hij deed met haar toestemming haar slip aan de kant en zei dat hij met zijn vinger in haar moest voelen. Hij ging met zijn vinger diep in haar en legde zijn andere hand op haar buik. Hij drukte zijn hand en de vinger in haar naar elkaar toe. Hij vroeg toen of hij wat mocht proberen. Hij ging haar clitoris bevredigen. Hij wilde haar laten klaarkomen om de Goena Goena te laten zien dat hij de baas was. Als dat zou lukken zou ze weer kunnen genieten van mannen. Verdachte zat met zijn andere hand aan haar borsten onder haar bh. Vervolgens zei hij dat ze nog een keer moest klaarkomen om de Goena Goena de baas te zijn. Ze is opnieuw klaar gekomen. Volgens aangeefster heeft het misbruik plaatsgevonden op 21 juli 2020 in Ede op de [adres 2] . [2]
Verdachte ontkent dat hij seksuele handelingen heeft verricht bij aangeefster.
De rechtbank stelt vast dat [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] als getuige zijn gehoord.
[getuige 1] , moeder van aangeefster (hierna: moeder), heeft verklaard dat aangeefster zelf contact heeft gezocht met verdachte omdat ze de indruk had dat er geesten in haar woning waren. Ze wilde hem vragen of hij ze kon uitdrijven. Aangeefster had ook de indruk dat haar eerste man haar manipuleerde met behulp van voodoo. Aangeefster heeft moeder verteld dat verdachte bij haar kwam om een voodoo uitdrijving te doen. Hij heeft haar in het kader van de voodoo behandeling betast, maar niet gepenetreerd. Het zou ongeveer een half jaar geleden zijn gebeurd. Aangeefster kwam ongeveer drie weken geleden, de rechtbank begrijpt ongeveer drie weken voor het verhoor op 11 juni 2021, naar moeder toe om het te vertellen.
[getuige 2] , een vriendin van aangeefster, heeft verklaard dat aangeefster naar iemand was gegaan om de Goena Goena uit te drijven. Ze was inwendig bevredigd door die man met zijn handen. Toen [getuige 2] en aangeefster erover spraken, ze denkt dat dit eind april was (
de rechtbank begrijpt: 2021), gaf aangeefster aan dat het haar had overvallen.
[getuige 3] , ex-partner van aangeefster, heeft verklaard dat aangeefster iemand zocht die een bepaalde vloek kon opheffen. Ze kende verdachte via haar moeder. Het was nodig dat zij een orgasme moest krijgen om de vloek uit te drijven. Hij moest haar bevredigen/vingeren. Aangeefster heeft het hem rond 12 april 2021 verteld.
[getuige 4] , een vriendin van aangeefster, heeft verklaard dat aangeefster vertelde dat ze bij een medium, een vriend van haar moeder, was geweest. Ze was daar om negatieve energie uit haar lichaam te laten halen van een ex-vriend van haar. Aangeefster vertelde dat die energie er vanaf de buitenkant uitgehaald kon worden door op haar borsten en buik te drukken en door haar te vingeren. Die man heeft haar toen gevingerd. Volgens [getuige 4] heeft aangeefster haar dat verteld in april van dit jaar (
de rechtbank begrijpt: 2021).
Het dossier bevat verder een WhatsApp bericht van aangeefster aan verdachte, waarin zij zegt: “Je kunt het zo mooi brengen als je wilt maar iemand bevredigen hoort er niet bij. (…)”
Feit 2
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze in december 2019 via de chat van Facebook contact had met verdachte. Ze had een plekje onderin haar buik waar ze last van had en wilde daarmee naar een therapeut. Verdachte zei dat hij er ook wel wat mee kon doen. Hij vertelde dat hij aan huisreinigingen deed en als een huisreiniging niet nodig was, er misschien een andere reiniging nodig was. Hij zou op 31 december 2019 bij haar in Dedemsvaart komen. Hij zei dat een huisreiniging niet hoefde plaats te vinden. Hij wilde dat ze op de bank ging liggen en ging aan de zijkant van haar zitten. Hij legde zijn handen op haar buik en was een beetje aan het voelen. Daarna deed hij haar shirt ophoog en ging door met voelen. Hij had het over haar eierstokken. Hij gaf vervolgens aan dat hij dieper moest gaan voelen en vroeg of hij met zijn hand in haar slipje mocht. Zij gaf daarvoor toestemming. Ze vertrouwde hem. Hij was op meerdere plekken aan het duwen en raakte vervolgens haar clitoris aan. Ze zei tegen hem dat dat volgens haar niet bij de behandeling hoorde en dat hij daarmee moest stoppen. Hij duwde op een andere plek en was daarna weer grensoverschrijdend in de buurt van haar vagina. Ze weet niet wat er daarna is gebeurd. Ze is weggeweest en werd daarna wakker. Hij heeft zijn vingers in haar vagina gestopt en liet haar squirten. [3]
Verdachte ontkent dat hij seksuele handelingen heeft verricht bij aangeefster.
