ECLI:NL:RBGEL:2022:3820

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2612
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek wegens onvoldoende representatieve geluidsmetingen in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak hebben eisers, wonend nabij de steen- en kalkgroeve van de derde-partij, een handhavingsverzoek ingediend bij het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland vanwege ervaren overlast door geluid, licht, trilling en schadelijke stoffen. Het college heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen overtredingen waren. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank Gelderland heeft op 22 juli 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de geluidmetingen die door de Omgevingsdienst Regio Arnhem zijn uitgevoerd, niet representatief zijn. De rechtbank stelt vast dat de bedrijfsvoering van de derde-partij fluctueert en dat de metingen, die slechts op zes momenten zijn verricht, onvoldoende zijn om een goed beeld te geven van de geluidsoverlast. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eisers worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2612

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] en [Eiseres B] , te [plaats c] , eisers

(gemachtigde: mr. H.M. Zwetsloot)
en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderlandte Arnhem, het college
(gemachtigde: mr. M.M.A.E. Vermeulen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Ankerpoort N.V., voorheen bekend als
B.V. Winterswijksche Steen- en Kalkgroeve (Sibelco), te Winterswijk
(gemachtigde: mr. J. Tingen).

Procesverloop

Met het besluit van 29 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het
handhavingsverzoek van eisers afgewezen.
Met het besluit van 13 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten en de motivering van dit besluit aangevuld.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Deelgenomen hebben eisers, hun gemachtigde en [D] ; namens verweerder: gemachtigde en ing. N. Wisselink; namens de derde-partij [E] met gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eisers wonen op ongeveer 650 meter van de steen- en kalkgroeve van de derde-partij. Zij ervaren overlast van de werkzaamheden van het bedrijf, in de vorm van geluid, licht, trilling en de uitstoot van diverse schadelijke stoffen. Eisers ervaren dat de overlast is verergerd doordat vanaf februari 2020 in het Natura 2000-gebied Willinks Weust, tussen de woning van eisers en de groeve, bomen zijn gekapt en stukken bos en houtwallen zijn verwijderd. Hierdoor is tussen hun woning en de groeve een open vlakte ontstaan. Eisers hebben verweerder daarom op 8 maart 2020 om handhaving verzocht.
1.2.
Het handhavingsverzoek ziet op overtredingen van (a) de milieuvergunning van de derde-partij van 15 juli 2010 en (b) de Wet natuurbescherming. Eisers hebben hun handhavingsverzoek aangevuld op 23 april 2020 (stofoverlast) en 12 mei 2020 (lucht en afvalstoffen).
1.3.
Verweerder heeft het handhavingsverzoek over de milieuvergunning met het primaire besluit afgewezen, omdat geen sprake zou zijn van een overtreding. Verweerder heeft de weigering om handhavend op te treden gebaseerd op de door de Omgevingsdienst Regio Arnhem uitgevoerde metingen in de periode van 6 mei 2020 tot en met 14 mei 2020. De resultaten van de metingen staan in het geluidsrapport van 28 mei 2020, en een herziene versie van 20 januari 2021 (het geluidsrapport). Op het handhavingsverzoek over de Wet natuurbescherming is beslist in een ander besluit dat geen onderdeel van deze beroepsprocedure uitmaakt.
Beoordeling
2. De rechtbank toetst in deze procedure de afwijzing van het handhavingsverzoek over de gestelde overtredingen van de milieuvergunning. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Omvang geding
3. Eisers hebben in hun beroepschrift en de aanvullingen daarop drie onderwerpen behandeld, namelijk (a) de (on)zorgvuldigheid van verweerder bij de voorbereiding van het besluit, (b) stofoverlast en (c) geluidsoverlast. Op 25 mei 2022 hebben eisers hun beroepsgronden over stofoverlast ingetrokken. Op 31 mei 2022 hebben eisers gemeld dat hun opmerkingen over de (on)zorgvuldige voorbereiding van het besluit niet als beroepsgronden zijn bedoeld. Ter zitting hebben eisers dit bevestigd. De rechtbank zal daarom alleen de beroepsgronden over geluid beoordelen.
