ECLI:NL:RBGEL:2022:3797

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
C/05/395089 / HA ZA 21-548
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid leverancier isolatiemateriaal voor schade door mottenplaag in woning

In deze zaak vordert eiser, [eiser in hoofdzaak], schadevergoeding van de leverancier van isolatiemateriaal, [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak], omdat het isolatiemateriaal een mottenplaag in zijn woning heeft veroorzaakt. De rechtbank Gelderland heeft op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de vordering van [eiser in hoofdzaak] werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen overeenkomst bestond tussen [eiser in hoofdzaak] en [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak], aangezien de isolatiewol was besteld door aannemingsbedrijf [naam aannemingsbedrijf] en niet rechtstreeks door [eiser in hoofdzaak]. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade die [eiser in hoofdzaak] had geleden, omdat er geen contractuele relatie was. De rechtbank heeft ook de vordering in de vrijwaringszaak afgewezen, omdat de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar was. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 20 juli 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/395089 / HA ZA 21-548 van
[eiser in hoofdzaak],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.N. Stoop te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.K. van Santen te 's-Hertogenbosch,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/400274 / HA ZA 22-89 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. T.J.K. van Santen te 's-Hertogenbosch,
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht
[gedaagde in vrijwaringszaak],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.N.C. Schellekens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser in hoofdzaak] , [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] en [gedaagde in vrijwaringszaak] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 juni 2022 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 juni 2022 met de daarin genoemde stukken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De kern

3.1.
Deze zaak gaat over isolatiemateriaal dat door de aannemer is bevestigd onder het dak en onder de vloer van de zolder van de woning van [eiser in hoofdzaak] . [eiser in hoofdzaak] houdt de leverancier van het isolatiemateriaal aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden doordat het isolatiemateriaal een mottenplaag in zijn woning heeft veroorzaakt. De rechtbank wijst de vordering van [eiser in hoofdzaak] af. Daardoor komt de rechtbank niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vrijwaringszaak tussen de leverancier en de fabrikant.

