ECLI:NL:RBGEL:2022:3578

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
C/05/392415 / HZ ZA 21-292
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid vervoerder voor schade door te late levering van maaltijdboxen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, en een andere besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De zaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid van de gedaagde vervoerder voor schade die is ontstaan door te late levering van maaltijdboxen. Eiseres heeft gesteld dat gedaagde in haar verbintenis is tekortgeschoten door een aantal zendingen niet tijdig te bezorgen, waardoor schade is ontstaan. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat gedaagde in beginsel schadeplichtig is voor de te late bezorging van de zendingen. Eiseres heeft vervolgens geprobeerd de omvang van de schade te begroten, maar gedaagde heeft betwist dat de schadevergoeding kan worden vastgesteld op basis van een gemiddelde berekening van het gewicht van de zendingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar berekening van het gemiddelde gewicht van de zendingen, maar dat het gewicht van de verpakking niet in aanmerking kan worden genomen bij de schadeberekening. Uiteindelijk heeft de rechtbank de schade vastgesteld op € 5.373,79, die gedaagde moet vergoeden aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van eiseres begroot op € 3.600,62. In reconventie heeft de rechtbank gedaagde in het gelijk gesteld voor een vordering van € 27.999,70, die eiseres aan gedaagde moet betalen, eveneens vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/392415 / HZ ZA 21-292
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mrs. J. Mouthaan en L.D.M. Dingemans te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mrs. A.E. Mulder en R. Davans te Ede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 april 2022 (hierna: het tussenvonnis)
  • de aanvullende akte van [eiseres] van 4 mei 2022
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 1 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen (onder 4.3) dat [gedaagde] in haar verbintenis is tekortgeschoten en in beginsel schadeplichtig is tegenover [eiseres] voor zover het gaat om het deel van de zendingen dat te laat is bezorgd. Verder heeft de rechtbank overwogen (onder 4.10) dat [eiseres] slechts aanspraak kan maken op vergoeding van haar directe schade tot een bedrag van € 3,40 per kilogram vervoerd gewicht en dat alle overige (gestelde) schade niet voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komt. Om de schade te kunnen begroten, heeft de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid gesteld informatie in het geding te brengen over het aantal kilogrammen vervoerd gewicht van de niet tijdig bezorgde zendingen. [gedaagde] mocht daarop vervolgens bij antwoordakte reageren.
2.2.
Ter uitvoering van het tussenvonnis heeft [eiseres] een akte genomen. Daarin heeft zij uiteengezet dat het voor haar niet mogelijk is om het precieze gewicht van de niet tijdig bezorgde zendingen te achterhalen en dat bij haar niet bekend is wat de inhoud en dus het gewicht was van elk van de individuele pakketten die niet tijdig door [gedaagde] zijn bezorgd. Daarom heeft [eiseres] het gemiddelde gewicht van de in totaal 4.001 bezorgingen ten tijde van de samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde] becijferd en toegelicht. Zij komt dan uit op een gemiddeld gewicht van 11,1024155 kilogram per pakket.
2.3.
[gedaagde] heeft in haar antwoordakte allereerst betoogd dat – anders dan de rechtbank in het tussenvonnis (onder 4.3) heeft overwogen – wel degelijk in geschil is of [gedaagde] artikel 8:1096 BW heeft geschonden doordat zij pakketten te laat zou hebben geleverd. [gedaagde] wijst erop dat weliswaar in haar productie 7 is aangegeven dat 336 pakketten door haar toedoen niet bij de eerste poging konden worden bezorgd, maar dat dit niet betekent dat daarmee een schending van artikel 8:1096 BW vaststaat en dat [gedaagde] zich daartegen niet heeft verweerd. Zelfs al zou worden geconcludeerd dat sprake is van te late bezorging, dan kan deze conclusie volgens [gedaagde] voor maximaal 226 pakketten worden getrokken. [gedaagde] wijst op haar productie 7, waaruit volgens haar blijkt dat 225 pakketten op de derde dag zijn bezorgd en één op de vierde dag. Omdat partijen geen afspraken hebben gemaakt over levertijden en het bij vervoer in de foodsector gebruikelijk is dat een pakket twee keer aan de klant mag worden aangeboden, kan slechts van een te late levering sprake zijn bij de pakketten die op de derde en vierde dag zijn bezorgd, aldus [gedaagde] .
