ECLI:NL:RBGEL:2022:3461

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
C/05/394876 / HA ZA 21-540
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van stallinghouder voor diefstal van camper uit stalling

In deze zaak vordert UVM Verzekeringsmaatschappij N.V. een verklaring voor recht dat Anthevast B.V. tekort is geschoten in de nakoming van de stallingsovereenkomst, omdat de camper van de heer en mevrouw [verzekeringsnemers] niet kon worden teruggegeven na de diefstal. De rechtbank Gelderland heeft op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de feiten en de procedure worden besproken. UVM heeft de camper op 20 maart 2020 in bewaring gegeven bij Anthevast, maar op 19 mei 2020 was de camper niet meer aanwezig. UVM heeft een expert ingeschakeld die concludeerde dat de beveiliging van de stalling onvoldoende was en dat Anthevast aansprakelijk was voor de schade. Anthevast betwist de aansprakelijkheid en verwijst naar de algemene voorwaarden waarin aansprakelijkheid is uitgesloten. De rechtbank oordeelt dat Anthevast niet heeft voldaan aan haar zorgplicht als bewaarnemer en dat het beroep op de uitsluiting van aansprakelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank stelt vast dat Anthevast aansprakelijk is voor de schade die UVM heeft geleden door de diefstal van de camper. De hoogte van de schade wordt nog verder onderzocht, en de rechtbank overweegt een deskundige te benoemen om de dagwaarde van de camper vast te stellen op het moment van de diefstal.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/394876 / HA ZA 21-540
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
UVM VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseres,
advocaat mr. D.D. Markvoort te Hoogeveen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANTHEVAST B.V.,
gevestigd te Huissen, gemeente Lingewaard,
gedaagde,
advocaat mr. C.W. Houtman te Arnhem.
Partijen zullen hierna UVM en Anthevast genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 februari 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
UVM is een verzekeringsmaatschappij. De heer en mevrouw [verzekeringsnemers] hadden hun camper bij UVM verzekerd. Anthevast exploiteert de [naam stalling] . De heer en mevrouw [verzekeringsnemers] hebben op 24 april 2015 een stallingsovereenkomst gesloten met [naam stalling] voor de stalling van een caravan. Vanaf november 2019 is deze stallingsovereenkomst voortgezet voor de camper in plaats van de eerdere caravan. In de stallingsovereenkomst staat onder meer:
5) Stallingnemer is verplicht een brand-/storm- en diefstalverzekering af te sluiten. Indien geen polisnummer beschikbaar is kan stallinghouder nimmer voor gevolgen van schade aansprakelijk worden gesteld.
6) Stallingnemer verklaart zich akkoord met de bijgevoegde algemene voorwaarden en tarieven.
In de Algemene Voorwaarden [naam stalling] van 2014 (hierna: de algemene voorwaarden) staat onder meer:
Artikel 5: aansprakelijkheid
5.1
De bewaarneming van de zaak is voor eigen rekening en risico van stallingnemer. De zaak wordt bewaard in de stallingruimte welke voor onbevoegden is afgesloten. Het parkeerterrein is voorzien van cameratoezicht.
5.2
Stallingnemer dient de zaak, inclusief toebehoren, afdoende en deugdelijk te verzekeren tegen voorkomende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld schade, brand en diefstal. Stallinghouder heeft het recht op inzage in de verzekeringspolis.
5.3
Stallinghouder is nimmer aansprakelijk voor directe en/of indirecte schade aan de zaak en/of stallingnemer en/of (zaken van) derden, behoudens in het geval dat sprake is van opzet of grove schuld zijdens stallinghouder. Indien stallinghouder toch aansprakelijk is, dan is die aansprakelijkheid beperkt tot maximaal het bedrag dat door de verzekeraar wordt uitgekeerd. Indien schade niet onder enige dekking valt is stallinghouder niet aansprakelijk. (…)
2.2.
Op 20 maart 2020 is de heer [verzekeringsnemers] met de camper naar [naam stalling] (hierna: de stalling) gegaan. Hij heeft daar koffie gedronken met de beheerder van de stalling en heeft de sleutels van de camper aan de beheerder gegeven. De beheerder bewaart de sleutels, met een label met het kenteken eraan, in een la.