In het dossier zitten chatgesprekken tussen [slachtoffer 2] en verdachte. Verdachte heeft op
1 januari 2020 aan [slachtoffer 2] gevraagd hoe het met haar ging. [slachtoffer 2] heeft daarop gezegd dat ze heel kwaad was. Verder heeft ze gezegd: “Je begon heel netjes en vroeg constant of je me mocht aanraken. Ik voel me aangerand, je bent over grenzen heengegaan en ik heb meerdere keren aangegeven dat ik me afvroeg of dit bij de behandeling hoorde. (...) Waarom liet je me squirten? Ik weet dat dat het ultieme loslaten is maar je hebt hier geen toestemming voor gevraagd. (...)”
Overwegingen
De rechtbank overweegt dat zedenzaken zich kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig waren bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Dat was ook in dit geval zo. Op grond van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing. De rechter mag niet tot een bewezenverklaring komen, als het verhaal van één getuige op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] voldoende steun vindt in de verklaringen die zijn afgelegd door anderen, meer bepaald de moeder, ex-partner en vriendinnen van aangeefster. Zij hebben onder andere verklaard over de reden waarom aangeefster zich tot verdachte heeft gewend, over de seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden en het moment waarop zij van aangeefster hebben gehoord wat er was gebeurd. De verklaringen zijn daarmee deels gebaseerd op de verklaring van aangeefster en dus uit dezelfde bron. De verklaringen houden verder geen zelfstandige, eigen waarnemingen in ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvond, of vlak daarna. Aangeefster heeft de getuigen immers pas in april 2021, ruim acht maanden na het voorval, en haar moeder in mei 2021, geïnformeerd. Ook het WhatsApp bericht komt uit dezelfde bron, te weten aangeefster, en kan daarom niet bijdragen aan het bewijs.
Ook van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] kan niet worden gezegd dat deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Uit het chatgesprek op Facebook blijkt wel dat aangeefster verdachte beschuldigt van grensoverschrijdend gedrag en dat hij heeft gezorgd voor een orgasme bij aangeefster, maar deze informatie komt uit dezelfde bron, namelijk aangeefster. Verdachte heeft niet gereageerd op het bericht.
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn.
In het onderhavige geval gaat het om de tenlastelegging van twee zedendelicten, waarbij twee slachtoffers zijn betrokken. Beide slachtoffers hebben aangifte gedaan van ontuchtige handelingen. Uit de dossierstukken komt naar voren dat [slachtoffer 2] op 7 januari 2020 bij de politie melding heeft gedaan van de seksuele handelingen door verdachte gepleegd op
31 december 2019. [slachtoffer 1] heeft zich op advies van haar vriendin [getuige 4] in april 2021 gemeld bij de politie. Op 20 april 2021 heeft met haar een informatief gesprek zeden plaatsgevonden, waarna zij op 15 mei 2021 aangifte heeft gedaan. Bij het onderzoek door de politie bleek verdachte voor te komen in de geautomatiseerde bestanden van de Regiopolitie Gelderland-Midden. [slachtoffer 2] is toen door de politie benaderd voor het afleggen van een verklaring. Op verzoek van de politie heeft [slachtoffer 2] op 29 december 2021 aangifte gedaan.