2.4.
[gedaagde] lijkt hiermee te betogen dat de rechtbank moet terugkomen op haar oordeel in het tussenvonnis, dat (wel degelijk in geschil is of) [gedaagde] in ieder geval ten aanzien van een deel van de zendingen niet aan de verplichting op grond van artikel 8:1096 BW heeft voldaan doordat een deel van de zendingen te laat is bezorgd. Dat zal de rechtbank echter niet doen. Haar oordeel in het tussenvonnis over de schending van artikel 8:1096 BW is een bindende eindbeslissing. De rechtbank heeft weliswaar de bevoegdheid om in bepaalde gevallen van bindende eindbeslissingen terug te komen (Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800), maar zij ziet in hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd geen aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken. De beslissing berust namelijk niet op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. Dat blijkt ook uit hetgeen [gedaagde] in haar antwoordakte zelf aanvoert, aangezien daaruit kan worden geconcludeerd dat niet in geschil is dat in ieder geval de pakketten die op de derde dag of nog later zijn bezorgd, te laat zijn geleverd. Overigens voert [gedaagde] aan dat het volgens haar productie 7 hooguit om 226 pakketten gaat, namelijk 225 pakketten die op de derde dag zijn bezorgd en één pakket dat op de vierde dag is bezorgd. Uit productie 7 blijkt echter dat 225 pakketten zijn bezorgd op de derde dag, vier pakketten op de vierde dag en één pakket op de vijfde dag, en dat 29 pakketten door toedoen van [gedaagde] retour afzender zijn gegaan. Dat zijn samen 259 pakketten. In ieder geval ten aanzien van deze 259 pakketten geldt dat [gedaagde] niet aan haar verplichting op grond van artikel 8:1096 BW heeft voldaan. Er is dus geen grond om terug te komen op bovengenoemd oordeel in het tussenvonnis.
2.5.
[gedaagde] heeft in haar antwoordakte verder aangevoerd dat als toch sprake zou zijn van schending van artikel 8:1096 BW, het recht op schadevergoeding van [eiseres] op grond van artikel 8:1103 BW is beperkt tot de bestemmingswaarde. Deze wordt berekend door de waarde van het pakket op het tijdstip van verzending in mindering te brengen op de waarde die het pakket bij aflevering zonder beschadiging (hier: vertraging) zou hebben gehad. [gedaagde] wijst erop dat schadevergoeding achterwege blijft indien de schade uit vertraagde aflevering bestaat en daardoor geen materiële schade aan de vervoerde goederen is veroorzaakt. Die situatie doet zich volgens [gedaagde] voor.
2.6.
Het gaat hier echter om maaltijdboxen met daarin (onder meer) versproducten zoals vlees, groenten en fruit. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke versproducten – soms al snel – in kwaliteit achteruitgaan en bederven als zij niet gekoeld worden bewaard en/of niet binnen afzienbare tijd worden geconsumeerd. Gelet hierop moet worden aangenomen dat de versproducten in de maaltijdboxen ten tijde van en als gevolg van de te late levering – na drie dagen of langer – niet meer van dezelfde kwaliteit waren als op het moment van verzending, of dat zij toen zelfs waren bedorven. Daarmee is wel degelijk sprake van materiële schade aan de vervoerde goederen, die voor vergoeding in aanmerking komt.
2.7.
Bij antwoord heeft [gedaagde] in dit verband een beroep gedaan op artikel 8:1099 BW. Volgens deze bepaling is de aansprakelijkheid van de vervoerder uitgesloten indien het niet nakomen van zijn verplichtingen het gevolg is van de bijzondere risico’s die zijn verbonden aan – voor zover hier relevant – de aard van de zaken zelf, die door met deze aard zelf samenhangende oorzaken zijn blootgesteld aan bederf (artikel 8:1099 lid 1 sub c BW), of temperatuurverschillen, maar alleen indien niet is overeengekomen dat het vervoer zal plaatsvinden met een voertuig speciaal ingericht om de zaken aan de invloed daarvan te onttrekken (artikel 8:1099 lid 1 sub d BW). [gedaagde] betoogt dat deze bijzondere risico’s zich hebben voorgedaan en dat zij dus niet voor de schade aansprakelijk kan worden gehouden.
