ECLI:NL:RBGEL:2022:3893

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
C/05/397587 / HA ZA 21-630
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur met betwisting van contractspartij en opzegging

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van een factuur van € 33.486,75 van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De eiseres stelt dat er een overeenkomst is gesloten op basis waarvan de gedaagde verplicht is tot betaling van de factuur. De gedaagde betwist echter dat zij partij is bij de overeenkomst en voert aan dat de overeenkomst per 1 januari 2020 is opgezegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde zich jegens de eiseres als contractspartij heeft gedragen, ondanks dat de software op een server in de Verenigde Staten draaide. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet tijdig heeft opgezegd, omdat zij niet heeft aangetoond dat de opzeggingsbrief door de eiseres is ontvangen. De vordering van de eiseres wordt volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/397587 / HA ZA 21-630
Vonnis van 22 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. P.D. Bosma te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.L. van Beugen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 maart 2022,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 oktober 2013 hebben [eiseres] en [naam vennootschap gedaagde] , de Amerikaanse moedervennootschap van [gedaagde] , een overeenkomst gesloten op basis waarvan [eiseres] in licentie de softwarepakketten [softwarepakket] , [softwarepakket] en [softwarepakket] aan [gedaagde] verstrekt ten behoeve van de automatisering van het factureringsproces van, in eerste instantie, [gedaagde] .
2.2.
Artikel 2.2 van de overeenkomst bevat een overzicht van de vergoeding voor de softwarelicenties [softwarepakket] en [softwarepakket] . Daarbij staat onder andere vermeld dat jaarlijks kosten in rekening worden gebracht voor ‘support and maintenance’ en dat deze kosten 20% bedragen van de licentievergoeding. In aanvulling daarop heeft [eiseres] kosten in rekening gebracht voor de licentie en ‘support and maintenance’ van het softwarepakket [softwarepakket] . Deze kosten heeft [eiseres] conform de overeenkomst bij [gedaagde] in rekening gebracht.
2.3.
Op grond van artikel 3 is de overeenkomst na een initiële periode van vier jaar jaarlijks opzegbaar, met een opzegtermijn van twee maanden voor het einde van de nieuwe periode.
2.4.
Bij e-mail van 24 september 2019 heeft [eiseres] [gedaagde] geïnformeerd dat de [softwarepakket] -software per 31 december 2020 ‘end of life’ zou gaan en heeft zij [gedaagde] nieuwe software aangeboden. Hierop hebben partijen zowel telefonisch als per e-mail met elkaar contact gehad, waarna [eiseres] [gedaagde] bij e-mail van 15 oktober 2019 als volgt heeft bericht:
Met betrekking tot [softwarepakket] bieden we jullie twee opties:
Specialized stuurt een opzegbrief voor [softwarepakket] . Die zetten wij door en rekenen 10% voor support. Voor een periode van 0,5 jaar met stilzwijgende verlenging. Dit komt neer op zo’n EUR 3.750,-.
Specialized zegt nu nog niet op bij [softwarepakket] en betaald 20% S&M (met daarbovenop de indexering). Jullie huidige S&M bedraagt zo’n EUR 15.000,-
De indexering voor [softwarepakket] & [softwarepakket] modules in 2020 is ruim EUR 10.000,-
2.5.
Bij factuur van 3 januari 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] kosten in rekening gebracht voor ‘support and maintenance’ voor [softwarepakket] , [softwarepakket] en [softwarepakket] over 2020 voor een bedrag van in totaal € 33.486,75. Deze factuur heeft [gedaagde] onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 33.486,75, vermeerderd met rente en kosten. Zij stelt dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten op grond waarvan [gedaagde] is gehouden tot betaling van het door haar gevorderde bedrag.
3.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] . Zij betwist in de eerste plaats dat zij partij is bij de overeenkomst. In de tweede plaats voert zij als verweer dat zij de overeenkomst per 1 januari 2020 heeft opgezegd. Tot slot betwist zij de hoogte van de vordering. Onder verwijzing naar de e-mail van 15 oktober 2019 kan de factuur volgens haar maximaal 20% van ongeveer EUR 15.000,- bedragen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] is gehouden tot betaling van het bedrag dat [eiseres] aan haar heeft gefactureerd. Gelet op de betwisting van [gedaagde] is de eerste vraag die beantwoord moet worden of [gedaagde] kan worden aangemerkt als contractspartij.
Partij bij de overeenkomst
4.2.