2.3.
Op 19 mei 2020 kwam de heer [verzekeringsnemers] naar de stalling om de camper op te halen. Samen met de beheerder hebben zij de hallen van de stalling doorzocht, maar de camper is niet aangetroffen. De sleutels van de camper waren ook niet aanwezig. Daarop heeft de heer [verzekeringsnemers] aangifte van diefstal gedaan bij de politie. Via een tussenpersoon is de schade gemeld bij de verzekeraar van de camper, UVM.
2.4.
In opdracht van UVM heeft een expert onderzoek gedaan naar de gemelde schade. De expert heeft een bezoek gebracht aan de stalling en aan de heer en mevrouw [verzekeringsnemers] . De expert meldt in zijn verslag over deze bezoeken:
Verklaring van de heer en mevrouw [verzekeringsnemers] .
De heer [verzekeringsnemers] vertelde dat hij in de afgelopen jaren voor het stallen van zijn caravan en camper gebruik maakte van de diensten van [naam stalling] in Bemmel. Zijn ervaringen met dit bedrijf waren steeds goed geweest. Ook de betreffende (…) camper had in de wintermaanden bij deze stalling gestaan.
(…)
In zijn beleving was de caravanstalling goed beveiligd. Op de website wordt melding gemaakt van cameratoezicht. En van beveiliging van het terrein door middel van een degelijk hekwerk. Ook was hem verteld dat de sleutels in een kluis werden bewaard. (…)
Bezoek aan de caravanstalling en gesprek met (…).
(…) Het terrein is bij de ingang voorzien van een hekwerk en een slagboom die overdag open zijn. (…)
(…) In een van de hallen staan voornamelijk caravans. In de ander hal staan campers geparkeerd. Het terrein voor de stalling is in gebruik als parkeerplaats bedoeld voor de campers en caravans die gehaald worden of zijn gebracht. Ten tijde van mijn bezoek stond een groot aantal campers en caravans geparkeerd op dit terrein. Niet alle campers en caravans waren afgesloten. (…)
Van enig toezicht was niets te merken. (…) De overheaddeuren stonden open en de meeste campers die in de hallen waren geparkeerd bleken open met de sleutels in het contact. Desgevraagd verklaarde de heer (…) dat dit nodig was omdat met de campers gerangeerd moest worden. (…)
(…) Hij kon zich herinneren dat de heer [verzekeringsnemers] zijn camper op de 20e maart had gebracht en hij wist ook nog dat zij samen koffie hadden gedronken. Hij veronderstelde dat hij de sleutels van de camper in ontvangst had genomen, maar kon zich niet herinneren wat hij daar vervolgens mee had gedaan.
(…)
Ik heb de heer (…) nog gevraagd naar het cameratoezicht waarvan op de website melding wordt gedaan. De heer (…) wees daarop op een paar oude camera’s die aan de buitenkant van de hal waren geplaatst. Deze camera’s waren eigendom van een vorige gebruiker van de hal en functioneerden volgens de heer (…) niet meer. (…)
(…)
Samenvatting.
Ten aanzien van de kwestie heb ik geen enkele reden om te twijfelen aan de oprechtheid van de heer en mevrouw [verzekeringsnemers] . Het is duidelijk dat zij slachtoffer zijn geworden van de diefstal van de camper en van enige betrokkenheid is in mijn optiek geen sprake.
De situatie ten aanzien van de bewaking bij de caravanstalling was ver onder de maat en onprofessioneel te noemen. Van een stallinghouder mag verwacht worden dat op een zorgvuldige wijze op de objecten wordt toegezien. Echter heb ik moeten vaststellen dat hier iedere vorm van toezicht en enig besef hieromtrent bleek te ontbreken. Gezien die omstandigheden ben ik van mening dat [naam stalling] aangesproken kan worden op de gevolgen van diefstal.
(…)
2.5.
In het expertiserapport staat over de schadevaststelling:
De camper is op 01-08-2019 getaxeerd voor een waarde van € 74.500,- inclusief BTW. Vanwege een aantal toegevoegd accessoires is de getaxeerde waarde verhoogd naar € 76.567,- inclusief BTW.