2.8.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het niet nakomen van de verplichting tot tijdige levering, waar het hier om gaat, is namelijk niet het gevolg van het feit dat de vervoerde versproducten onderhevig zijn aan bederf en ook niet van mogelijke temperatuurwisselingen. De in artikel 8:1099 lid 1 sub c en d BW bedoelde situaties doen zich in dit geval dus niet voor.
2.9.
[eiseres] heeft, omdat zij niet beschikt over het precieze gewicht van de te laat bezorgde zendingen, het gemiddelde gewicht genomen van de 4.001 bezorgingen (zie hierboven 2.2). [gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat de artikelen 8:1103 en 8:1105 BW geen ruimte bieden voor een schatting of gok ten aanzien van het gewicht. [gedaagde] verwijst verder naar het Besluit ex artikel 8:1105 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 2001, 415; hierna: het Besluit; zie ook tussenvonnis onder 4.5). Artikel 2 van dit Besluit bepaalt dat het aantal kilogrammen waarvan ter berekening van de schadevergoeding wordt uitgegaan, het op de vrachtbrief vermelde gewicht is. Indien – zoals hier het geval is – geen vrachtbrief is uitgegeven, moet volgens artikel 2 van het Besluit worden uitgegaan van het aantal kilogrammen dat de zaak bij haar terbeschikkingstelling ten vervoer had. [gedaagde] betoogt dat dit een concrete en objectieve maatstaf is, die geen ruimte biedt voor een schatting van het aantal kilogrammen. Omdat [eiseres] het aantal kilogrammen niet kan aantonen, kan zij ook de door de vertraging geleden schade niet bewijzen, aldus [gedaagde] . Verder voert [gedaagde] aan dat geen materiële schade kan worden aangetoond door het gemiddelde te nemen van alle pakketten die zij voor [eiseres] heeft vervoerd, aangezien ruim 90% van de pakketten wél correct is bezorgd. Deze pakketten kunnen daarom volgens [gedaagde] niet worden meegenomen voor de berekening van de materiële schade, omdat deze helemaal geen materiële schade hebben geleden.
2.10.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
2.11.
[eiseres] heeft gemotiveerd uiteengezet dat zij in de periode van samenwerking met [gedaagde] drie typen pakketten aan haar klanten heeft aangeboden en verkocht, te weten de [naam pakket] , de [naam pakket] en de [naam pakket] . De [naam pakket] is te bestellen voor twee, drie en vier personen, de [naam pakket] voor zowel twee als vier personen en bij de [naam pakket] bestaat de keuze uit één standaardpakket dat niet los kan worden besteld en uitsluitend kan worden toegevoegd aan een [naam pakket] of [naam pakket] . [eiseres] gebruikt voor de levering van zowel de [naam pakket] als de [naam pakket] speciaal ontwikkelde tempexdozen met twee koelelementen. Het gemiddelde gewicht van deze verzenddoos is volgens [eiseres] 5.000 gram.
2.12.
[eiseres] heeft aangevoerd dat de keuze voor de [naam pakket] bestond uit twaalf verschillende gerechten voor twee (“S”), drie (“M”) of vier (“L”) personen, waarvan [eiseres] het gemiddelde gewicht heeft berekend:
- gemiddeld gewicht S box per gerecht 1.392,41667 gram
- gemiddeld gewicht M box per gerecht 1.927,75 gram
- gemiddeld gewicht L box per gerecht 2.182,08 gram.
De keuze voor de [naam pakket] bestond uit drie gerechten, waarvan [eiseres] het gemiddelde gewicht als volgt heeft berekend:
- gemiddeld gewicht 2 personen box per gerecht 1.884,333 gram
- gemiddeld gewicht 4 personen box per gerecht 2.680,667 gram.
De [naam pakket] is een standaardpakket dat gemiddeld 4.000 gram weegt, aldus [eiseres] .
2.13.