4.De feiten

4.1.
[eiser in hoofdzaak] heeft door aannemingsbedrijf [naam aannemingsbedrijf] (hierna: [naam aannemingsbedrijf] ) verbouwings-/aannemingswerkzaamheden laten verrichten aan zijn woning in [woonplaats] . Onderdeel van die werkzaamheden was onder meer de verbouwing van de zolder, die daarbij is voorzien van isolatiemateriaal.
4.2.
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] houdt zich bezig met de import en verkoop van isolatiemateriaal dat gemaakt is van schapenwol. Zij koopt de isolatiewol onder meer in bij fabrikant [gedaagde in vrijwaringszaak] .
4.3.
Ten behoeve van de verbouwing van de zolder van [eiser in hoofdzaak] heeft [naam aannemingsbedrijf] bij [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] navraag gedaan over de producteigenschappen van [naam product] . [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] heeft bij e-mail van 5 september 2018 de gevraagde informatie aan [naam aannemingsbedrijf] gestuurd en offerte uitgebracht voor 72 rollen [naam product] , tegen 10% korting over de materialen.
4.4.
Bij e-mail van 12 september 2018 heeft [naam aannemingsbedrijf] aan [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] bericht:
Ik heb akkoord en we mogen dus leveren. Geweldig en ik heb er heel veel zin in om dit product te leren kennen.
Kun je de benodigde acties op touw zetten om het materiaal op (…) te [woonplaats] te krijgen? (…)
4.5.
Een op naam van [naam aannemingsbedrijf] gestelde factuur van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] van 17 september 2018 voor 72 rollen [naam product] vermeldt onder meer het volgende:
(Inkoop)order nr. overlegd met [naam aannemingsbedrijf]
Orderreferentie Werk (rechtbank: adres van [eiser in hoofdzaak] )
4.6.
De zolder is in september 2019 door [naam aannemingsbedrijf] aan [eiser in hoofdzaak] opgeleverd. In de zomer van 2020 heeft [eiser in hoofdzaak] geconstateerd dat er op de verbouwde zolder in toenemende mate sprake was van ernstige mottenoverlast.
4.7.
In een e-mail van 11 juni 2020 aan [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] heeft [eiser in hoofdzaak] geklaagd over de mottenoverlast en onder meer geschreven:
Zoals zojuist besproken, hierbij de pakbon van de levering van de wol bij mijn verbouwingsproject olv bouwbegeleider [naam bouwbegeleider] . Deze batch is toendertijd besteld en betaald namens [naam aannemingsbedrijf] , mijn aannemer in dit project.
(…)
4.8.
Een bedrijf dat gespecialiseerd is in plaagdierbeheersing heeft op 24 september 2020 geconcludeerd dat gelet op de levenscyclus van de motten, de eitjes/larven van de motten hoogstwaarschijnlijk met het isolatiemateriaal zijn meegekomen.
4.9.
Bij brief van 12 oktober 2020 heeft de advocaat van [eiser in hoofdzaak] en [naam aannemingsbedrijf] zich namens [eiser in hoofdzaak] en [naam aannemingsbedrijf] gewend tot [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] . In die brief heeft hij onder meer geschreven dat ‘de door cliënten gekochte dakisolatie non-conform is’, heeft hij de overeenkomst ontbonden en heeft hij aanspraak gemaakt op vergoeding van de dientengevolge ‘door [eiser in hoofdzaak] (als eindgebruiker) geleden en nog te lijden schade’.
4.10.
Bij brief van 24 november 2020 heeft [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] bij monde van haar rechtsbijstands-verzekeraar aansprakelijkheid betwist en medegedeeld dat [naam aannemingsbedrijf] de betreffende wol bij [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] heeft gekocht.
4.11.
[eiser in hoofdzaak] heeft aanzienlijke kosten gemaakt voor het laten verwijderen en vervangen van het isolatiemateriaal in de dakbekleding en in de vloer van de kapconstructie.
4.12.
In een akte van voorwaardelijke cessie van 15 juni 2022 tussen [naam aannemingsbedrijf] en [eiser in hoofdzaak] is opgenomen:
(…)
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
[naam aannemingsbedrijf] draagt (als cedent) de in de considerans omschreven vorderingen op [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] voorwaardelijk over aan [eiser in hoofdzaak] (als cessionaris) in de zin van artikel 3:94 BW, welke overdracht door [eiser in hoofdzaak] voorwaardelijk wordt aanvaard, namelijk uitsluitend in het geval dat de rechtbank Gelderland zou concluderen dat de contractuele vorderingen ter zake van het gebrekkige isolatiemateriaal (uitsluitend) zouden toekomen aan [naam aannemingsbedrijf] .
(…)

5.Het geschil

in de hoofdzaak

5.1.
[eiser in hoofdzaak] vordert veroordeling van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] tot betaling aan [eiser in hoofdzaak] van € 39.151,26, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 oktober 2020 dan wel vanaf de datum van betaling van de als productie 15 bij dagvaarding overgelegde facturen, tot de dag van volledige betaling, en met veroordeling in de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
5.2.
[eiser in hoofdzaak] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] jegens [eiser in hoofdzaak] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst tussen [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] en Staat. [naam aannemingsbedrijf] heeft de isolatiewol in opdracht van en namens [eiser in hoofdzaak] bij [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] gekocht en daardoor is [eiser in hoofdzaak] de koper. Volgens [eiser in hoofdzaak] voldoet de wol niet aan de koopovereenkomst, is het verzuim van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] van rechtswege ingetreden en heeft [eiser in hoofdzaak] de overeenkomst met [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] terecht ontbonden. [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] is op grond van artikel 6:277 BW aansprakelijk voor de door [eiser in hoofdzaak] geleden schade. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de koopovereenkomst niet met [eiser in hoofdzaak] is aangegaan maar met [naam aannemingsbedrijf] , dan beroept [eiser in hoofdzaak] zich subsidiair op de hiervoor onder punt 4.12 aangeduide akte van voorwaardelijke cessie van 15 juni 2022. Meer subsidiair vordert [eiser in hoofdzaak] vergoeding van de geleden schade op grond van artikel 6:162 BW nu de levering van volstrekt ongeschikt materiaal door [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] aan [eiser in hoofdzaak] een onrechtmatige daad van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] jegens [eiser in hoofdzaak] oplevert.
5.3.
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] voert gemotiveerd verweer.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
5.5.
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] vordert - samengevat - dat [gedaagde in vrijwaringszaak] wordt veroordeeld om aan [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde in vrijwaringszaak] in de kosten van de vrijwaring.
5.6.
[gedaagde in vrijwaringszaak] voert gemotiveerd verweer.
5.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling

in de hoofdzaak

6.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de processtukken in de hoofdzaak geen onderdeel uitmaken van de vrijwaringszaak en vice versa.
Vordering uit hoofde van toerekenbare tekortkoming (non-conformiteit)
6.2.
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] heeft als verweer gevoerd dat zij geen overeenkomst is aangegaan met [eiser in hoofdzaak] . Zij heeft de isolatiewol niet aan [eiser in hoofdzaak] verkocht maar aan [naam aannemingsbedrijf] , die de isolatiewol bij de uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk in het huis van [eiser in hoofdzaak] heeft verwerkt. [eiser in hoofdzaak] kan [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] niet aanspreken op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de tussen hen bestaande overeenkomst. Een dergelijke overeenkomst bestaat immers niet, aldus [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] .
6.3.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoren ook de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optreden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn. [1]
6.4.
Het verweer van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] dat [eiser in hoofdzaak] haar contractspartij niet is, slaagt. De overeenkomst moet worden geacht te zijn gesloten tussen [naam aannemingsbedrijf] en [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] . Dit blijkt uit de factuur, die op naam van [naam aannemingsbedrijf] staat, uit de betaling van de factuur door [naam aannemingsbedrijf] en uit de e-mailwisseling van 5 en 12 september 2018 tussen [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] en [naam aannemingsbedrijf] die aan de bestelling vooraf ging (zie onder 3.3 en 3.4). Uit niets blijkt dat [naam aannemingsbedrijf] bij het plaatsen van de bestelling niet uit eigen naam en dus als wederpartij van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] handelde maar slechts als vertegenwoordiger van [eiser in hoofdzaak] optrad. [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] heeft dit ook niet moeten begrijpen na ontvangst van de e-mail van 12 september 2018 waarin [naam aannemingsbedrijf] laat weten dat hij akkoord heeft van zijn opdrachtgever ( [eiser in hoofdzaak] ). [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] was immers bekend met de hoedanigheid van [naam aannemingsbedrijf] als aannemer en het is niet ongebruikelijk dat de bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst te gebruiken materialen in overleg met de opdrachtgever worden gekozen. Het is ook niet ongebruikelijk dat de materialen rechtstreeks bij de opdrachtgever worden afgeleverd, zodat de aflevering bij de woning van [eiser in hoofdzaak] evenmin een indicatie is voor de stelling van [eiser in hoofdzaak] . Opmerkelijk is overigens dat [eiser in hoofdzaak] zich in de correspondentie met [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] aanvankelijk op het standpunt heeft gesteld dat [naam aannemingsbedrijf] de wol had besteld (zie onder 3.7), daarna dat [naam aannemingsbedrijf] en [eiser in hoofdzaak] samen de wol hadden gekocht (zie onder 3.9) en pas daarna dat [naam aannemingsbedrijf] deze als vertegenwoordiger/ gevolmachtigde van [eiser in hoofdzaak] had gekocht. Wat er echter ook zij van deze gewijzigde stellingname, de slotsom is dat niet is komen vast te staan dat [naam aannemingsbedrijf] bij het aangaan van de overeenkomst met [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] als vertegenwoordiger van [eiser in hoofdzaak] is opgetreden. Dit betekent dat er geen contractuele relatie bestaat tussen [eiser in hoofdzaak] en [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] en dat [eiser in hoofdzaak] derhalve geen vordering op grond van toerekenbare tekortkoming op [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] kan hebben.
Vordering uit hoofde van cessie
6.5.
Gelet op het voorgaande is de voorwaarde waaronder [naam aannemingsbedrijf] haar eventuele vordering op [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] heeft gecedeerd aan [eiser in hoofdzaak] , in vervulling gegaan. De rechtbank zal dan ook beoordelen of de vordering tot betaling van schadevergoeding toewijsbaar is wanneer ervan wordt uitgegaan dat de vordering die voorligt de vordering is die [naam aannemingsbedrijf] eventueel heeft op [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] op grond van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst tussen [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] en [naam aannemingsbedrijf] .
6.6.
De rechtbank concludeert dat ook in dat geval de door [eiser in hoofdzaak] ingestelde vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. [naam aannemingsbedrijf] heeft geen schade geleden en kan dus ook geen schadevergoedingsvordering hebben overgedragen op [eiser in hoofdzaak] . Gesteld noch gebleken is immers dat [eiser in hoofdzaak] [naam aannemingsbedrijf] aansprakelijk heeft gesteld of dat [naam aannemingsbedrijf] enige bedrag terzake van schadevergoeding aan [eiser in hoofdzaak] heeft betaald. Of er sprake is van een tekortkoming van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] jegens [naam aannemingsbedrijf] behoeft onder deze omstandigheden niet nader te worden onderzocht.