Geluid
4. Eisers stellen dat in het geluidsrapport een toets van de representatieve bedrijfssituatie ontbreekt. Nu de bedrijfsomstandigheden tijdens de metingen volgens het geluidsrapport onbekend waren, is geen sprake van een deugdelijk en zorgvuldig geluidsonderzoek. Het is immers niet vast te stellen of de resultaten van het onderzoek een goed (representatief) beeld geven van de bedrijfssituatie. Deze wijze van onderzoeken is hierdoor ook in strijd met (p. 26-27 van) de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999). Eisers verwijzen ter onderbouwing van deze beroepsgrond naar een rapport van een door hen ingeschakelde deskundige, de heer ing. M.G.M. van Schaik van adviesbureau S-advies van 18 juni 2021 dat in bezwaar door eisers is overgelegd.
5. Verweerder stelt dat de representatieve bedrijfssituatie weliswaar duidelijker omschreven had kunnen worden in het geluidsrapport, maar dat dat niet maakt dat het geluidsrapport of de metingen niet representatief zijn. Verweerder verwijst naar de volgende passage uit het geluidsrapport:
“3.2 Bedrijfsomstandigheden
De geluidmetingen in de omgeving van Sibelco zijn onaangekondigd uitgevoerd. De bedrijfssituatie tijdens de geluidmetingen is niet bekend. Tijdens de onbemande geluidmetingen zijn audio opnamen gemaakt waarop activiteiten van de installatie van Sibelco duidelijk van het omgevingsgeluid kan worden onderscheiden. Tijdens de bemande metingen was de installatie duidelijk hoorbaar.”
Hieruit volgt volgens verweerder dat tijdens de metingen de installaties van de derde-partij duidelijk waarneembaar in bedrijf waren. Omdat zowel kortere bemande als langduriger onbemande metingen hebben plaatsgevonden, mag ervan uit worden gegaan dat representatieve metingen zijn verricht. De metingen hebben zowel in de avond-, als nachtperiode plaatsgevonden. Dit zijn de tijden waarop naar eigen zeggen de grootste overlast wordt ervaren door eisers. Deze metingen in de avond- en nachtperiode hebben gedurende meerdere uren plaatsgevonden en waren niet van tevoren aangekondigd. De inrichting heeft een discontinu karakter. Om die reden is gekozen voor langdurige metingen op meerdere dagen, meetpunten en tijdstippen waarmee een representatief beeld is verkregen. Verweerder verwijst naar verschillende uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1] Eisers voeren niet aan waarom de metingen volgens hen niet representatief zouden zijn.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet mocht baseren op dit geluidsonderzoek. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
6.1.
Hoewel niet in elke zaak van een bestuursorgaan wordt verwacht dat het naar aanleiding van een handhavingsverzoek elke dag controleert, is wel vereist dat het aantal controles representatief is en dat de wijze van toezichthouden die door een bestuursorgaan wordt gekozen, deugdelijk is. [2]
Uit het geluidsrapport volgt dat de geluidssituatie bij de woning van eisers in een periode tussen 6 mei 2020 en 14 mei 2020 op zes afzonderlijke momenten is gemeten, waarvan één keer drie uur in de dagperiode, één keer zeven minuten in de avondperiode, drie keer vijf uur in de nachtperiode en één keer drie uur in de nachtperiode.
6.2.
Dit onderzoek is in dit geval niet voldoende, omdat vast is komen te staan dat de bedrijfssituatie van de derde-partij zo sterk wisselt dat die geen dagdeel, dag of week hetzelfde is. Zo hebben eisers ter zitting onweersproken gesteld dat de geluidsoverlast per dag(deel) verschilt en dat het geluid in ieder geval afkomstig is van de werkzaamheden, de beitel, het verkeer en de machines. Verder heeft de derde-partij verklaard dat weliswaar sprake is van een continu proces van afgraven, transport, vermaling en drogen, maar dat dit proces inderdaad fluctueert. Daarbij gaat het niet alleen om de verwerking van grondstoffen afkomstig van het bedrijf zelf, maar ook om grondstoffen die van elders worden aangevoerd, vermaald en (met kalk) worden verwerkt tot een eindproduct. Het bedrijf draait in de periode van maart tot en met november in principe 24 uur per dag, waarbij op het ene moment één installatie in werking is en op het andere moment meer installaties tegelijk in werking zijn en waarbij de installaties de ene keer 5-6 uur aan staan en de andere keer 12-24 uur per dag. Daarbij is het bedrijf afhankelijk van de grillen van de klanten die hun orders binnen een tijdsbestek van 24 uur van tevoren nog kunnen plaatsen. Dit kan leiden tot rustige weken en dagen, maar ook drukke weken en dagen en tot pieken per dag.