De nieuwwaarde van de aanwezige inventaris heb ik bepaald op € 5.013,- inclusief BTW. Conform de polisvoorwaarde is deze beperkt tot € 5.000,- inclusief BTW. Vanwege de leeftijd van de inventaris (…) heb ik de dagwaarde van de inventaris bepaald op € 4.500,- inclusief BTW.
Mede omdat de schade mogelijk verhaalbaar is, heb ik de dagwaarde van de camper bepaald en wel op € 72.500,- inclusief BTW. Ook de inventaris ter waarde van € 4.500,- inclusief BTW is dan verhaalbaar. Deze getaxeerde waarde dient toegepast te worden bij het afwikkelen van de cascoschade.
2.6.
UVM heeft per brief van 19 juni 2020 aangekondigd een bedrag van € 81.402,00 uit te betalen aan de heer en mevrouw [verzekeringsnemers] .
2.7.
Op 10 juni 2020 is een aansprakelijkheidstelling gestuurd naar de caravanstalling. Bij brief van 15 juli 2020 heeft Anthevast aansprakelijkheid afgewezen en daarbij verwezen naar de algemene voorwaarden.

3.Het geschil

3.1.
UVM vordert een verklaring voor recht dat Anthevast is tekortgeschoten in de nakoming van de stallingsovereenkomst en veroordeling van Anthevast tot betaling van € 77.000,00, vermeerderd met rente en kosten. UVM legt aan haar vordering ten grondslag dat Anthevast niet als een zorgvuldig bewaarnemer heeft gehandeld, zodat aan haar kan worden toegerekend dat de camper niet kan worden teruggegeven. Volgens UVM is Anthevast daarom aansprakelijk voor de schade.
3.2.
Anthevast betwist dat de camper is gestolen en voert aan dat het rapport van de door UVM ingeschakelde expert te weinig vastgestelde feiten omvat om de aansprakelijkheid van Anthevast op te baseren. Daarnaast is Anthevast volgens haar niet gehouden om de schade te vergoeden, omdat in de algemene voorwaarden aansprakelijkheid voor schade volledig is uitgesloten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat UVM op basis van de verzekeringsovereenkomst is overgegaan tot betaling van een vergoeding voor de camper en dat UVM is gesubrogeerd in de rechten van haar verzekerden (de heer en mevrouw [verzekeringsnemers] ). Tussen partijen is niet in discussie dat de heer [verzekeringsnemers] (verzekeringnemer) op 20 maart 2020 met de camper naar de stalling is gekomen en de sleutels van de camper heeft overhandigd aan de beheerder van de stalling. Anthevast voert weliswaar aan dat niet vast staat dat de camper ook daadwerkelijk bij de stalling is achtergelaten, maar heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat dit anders zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Anthevast toegelicht dat de afspraak voor het brengen en halen van een voertuig naar of uit de stalling uitsluitend via de beheerder van de stalling loopt. Uit het gespreksverslag van de expert over zijn gesprek met de beheerder volgt dat de beheerder van de stalling nog wist dat de heer [verzekeringsnemers] op 20 maart 2020 de camper had gebracht. De rechtbank acht het daarom voldoende aannemelijk dat de camper op die datum in de stalling is gestald en door Anthevast op dat moment in bewaring is genomen. Daarnaast staat vast dat de camper niet meer aanwezig was in de stalling toen de heer [verzekeringsnemers] de camper op 19 mei 2020 kwam ophalen.
Toerekenbare tekortkoming
4.2.
Op grond van artikel 6:600 BW rust op de bewaarnemer niet alleen de verplichting om de in bewaring gegeven zaak te bewaren, maar ook om de zaak terug te geven. Doordat de camper niet meer in de stalling aanwezig was toen deze werd opgehaald, heeft Anthevast niet voldaan aan haar verplichting om de camper terug te geven. Dat brengt mee dat Anthevast tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting om de camper terug te geven. Deze tekortkoming is in beginsel toerekenbaar aan Anthevast, tenzij sprake zou zijn van overmacht. Dat is door Anthevast niet gesteld en ook niet gebleken. Diefstal van de camper uit de stalling zou kunnen leiden tot een overmacht situatie indien de stallinghouder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de diefstal te voorkomen, maar door Anthevast wordt (juist) betwist dat de camper zou zijn gestolen. De tekortkoming in de verplichting om de camper terug te geven valt daarom toe te rekenen aan Anthevast.