Beide aangeefsters hebben op essentiële onderdelen en op detailpunten onafhankelijk van elkaar gelijkluidend verklaard over de wijze waarop verdachte tot zijn ontuchtige handelingen met hen kwam. Gezien de specifieke details die door hen zijn genoemd, hebben zij op authentieke wijze invulling gegeven aan hetgeen zij in hun contact met verdachte hebben ervaren. Uit beide aangiftes komt naar voren dat beide aangeefsters verdachte hebben benaderd voor een behandeling. De behandeling heeft plaatsgevonden in de woning van elk van de aangeefsters, waarbij beiden werd gevraagd te gaan liggen op de bank of op een bed. Verdachte vroeg toestemming de aangeefsters aan te raken, drukte/duwde op bepaalde plaatsen en heeft hen met zijn vingers gepenetreerd in hun vagina. Hij heeft hun clitoris aangeraakt en ervoor gezorgd dat de aangeefsters een of meer orgasmes kregen.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat beide aangeefsters elkaar kenden en/of (voorafgaand aan de aangiftes) contact met elkaar hebben gehad. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] al op 7 januari 2020 een melding van ontucht bij de politie heeft gedaan en pas op verzoek van de politie op 29 december 2021 aangifte heeft gedaan, dus nadat [slachtoffer 1] op advies van haar vriendin aangifte van ontucht had gedaan. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen door eventuele onderlinge inhoudelijke afstemming negatief zou zijn beïnvloed.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de verklaringen van de beide aangeefsters in twijfel te trekken. Zij acht deze betrouwbaar en zal daarvan dan ook uitgaan.
Nu de verklaringen van elk van beide aangeefsters niet voldoende worden ondersteund door de verklaringen van anderen dan wel andere bewijsmiddelen, rijst de vraag of de onderhavige feiten kunnen worden bewezen.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten was betrokken. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheiden feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. Niet is vereist dat voor een dergelijke bewijsvoering moet worden vastgesteld dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit (ECLI:NL:HR:2017:3118).
De rechtbank herhaalt dat aangeefsters op essentiële punten hetzelfde hebben verklaard, zoals hiervoor is weergegeven. De rechtbank zal daarom de verklaring van [slachtoffer 2] gebruiken als steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van [slachtoffer 1] gebruiken als steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer 2] . Met andere woorden: de verklaringen van beide aangeefsters worden over en weer gebruikt als steunbewijs nu sprake is van een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte de door aangeefsters beschreven seksuele handelingen bij hen heeft gepleegd.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verdachte moet worden geacht de ontucht te hebben gepleegd terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg.
Artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) behelst een verbod van ontucht tussen een hulpverlener in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg en een patiënt of cliënt. Beoogd is de patiënt of cliënt te beschermen onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem/haar heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel misbruik van het vertrouwen dat de hulpverlener van hem/haar heeft gewonnen Uit jurisprudentie komt, voor zover hier van belang, het volgende naar voren. Niet is vereist dat sprake is van een (uit hoofde van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) erkende hulpverlener. Van een formele behandelrelatie hoeft geen sprake te zijn; de bepaling kan ook toepassing vinden, indien in feitelijke zin sprake is van een behandelrelatie. Daarbij is niet van belang hoe hoog de vergoeding is die voor de hulpverlening moet worden betaald. Verder moet uitgangspunt zijn dat wanneer tussen de betrokkenen een (behandel)relatie bestaat als bedoeld in voormelde bepaling, gelet op de strekking van de bescherming die deze bepaling aan patiënten en cliënten beoogt te bieden, slechts dan bij wijze van uitzondering geen sprake is van “ontucht plegen”, indien die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt. Dat laatste is het geval indien bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, bij de seksuele handelingen niet van invloed is geweest.