De rechtbank is van oordeel dat het uitvoeren van zes metingen binnen één week van enkele minuten tot uren in het geval van eisers niet voldoende is.
Hierbij neemt de rechtbank, onder verwijzing naar het vorenstaande, in aanmerking dat de bedrijfsvoering van derde-partij frequent fluctueert.
Verder acht de rechtbank relevant dat uit het geluidsrapport niet blijkt in welke bedrijfssituatie de metingen precies hebben plaatsgevonden en waarom de bedrijfssituatie in de geluidsrapporten in de meeste gevallen als “onbekend” is omschreven. Tijdens de metingen is waargenomen dat er installaties in gebruik waren, maar het is onbekend welke en hoeveel installaties dit dan waren en of er op die momenten ook nog andere activiteiten plaatsvonden zoals verkeersbewegingen, laden en lossen van grondstoffen. Ter zitting konden de gemachtigden van verweerder hierover geen nadere verklaringen afleggen, ondanks het feit dat eisers dit aspect in hun beroepschrift aan de orde hebben gesteld.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat verweerder (a) vaker en langer had kunnen meten (bijvoorbeeld continu voor een periode van meerdere weken) en/of (b) tegelijkertijd met de metingen een toezichthouder naar het bedrijfsterrein zelf had kunnen sturen. Dergelijke maatregelen staan niet in de weg aan onaangekondigde controles, anders dan verweerder ogenschijnlijk suggereert.
De rechtbank volgt niet de stelling van verweerder dat eisers niet hebben onderbouwd waarom de metingen niet representatief waren. Eisers stellen namelijk dat zij dit niet kunnen onderbouwen, nu onbekend is onder welke omstandigheden is gemeten en dat hierdoor het onderzoek van verweerder naar de gestelde overtredingen niet voldoende zorgvuldig is.
6.3.
De uitspraken waarop verweerder zich in dit verband heeft beroepen, zijn niet vergelijkbaar met de situatie van eisers. Zo gaat de uitspraak uit 2010 over kortdurende werkzaamheden; de uitspraak uit 2014 over geluidsoverlast van een café waarbij niet is gebleken dat de bedrijfsvoering in het café niet representatief was; de uitspraak uit 2015 over overlast van een dierenpension waarbij zeven controles verspreid over drie maanden hebben plaatsgevonden en uit 2018 over overlast van een houtkachel waarbij in totaal negen controles hebben plaatsgevonden waarvan meerdere op één dag. Bovendien zijn dit geen gevallen waarin de bedrijfssituatie zo wisselend is als die van de derde-partij.
6.4.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de overige beroepsgronden van eisers.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten en ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank draagt ook niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat te verwachting is dat het onderzoek dat nodig is om het gebrek te herstellen lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden.
10. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank als volgt vast op € 2.883,24 [3] :
- € 1518,00 voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1);
- € 58,44 voor reis- en verblijfkosten voor de reiskosten van eisers op basis van de kosten voor openbaar vervoer 2e klas (retour Arnhem- [plaats c] );
- € 1306,80 voor kosten van de deskundige.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 april 2021;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,00 aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.883,24 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. L.M. Koenraad, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 uli 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld AbRvS 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1542.
3.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.