Algemene voorwaarden
4.3.
Anthevast doet een beroep op artikel 5 van de algemene voorwaarden (zie hiervoor 2.1). Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst van bewaarneming is vastgelegd in de stallingsovereenkomst van 24 april 2015. Er is daarna nog sprake geweest van een wijziging van het object (van caravan naar camper), maar daarbij is de stallingsovereenkomst van 2015 voortgezet. In die overeenkomst is onder meer opgenomen dat stallingnemer zich akkoord verklaart met de ‘bijgevoegde algemene voorwaarden’ (zie hiervoor 2.1). Als ervan uit wordt gegaan dat de algemene voorwaarden onderdeel uitmaken van de stallingsovereenkomst, wat wordt betwist door UVM, oordeelt de rechtbank over de uitsluiting van de aansprakelijkheid in artikel 5 van deze voorwaarden, als volgt.
4.4.
Volgens UVM is de uitsluiting van aansprakelijkheid in artikel 5.3 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend en volgt dat ook uit het vermoeden van art. 6:237 onder f BW. Daarnaast begrijpt de rechtbank de stellingen van UVM zo dat zij van mening is dat Anthevast naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op artikel 5.3 van de algemene voorwaarden, omdat Anthevast onvoldoende beveiligingsmaatregelen heeft getroffen. Volgens Anthevast wordt het wettelijke vermoeden ontkracht, omdat het voor Anthevast niet mogelijk is om een allesomvattende cascoverzekering af te sluiten voor de objecten die zij in stalling heeft. Deze uitsluiting van aansprakelijkheid is volgens Anthevast ook zeer gebruikelijk bij voertuigstallingen.
4.5.
Op grond van de open norm van artikel 6:233 sub a BW en, meer in het bijzonder, de artikelen 6:236 en 6:237 BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar als het onredelijk bezwarend is voor de consument (in dit geval de heer en mevrouw [verzekeringsnemers] ), gelet op de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen en de overige omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan moet de rechter alle bekende omstandigheden op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking nemen, rekening houdend met de aard van datgene waarop de overeenkomst betrekking heeft. Daarbij moet de rechter niet beoordelen hoe het beding uiteindelijk uitwerkt en door de gebruiker ervan wordt toegepast, maar dient hij te beoordelen hoe het beding zou kunnen uitwerken. Op grond van artikel 3 lid 1 Richtlijn 93/13 [1] wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Indien wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13 EG moet de rechter dat beding voor de consument buiten toepassing laten, tenzij de consument zich hiertegen verzet. [2]
4.6.
Artikel 5 van de algemene voorwaarden gaat over aansprakelijkheid. In artikel 5.1 is allereerst bepaald dat de bewaarneming van de zaak voor eigen rekening en risico van stallingnemer komt. Daar staat bij dat de zaak wordt bewaard in de stallingruimte welke voor onbevoegden is afgesloten en het parkeerterrein is voorzien van cameratoezicht. In artikel 5.2 staat een verplichting voor stallingnemer (hier de heer en mevrouw [verzekeringsnemers] ) om de zaak deugdelijk te verzekeren tegen schade, zoals brand en diefstal. In artikel 5.3 staat de uitsluiting van iedere aansprakelijkheid voor schade aan de zaak, tenzij sprake is van opzet of grove schuld van de stallinghouder. Daarna staat een beperking van de aansprakelijkheid voor het geval de stallinghouder toch aansprakelijk is. De aansprakelijkheid is dan beperkt tot maximaal het bedrag dat door de verzekeraar wordt uitgekeerd en als de schade niet onder enige dekking valt, is de stallinghouder niet aansprakelijk (zie hiervoor 2.1). Gelet op de stelling van Anthevast dat zij zich niet
kanverzekeren, komt ook dit laatste deel van artikel 5.3 neer op een volledige uitsluiting van haar aansprakelijkheid.