Verdachte biedt via zijn website op internet, waar hij zich presenteert als Medium [verdachte] , zijn diensten als medium aan. Er kan een afspraak worden gemaakt voor een privé consult of voor groepsconsulten. Op de website zijn ook de daarbij behorende tarieven vermeld, te weten € 60,- voor een privéconsult en € 120,- voor een groepsconsult, exclusief reiskosten. [4]
Uit de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zoals hiervoor weergegeven, komt naar voren dat beide aangeefsters contact hebben opgenomen met verdachte om te worden behandeld; [slachtoffer 1] omdat ze wilde weten of haar ex-vriend voodoo op haar toepaste en of verdachte haar daarbij zou kunnen helpen, [slachtoffer 2] omdat ze een plekje onderin haar buik had waar ze last van had en waarmee ze naar een therapeut wilde. Verdachte heeft ook verklaard dat hij bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geweest en dat hij hen heeft behandeld. [5] Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat zij zich, door hun zorgen en de daarmee verband houdende hulpvraag, in een kwetsbare en afhankelijke positie bevonden ten opzichte van verdachte en dat die afhankelijkheid van invloed is geweest bij het vrijwillig ondergaan van de door hem gepleegde seksuele handelingen. [slachtoffer 1] heeft ook voor de behandeling betaald en [slachtoffer 2] wilde betalen maar heeft dat uiteindelijk niet gedaan.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte werkzaam was in de maatschappelijke zorg en dat er sprake is geweest van een hulpverlener/cliënt-relatie tussen verdachte en de aangeefsters. Dat de voor de hulp ontvangen vergoeding moet worden gezien als een onkostenvergoeding, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, doet daaraan niet af.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks21 juli 2020 te Ede,
althans in Nederland,terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes hulp
en/of zorghad toevertrouwd, door haar borsten te betasten en
/ofdoor zijn vinger
(s)in haar vagina te brengen en
/ofover haar clitoris te bewegen
, althans haar schaamstreek te betasten;
2.
hij op
of omstreeks31 december 2019 te Dedemsvaart,
althans in Nederland,terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd
met [slachtoffer 2] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes hulp
en/of zorghad toevertrouwd, door zijn vinger
(s
)in haar vagina te brengen en
/ofover haar clitoris te bewegen
,
althans haar schaamstreek te betasten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1 en 2 telkens:
Werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp heeft toevertrouwd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7. De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte first offender is en dat verdachte nog één jaar moet werken tot zijn pensioen. De raadsvrouw vindt de eis van de officier van justitie niet in verhouding staan tot de ernst van de feiten.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich tot twee keer toe schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen bij twee kwetsbare vrouwen die zich tot hem hadden gewend voor een spirituele behandeling. Hij heeft bij de behandeling de grenzen van het toelaatbare ernstig overschreden door de vrouwen te betasten, met zijn vinger(s) in hun vagina te gaan en hun clitoris aan te raken, waardoor zij een orgasme kregen. De vrouwen lieten het toe, omdat zij verdachte vertrouwden en dachten dat het bij de behandeling hoorde. Verdachte heeft hiermee zijn positie als behandelaar misbruikt voor zijn eigen seksuele genot. Verdachte heeft als hulpverlener niet alleen het vertrouwen van de vrouwen beschaamd, maar ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de vrouwen.
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de justitiële documentatie van 9 juni 2022. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Op 11 juli 2022 is over verdachte een reclasseringsrapport uitgebracht. Gedurende het onderzoek werden geen problemen vastgesteld op de diverse leefgebieden. Volgens de reclassering is er in het geval de feiten bewezen worden verklaard geen zicht op delictgerelateerde criminogene factoren vanwege de ontkennende houding van verdachte. Het recidiverisico kan niet worden ingeschat, evenmin het risico op lestelschade. Hierdoor kunnen geen adequate uitspraken worden gedaan over de wenselijkheid/noodzakelijkheid van forensische interventies.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon van verdachte. Zoals ook ter terechtzitting is gebleken, heeft de strafzaak grote impact op verdachte. Het enkele feit dat hij wordt vervolgd, valt hem zwaar en ervaart hij al als een straf op zich. De rechtbank heeft ten slotte ook in aanmerking genomen dat sinds de pleegdata de nodige tijd is verstreken.