Vordering uit hoofde van onrechtmatige daad
6.7.
Ter zitting heeft [eiser in hoofdzaak] tenslotte nog gesteld dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] tevens op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de bij [eiser in hoofdzaak] ontstane schade. Volgens [eiser in hoofdzaak] bestaat de onrechtmatige daad erin dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] volstrekt ongeschikt materiaal aan [eiser in hoofdzaak] heeft verkocht, terwijl het zich laat aanzien dat zij wel degelijk op de hoogte was van de problemen met de resistentie van dit materiaal tegen ongedierte. Daarbij is tevens relevant dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] een uitdrukkelijke garantie op het materiaal heeft gegeven, aldus [eiser in hoofdzaak] .
6.8.
Zoals [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] terecht heeft aangevoerd, is een eventuele tekortkoming van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] jegens [naam aannemingsbedrijf] op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] (tevens) onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser in hoofdzaak] . Daarvoor zou in dit geval zijn vereist dat aan [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] een handelen of nalaten kan worden verweten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarbij kan gedacht worden aan zeer onzorgvuldig handelen van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] jegens [eiser in hoofdzaak] .
6.9.
[eiser in hoofdzaak] stelt dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] wist dat de motten/larven resistent waren voor het bestrijdingsmiddel waarmee de wol door [gedaagde in vrijwaringszaak] werd behandeld en dat zij om die reden onzorgvuldig jegens [eiser in hoofdzaak] heeft gehandeld. Deze stelling heeft [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat zij al 16 jaar bij [gedaagde in vrijwaringszaak] wol koopt en dat dat altijd goed is gegaan. [gedaagde in vrijwaringszaak] is de partij die de wol produceert en die er voor verantwoordelijk is dat deze wol goed behandeld is tegen motten. Dat deze wol niet goed zou zijn behandeld, was [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] niet bekend en kon zij ook niet weten. Nu zij niet de producent is van de wol, kan een eventuele fout bij de behandeling van de wol haar ook niet naar verkeeropvattingen worden toegerekend, aldus [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] . Aangezien [eiser in hoofdzaak] tegenover deze gemotiveerde betwisting haar stelling dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] wist of behoorde te weten dat de wol niet goed was behandeld niet nader heeft onderbouwd, kan deze stelling niet als vaststaand worden aangenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat de in dit verband door [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] en [gedaagde in vrijwaringszaak] in de vrijwaringsprocedure overgelegde producties geen deel uitmaken van de hoofdzaak en dat [eiser in hoofdzaak] zich daarop derhalve niet kan beroepen.
6.10.
Andere feiten en omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] onrechtmatig jegens [eiser in hoofdzaak] heeft gehandeld zijn niet gesteld, zodat de vordering uit hoofde van onrechtmatige daad niet kan slagen.
6.11.
Gelet op het voorgaande kunnen de overige betwistingen en verweren van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] buiten beschouwing blijven en wordt de vordering van [eiser in hoofdzaak] tot betaling door [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] van een schadevergoeding van € 39.151,26 afgewezen. Dit geldt tevens voor de nevenvorderingen.
6.12.
[eiser in hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, inclusief die van het incident. De kosten aan de zijde van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat €
2.163,00(3,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.239,00.
in de vrijwaringszaak
6.13.
Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in de vrijwaringszaak worden afgewezen.
6.14.
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde in vrijwaringszaak] worden begroot op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.279,00.

7.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiser in hoofdzaak] in de kosten van de hoofdzaak en het incident, aan de zijde van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] tot op heden begroot op € 4.239,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in vrijwaringszaak] tot op heden begroot op € 4.279,00, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.6.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.7.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615