[eiseres] heeft verder uiteengezet dat de verzonden pakketten als volgt zijn in te delen:
Hoeveelheden [naam pakket]
2 personen boxen 1.017
3 personen boxen 756
4 personen boxen 414
Hoeveelheden [naam pakket]
4 personen boxen 532
2 personen boxen 1.282
[naam pakket] 179 (al toegevoegd aan de bestelde boxen, en niet apart geleverd)
2.14.
Volgens [eiseres] bestelden klanten die een [naam pakket] bestelden gemiddeld 3,224245328 gerechten per box, ongeacht de grootte van de gerechten, als volgt:
2 gerechten boxen 151
3 gerechten boxen 1.317
4 gerechten boxen 619
Het aantal gerechten in de [naam pakket] bedraagt standaard drie maaltijden.
2.15.
Door (i) de hoeveelheden van de boxen te vermenigvuldigen met (ii) het gemiddelde aantal gerechten en (iii) met het gemiddelde gewicht van de gerechten, kan (iv) het totale gewicht van alle zendingen worden berekend, aldus [eiseres] . Door het totaalgewicht van alle zendingen te delen door het totaal aantal zendingen – 4.001 volgens de interne administratie van [eiseres] – komt het gemiddelde gewicht van een pakket uit op 11,1024155 kilogram, aldus [eiseres] .
2.16.
Hoewel op de berekening van [eiseres] wel iets valt af te dingen, waarover hierna meer, heeft [eiseres] op de bovenvermelde wijze het aantal kilogrammen vervoerd gewicht in beginsel voldoende onderbouwd. Dat het hierbij gaat om een geschat gewicht en niet om een exact gewicht, doet daaraan niet af. Artikel 2 van het Besluit sluit een schatting van het gewicht niet uitdrukkelijk uit. Naar het oordeel van de rechtbank is [eiseres] , bij gebreke van informatie over de precieze inhoud en het precieze gewicht van de te laat bezorgde pakketten, aan de hand van de haar wél ter beschikking staande informatie voldoende accuraat te werk gegaan door op de bovenvermelde wijze het gemiddelde gewicht te nemen van alle pakketten die [gedaagde] voor haar heeft vervoerd. [gedaagde] heeft daar ook geen concreet ander gewicht tegenover gesteld. De rechtbank gaat bij de begroting van de schade dan ook in beginsel uit van de berekening van [eiseres] , met inachtneming van het navolgende.
2.17.
[gedaagde] voert aan dat de gewichten van de maaltijden die worden genoemd in de producties 2 en 3 bij de akte van [eiseres] niet worden onderbouwd. Zij betwist daarom de daarin genoemde cijfers, die volgens haar willekeurig zijn. [gedaagde] wijst erop dat [eiseres] in productie 2 vermeldt dat een zoete aardappel 600 gram weegt (Gerecht A), een aardappel 500 gram (Gerecht F), maar meerdere aardappelen (Gerecht H) ook 500 gram. Tomatenblokjes zouden 400 gram wegen (Gerecht F), maar meerdere tomaten 130 gram (Gerecht I), aldus [gedaagde] . Uit niets blijkt volgens [gedaagde] dat de producten daadwerkelijk wegen wat door [eiseres] is opgegeven. [gedaagde] betwist ook dat de [naam pakket] (precies) 4.000 gram zou wegen. De rechtbank gaat hieraan voorbij. [eiseres] heeft van de twaalf gerechten waaruit de [naam pakket] bestond telkens de ingrediënten opgesomd – die [gedaagde] op zichzelf niet heeft weersproken – en het bijbehorende gewicht daarvan vermeld voor respectievelijk twee, drie en vier personen. Bij geen van de ingrediënten staat een aantal vermeld. De verschillen in gewicht van de aardappel(en) in de door [gedaagde] genoemde gerechten zijn dan ook zonder nadere onderbouwing, die [gedaagde] niet heeft gegeven, niet opmerkelijk te noemen, laat staan dat daaraan de conclusie kan worden verbonden dat de genoemde gewichten onjuist zijn. Dat geldt ook voor de tomatenblokjes en tomaten. Tomatenblokjes zitten veelal in blik met daarbij vocht, hetgeen het hogere gewicht ten opzichte van de losse tomaten kan verklaren. Voor het overige heeft [gedaagde] haar betwisting van het gewicht van de gerechten niet geconcretiseerd. De rechtbank ziet in hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding om niet uit te gaan van de door [eiseres] genoemde gewichten van de maaltijden. Dat geldt ook voor de [naam pakket] . [eiseres] verzond kennelijk boxen die tot een gewicht van 4.000 gram waren gevuld met fruit. Daarbij zal het ook zijn voorgekomen dat een [naam pakket] net iets meer of iets minder woog dan 4.000 gram, maar dat is geen reden om niet uit te gaan van dit gemiddelde gewicht.