Al het voorgaande in aanmerking nemend, en gelet op het feit dat artikel 22b Sr van toepassing is, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 364 dagen passend en geboden. De rechtbank zal daarvan 360 dagen in voorwaardelijke vorm opleggen als zogenoemde ‘stok achter de deur’, met de bedoeling te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten begaat. De proeftijd zal de rechtbank bepalen op drie jaren. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een taakstraf van 240 uur.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.971,97 aan materiële schade en € 5.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ook vordert zij een bedrag van
€ 65,57 aan proceskosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 500,- aan materiële schade en
€ 5.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ook vordert zij een bedrag van
€ 71,84 aan proceskosten.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Zij vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de vorderingen wellicht niet eenvoudig van aard zijn en een onevenredige belasting van het strafproces vormen. In dat geval dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw met betrekking tot de materiële schade alle posten betwist en gesteld dat onvoldoende duidelijk is dat er een causaal verband is tussen de feiten en de geleden schade. Ten aanzien van de PTSS bij [slachtoffer 1] is niet officieel vastgesteld dat deze is ontstaan door het feit.
Wat betreft het smartengeld heeft de raadsvrouw in twijfel getrokken dat de derde letselcategorie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven van toepassing is. Zij heeft verzocht om matiging.
Overweging van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Materiële kosten
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de materiële schade de volgende kosten worden gevorderd:
- Psychosociale therapie € 610,- voor al gevolgde sessies
en € 1.040,- voor toekomstige sessies;
  • EMDR-therapie € 347,- aan eigen risico zorgverzekering;
  • Consult verdachte € 75,-
  • Coaching Opening Up € 899,97.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer 1] onvoldoende concreet onderbouwd dat zij de verschillende kosten voor behandeling heeft moeten maken als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat de door [slachtoffer 1] gestelde PTSS en blokkades het rechtstreekse gevolg zijn van de ontucht. Van een onafhankelijke diagnose PTSS is bovendien niet gebleken. Evenmin is gebleken wat de blokkades inhouden en waardoor die zijn veroorzaakt.
De rechtbank zal [slachtoffer 1] , gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, voor zover deze ziet op vergoeding van de kosten voor psychosociale therapie, EMDR-therapie en Coaching Opening Up. Zij kan deze vordering nog wel voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, te weten het door haar aan verdachte betaalde consult. De rechtbank overweegt dat de schadepost niet dan wel onvoldoende inhoudelijk is betwist. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank zal de gevraagde vergoeding van € 75,- toewijzen. Verdachte is vanaf 21 juli 2020 wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in de persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het plegen van ontucht is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Er is immers een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal niet uitgaan van de derde letselcategorie, nu geen sprake is geweest van penetreren met de penis. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,- vaststellen. Verdachte is vanaf 21 juli 2020 wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Proceskosten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van telefoonkosten, nu dit een forfaitair bedrag betreft en niet is onderbouwd dat het daadwerkelijk gemaakte kosten betreft.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 40,57, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer 2]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de materiële schade de volgende kosten worden gevorderd:
  • Muziektherapie € 400,-
  • Osteopathiebehandelingen € 100,-
De rechtbank stelt aan de hand van de facturen vast dat [slachtoffer 2] acht sessies stemcoaching heeft gevolgd en een behandeling bij een osteopaat. De rechtbank kan niet vaststellen dat er een causaal verband is met de ontucht, zodat de benadeelde partij in haar vordering, voor zover deze ziet op deze kosten niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De benadeelde partij kan deze vordering nog wel voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het plegen van ontucht is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Er is immers een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal niet uitgaan van de derde letselcategorie, nu geen sprake is geweest van penetreren met de penis. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,- vaststellen. Verdachte is vanaf 31 december 2019 wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Proceskosten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in vordering tot vergoeding van telefoonkosten, nu dit een forfaitair bedrag betreft en niet is onderbouwd dat het daadwerkelijk gemaakte kosten betreft.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 46,84, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daarbij niet inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 364 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 360 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 75,- aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 40,57;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade, smartengeld en proceskosten;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 75,- aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 20 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 46,84;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade, smartengeld en proceskosten;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 20 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. Ö. Sari, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 augustus 2022.
Mr. Sari is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, afdeling Thematische Opsporing, team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021163326, gesloten op 11 november 2021, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 62-64; proces-verbaal informatief gesprek, p. 57-58.
3.Aanvullend proces-verbaal van 5 januari 2021: proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 2 en 3 van de aangifte.
4.Informatie over de website van verdachte, p. 22-23.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 juli 2022.