4.7.
Op grond van artikel 6:237 onder f BW wordt een beding dat een gebruiker (in dit geval Anthevast) geheel of ten dele bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Dat vermoeden geldt dus voor artikel 5.3 van de algemene voorwaarden. Dat brengt niet automatisch mee dat het beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13, maar is wel een wezenlijk aspect dat meeweegt bij die beoordeling. De aard van de overeenkomst is een stallingsovereenkomst. Volgens die overeenkomst wordt de camper tegen een bepaald bedrag per maand gestald. Zoals Anthevast terecht aanvoert is tussen partijen overeengekomen dat de stallingnemer het voertuig verzekert tegen onder meer diefstal. Dat is opgenomen in artikel 5 van de stallingsovereenkomst (zie hiervoor 2.1). De rechtbank begrijpt de stellingen van Anthevast zo dat zij de uitsluiting van haar aansprakelijkheid in combinatie met de verplichting tot het afsluiten van een verzekering een redelijke risicoverdeling acht, omdat het risico op schade aan de gestalde voertuigen voor haar redelijkerwijs niet verzekerbaar is. De rechtbank is van oordeel dat indien ervan uit wordt gegaan dat het risico op schade aan de gestalde voertuigen redelijkerwijs niet verzekerbaar is, artikel 5.3 niet onredelijk bezwarend is. Daarbij speelt een rol dat de prijs voor het stallen van de caravan of camper niet in verhouding staat tot de schade die zich kan voordoen aan de voertuigen, de schade aan een individueel voertuig onder de dekking kan vallen van de eigen voertuigverzekering van stallingnemer en de stallingnemer bij het sluiten van de overeenkomst ook de verplichting op zich neemt tot het sluiten van een verzekering tegen brand, storm en diefstal. Door UVM is ook niet weersproken dat een dergelijke uitsluiting van aansprakelijkheid gebruikelijk is bij voertuigstallingen.
4.8.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat een beroep op artikel 5.3 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW onaanvaardbaar kan zijn. [3] Volgens UVM heeft Anthevast, dan wel de stallinghouder, onvoldoende beveiligingsmaatregelen getroffen om diefstal van de camper te voorkomen. Daarbij wijst zij op het rapport van de door haar ingeschakelde expert. Volgens UVM is het bij uitsluiting van de aansprakelijkheid nog belangrijker dat Anthevast aan haar zorgplicht als bewaarnemer uit artikel 7:602 BW voldoet. Dat heeft Anthevast volgens UVM niet gedaan. Door Anthevast wordt dit betwist. Zij voert aan dat het complex buiten openingsuren is afgesloten met een hek, dat de voertuigen buiten openingstijden binnen staan en dat het complex is voorzien van beveiligingscamera’s. Volgens haar is het rapport van de expert erg tendentieus en afkomstig van een aan Anthevast gelieerde expert, waardoor dit rapport alleen als een partijverklaring kan worden beschouwd.
4.9.
Uit het verslag van de door UVM ingeschakelde expert volgt dat de eigenaar van de camper er vanuit ging dat er camerabewaking is en dat de sleutels in een kluis worden bewaard. Volgens de expert werden de sleutels in een niet afgesloten la bewaard en heeft de beheerder van de stalling verklaard dat de camera’s niet werkten (zie hiervoor 2.4). Tijdens de zitting heeft Anthevast toegelicht dat in de stalling ongeveer 1.400 objecten staan in verschillende loodsen die aan elkaar zijn verbonden. Er is één uitgang waar de beheerder zit. De beheerder is alleen. Als de beheerder aanwezig is, dan staat het hek open. Indien een camper of caravan wordt gehaald of gebracht dan rijdt de beheerder die camper of caravan vanuit een loods naar buiten naar het parkeerterrein, dan wel andersom. De sleutels bewaart hij, met een label eraan waar het kenteken van het betreffende voertuig op staat, in een la. Anthevast heeft bevestigd dat de camera’s niet functioneren.
4.10.