2.18.
[gedaagde] voert verder aan dat [eiseres] pakketten leverde in verschillende formaten, zodat niet één gemiddeld gewicht kan worden gebruikt voor de berekening van de schade omdat alleen al de cijfers van de maaltijden sterk uiteenlopen. Zo zou voor twee personen Gerecht D bijvoorbeeld 845 gram wegen, maar Gerecht G 2,2 kilogram, oftewel 2,6 keer zo veel. Dit geldt ook voor de [naam pakket] , waar volgens productie 3 van [eiseres] Gerecht 1 voor twee personen 1,305 kilogram weegt, maar Gerecht 3 2,48 kilogram. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Het door [gedaagde] genoemde verschil in gewicht tussen Gerecht D en Gerecht G is verklaarbaar door het verschil in ingrediënten van de beide gerechten. Gerecht D bestaat uit onder meer garnalen, noedels, winterpeen en paksoi, terwijl Gerecht G onder meer een rode kool bevat, die alleen al 1 kilogram weegt. Ook gerecht 3 in de [naam pakket] bevat een rode kool van 1 kilogram. De onderling uiteenlopende gewichten van de maaltijden zijn dus evenmin reden om niet uit te gaan van de door [eiseres] opgevoerde cijfers.
2.19.
[gedaagde] betoogt verder dat niet is bewezen dat de gerechten genoemd in de producties 2 en 3 van [eiseres] überhaupt door haar zijn vervoerd, laat staan dat zij vertraagd door haar zijn vervoerd. [gedaagde] heeft echter niet gemotiveerd betwist dat [eiseres] de door haar genoemde gerechten ten tijde van de samenwerking tussen partijen in haar assortiment had. Zoals gezegd heeft [eiseres] bij gebreke van specifiekere gegevens het gemiddelde gewicht van de twaalf gerechten berekend. Dat stond haar in de gegeven omstandigheden vrij. Het verweer van [gedaagde] wordt verworpen. Als onvoldoende weersproken moet het er daarom voor worden gehouden dat [gedaagde] de genoemde gerechten voor [eiseres] heeft vervoerd. Eveneens staat vast dat [gedaagde] een deel van de pakketten vertraagd heeft bezorgd. Daaraan doet niet af dat niet exact vaststaat welke gerechten zich bevonden in de pakketten die te laat zijn bezorgd.
2.20.
[gedaagde] betwist ook de door [eiseres] opgevoerde aantallen van het type maaltijdbox dat de klanten zouden hebben besteld (zie hierboven 2.13). Hoewel aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat [eiseres] de bron van de door haar genoemde historische bestelgegevens niet in het geding heeft gebracht, heeft [gedaagde] op haar beurt niet onderbouwd waarom de door [eiseres] genoemde aantallen niet zouden kunnen kloppen. De rechtbank ziet in de enkele betwisting door [gedaagde] dan ook geen reden om niet uit te gaan van de aantallen die [eiseres] heeft genoemd. Datzelfde geldt ook voor de door [eiseres] genoemde gemiddelde aantallen gerechten die per box werden besteld (zie hierboven 2.14).
2.21.
[gedaagde] voert verder aan dat [eiseres] bij het gemiddelde getal voor de [naam pakket] zes cijfers achter de komma heeft gehanteerd terwijl bij de overige getallen telkens afgeronde getallen staan vermeld. Nog daargelaten dat de rechtbank niet duidelijk is op welk getal met zes cijfers achter de komma [gedaagde] doelt, maakt het aantal cijfers achter de komma de berekening, anders dan [gedaagde] meent, op zichzelf niet inaccuraat. [gedaagde] heeft niet onderbouwd waarom de berekening als gevolg van het aantal cijfers achter de komma niet zou kloppen.
2.22.