Voor het antwoord op die vraag is de Haviltex-maatstaf van belang (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Deze geldt niet alleen voor de uitleg van de inhoud van overeenkomst, maar ook voor de vraag tussen welke partijen een overeenkomst is gesloten. Gekeken moet worden naar hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waartoe ook de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden behoren.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de software in de eerste fase van de overeenkomst uitsluitend werd geleverd aan [gedaagde] . Pas in de tweede fase van de overeenkomst zou de software worden geïmplementeerd door de Amerikaanse moedervennootschap. Die fase van de overeenkomst is nooit bereikt. De kosten voor deze software werden daarnaast uitsluitend gefactureerd aan en betaald door [gedaagde] en ook de correspondentie over de uitvoering van de overeenkomst werd (nagenoeg) geheel gevoerd met [gedaagde] . [gedaagde] heeft in die correspondentie nooit opgemerkt dat niet zij maar [naam vennootschap gedaagde] diende te worden geadresseerd. Tot slot heeft [gedaagde] de overeenkomst naar eigen zeggen opgezegd met een brief van 16 oktober 2020. Die brief is ondertekend door [gedaagde] en bevat geen verwijzing naar [naam vennootschap gedaagde]
4.4.
Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde] zich jegens [eiseres] als contractspartij gedragen en moet zij worden aangemerkt als partij bij de overeenkomst. Aan dit oordeel doet niet af dat de software zou hebben gedraaid op een server in de Verenigde Staten, zoals [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd. Deze omstandigheid sluit, indien juist, niet zonder meer uit dat [gedaagde] (ook) partij is bij de overeenkomst. Het is immers mogelijk dat een gebruiker van software is gevestigd in een andere plaats dan die waar de server van die software staat. [gedaagde] heeft dit betoog bovendien niet nader onderbouwd. Ditzelfde geldt voor haar betoog tijdens de mondelinge behandeling dat [naam vennootschap gedaagde] zou hebben gecorrespondeerd over de uitvoering van technische ondersteuning bij de software. In het licht van hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen had het op de weg van [gedaagde] gelegen dit betoog nader te motiveren.
Beroep op opzegging
4.5.
De vervolgvraag is of [gedaagde] tijdig heeft opgezegd. Gelet op de betwisting door [eiseres] van ontvangst van de opzeggingsbrief van 16 oktober 2020 die [gedaagde] aan [eiseres] zou hebben gestuurd is het aan [gedaagde] om te bewijzen dat [eiseres] deze brief heeft ontvangen. [gedaagde] heeft verklaard dat zij daartoe niet is staat is en dat zij op dit punt geen bewijsaanbod doet. Bewijslevering is daarom niet aan de orde. Dat betekent dat het verweer niet slaagt en de overeenkomst niet tijdig is opgezegd.
Hoogte vordering
4.6.
Met de factuur van 3 januari 2020 heeft [eiseres] drie bedragen in rekening gebracht voor ‘support and maintenance’ van de softwaremodules [softwarepakket] , [softwarepakket] en [softwarepakket] . Deze bedragen zijn gebaseerd op 20% van de overeengekomen (en geïndexeerde) kosten van de desbetreffende softwarelicenties en moeten jaarlijks bij vooruitbetaling worden voldaan. Nu de overeenkomst niet is opgezegd geldt dat [eiseres] deze kosten ook voor 2020 mocht factureren.
4.7.
Dit oordeel wordt niet anders door de e-mail die [eiseres] op 15 oktober 2020 aan [gedaagde] heeft gestuurd. In die e-mail doet [eiseres] een voorstel voor de (financiële) consequenties van het al dan niet opzeggen van de overeenkomst, waaronder de optie (B) om de overeenkomst nog niet op te zeggen en 20% aan ‘service and maintenance’ te betalen. [gedaagde] heeft ter zitting erkend niet op deze e-mail te hebben gereageerd. Hierdoor kan in het midden blijven of [gedaagde] optie B zo heeft mogen opvatten dat zij slechts gehouden zou zijn ‘zo’n’ 20% van € 15.000,- te hoeven betalen. Door geen keuze te maken voor een van beide opties zijn de bedragen zoals door partijen overeengekomen voor ‘support and maintenance’ blijven gelden. De hoogte van deze bedragen wordt voor het overige niet betwist, zodat deze vordering geheel zal worden toegewezen.
4.8.
[gedaagde] heeft de verplichting tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW met ingang van 3 februari 2020 niet betwist. Deze vordering, die verder is gegrond op de wet, zal daarom worden toegewezen als in het dictum vermeld.
4.9.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] heeft deze vordering niet betwist. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,38
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 3.621,38
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment al kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 33.486,75 (drieëndertigduizend vierhonderdzesentachtig euro en vijfenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 33.486,75 met ingang van 3 februari 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.109,87 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.621,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag te betalen binnen veertien dagen na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.