Het verweer van [gedaagde] dat de tempexdoos ten onrechte wordt meegenomen in de berekening van het gewicht slaagt wél. Artikel 3 lid 2 sub a van het Besluit bepaalt dat indien de verpakking van de zaak niet door of vanwege de vervoerder ter beschikking is gesteld en zij blijkens haar aard bestemd is voor meer dan één vervoer te worden gebruikt, in geval de schadevergoeding uitsluitend de zaak betreft, uitgegaan van het aantal kilogrammen dat de zaak zonder haar verpakking woog. In dit geval werden de door [eiseres] ter beschikking gestelde tempexdozen hergebruikt en niet door de klanten behouden. [eiseres] heeft niet gesteld dat de doos zou zijn beschadigd door [gedaagde] . De doos kan dus niet worden meegenomen bij de berekening van het totaalgewicht. Op het gemiddelde gewicht per pakket moet daarom het door [eiseres] opgevoerde gewicht van de doos van 5 kilogram in mindering worden gebracht. Voor het gemiddelde gewicht van een pakket zal de rechtbank dus uitgaan van 6,1024155 (11,1024155 minus 5) kilo.
2.23.
Al het voorgaande leidt tot de volgende begroting van de schade van [eiseres] die moet worden vergoed door [gedaagde] . Van 259 pakketten kan worden vastgesteld dat deze te laat door [gedaagde] zijn bezorgd (zie hierboven 2.4). Het gemiddelde gewicht per pakket bedraagt volgens [eiseres] 11,1024155 kilo (zie 2.15), maar daarvan moet het gewicht van de tempexdoos van 5 kilo worden afgetrokken (zie 2.22). Het gemiddelde gewicht per pakket komt daarmee op 6,1024155 kilo. Er is dus een totaalgewicht van 259 × 6,1024155 oftewel 1.580,5256145 kilo te laat door [gedaagde] bezorgd. Dit betekent dat een bedrag van € 5.373,79 (1.580,5256145 × € 3,40) aan schade voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komt.
2.24.
Dit brengt de rechtbank tot de volgende beslissingen.
Zoals de rechtbank in het tussenvonnis (onder 4.1-4.2) heeft overwogen, moet de primaire vordering onder 1 worden afgewezen. De primair onder 2 gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [gedaagde] op grond van artikel 8:1103 BW juncto artikel 6:74 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de vervoersovereenkomst met [eiseres] , welke schade wordt begroot op een bedrag van € 5.373,79. Omdat de rechtbank de schade zelf kan begroten, bestaat geen grond voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure zoals primair onder 3 was gevorderd. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot vergoeding van de schade tot voornoemd bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. De primair onder 4 gevorderde vergoeding van juridische expertisekosten ter hoogte van € 6.352,50 exclusief btw zal worden afgewezen, omdat [eiseres] deze op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Aan de subsidiaire vorderingen komt de rechtbank niet toe.
2.25.
[gedaagde] is de overwegend in het ongelijk gestelde partij en moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [eiseres] op:
- dagvaarding € 90,62
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
1.434,00(3,0 punten × tarief € 478,00)
Totaal € 3.600,62
2.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als vermeld onder de beslissing.
in reconventie
2.27.
In het tussenvonnis (onder 4.13) heeft de rechtbank overwogen dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar is, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf de dag volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling tot aan de algehele voldoening. Verder heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen (onder 4.14) dat de buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Deze beslissingen zullen hierna onder 3 worden vastgelegd.
2.28.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover zijn toewijsbaar als vermeld onder de beslissing.
2.29.
[eiseres] wordt overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] op € 1.442,00 wegens salaris advocaat (2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 721,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] op grond van artikel 8:1103 BW juncto artikel 6:74 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de vervoersovereenkomst met [eiseres] , welke schade wordt begroot op een bedrag van € 5.373,79,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen voornoemd bedrag van € 5.373,79 (vijfduizenddriehonderddrieënzeventig euro en negenenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 21 april 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.600,62, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 3.2 en 3.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 27.999,70 (zevenentwintigduizend negenhonderdnegenennegentig euro en zeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag telkens vanaf de dag volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling tot de dag van volledige betaling,
3.7.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.442,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.8.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.9.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
JE/KH