De rechtbank merkt op dat de beschrijving van de door UVM ingeschakelde expert overeenstemt met de toelichting van Anthevast over de werkwijze en beveiliging in de stalling. In ieder geval staat vast dat het hek en de loodsen tijdens openingstijden niet zijn afgesloten en geen sprake is van cameratoezicht op het parkeerterrein. Dat betekent dat Anthevast niet voldoet aan de maatregelen die genoemd staan in artikel 5.1 van de eigen algemene voorwaarden, want daarin staat dat de zaak wordt bewaard in de stallingruimte welke voor onbevoegden is afgesloten en het parkeerterrein is voorzien van cameratoezicht (zie hiervoor 2.1 en 4.6). De heer en mevrouw [verzekeringsnemers] mochten erop vertrouwen dat deze maatregelen waren getroffen. Ook staat vast dat de sleutels van de voertuigen met vermelding van het bijbehorende kenteken in een niet afgesloten la in een niet afgesloten ruimte worden bewaard en dat de beheerder regelmatig niet in deze ruimte aanwezig is, omdat hij dan bezig is met het verplaatsen van voertuigen. Er is geen andere vorm van toezicht op de 1.400 voertuigen die in de verschillende loodsen staan gestald.
4.11.
Anthevast heeft zelf met de in artikel 5.1 genoemde maatregelen en de melding van cameratoezicht op haar website (dan wel op de website van de stallinghouder) de schijn gewekt dat sprake is van voldoende beveiligingsmaatregelen om diefstal te voorkomen. Anthevast heeft echter nagelaten om deze maatregelen ook daadwerkelijk te treffen. Gelet op genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het beroep van Anthevast op artikel 5.3 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat brengt mee dat Anthevast aansprakelijk is voor de door UVM geleden schade en gehouden is deze te vergoeden.
Hoogte schade
4.12.
UVM vordert een bedrag van € 77.000,00 aan schade. Zij baseert deze op het expertiserapport, waarin de dagwaarde van de camper is bepaald op € 72.500,00 inclusief BTW en de dagwaarde van de inventaris op € 4.500,00. Anthevast betwist de hoogte van de schade. Volgens haar is de dagwaarde die de expert heeft bepaald onbegrijpelijk. Daarbij wijst zij op de jaarlijkse afschrijving van de camper als de nieuwprijs van de camper in 2016 wordt vergeleken met de eerder getaxeerde waarde van de camper in 2019. UVM geeft aan dat de expert heeft toegelicht dat de dagwaarde hoger ligt door de ‘overspannen campermarkt’ vanwege de Covid-19 pandemie. Daarop heeft Anthevast op de mondelinge behandeling opgemerkt dat de dagwaarde bepaald moet worden op de datum van het schadetoebrengend feit, namelijk op 19 mei 2020. Anthevast trekt in twijfel dat de prijs die voor een camper werd betaald op dat moment al zo hoog was en voert aan dat van een overspannen markt vanwege Covid-19 toen nog geen sprake was.
4.13.
In het expertiserapport heeft de expert niet toegelicht hoe en op welk moment hij de dagwaarde van de camper heeft bepaald. De nadere toelichting biedt daar ook geen inzicht in. Bovendien valt op dat de expert in het rapport schrijft dat de dagwaarde mede is bepaald op het door hem genoemde bedrag, omdat de schade mogelijk verhaalbaar is. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom en op welke wijze de verhaalbaarheid van de schade van invloed kan zijn op de dagwaarde van de camper.
4.14.
De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, het voornemen om een deskundige te benoemen die op basis van de gegevens over de camper, zoals opgenomen in het expertiserapport, een oordeel kan geven over de dagwaarde van de camper. Het moet dan gaan om de dagwaarde op 19 mei 2020. Zoals Anthevast terecht stelt moet de schade worden vastgesteld op het moment van de tekortkoming, dus op het moment dat Anthevast tekortschoot in haar verplichting tot teruggave van de camper.
4.15.
Voordat tot het gelasten van een deskundigenbericht wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak daarvoor naar de rol verwijzen.
4.16.
Anthevast zal als aansprakelijke partij worden belast met het voorschot op de kosten van de te benoemen deskundige(n).
4.17.
De rechtbank geeft partijen in overweging om te proberen alsnog in onderling overleg tot een minnelijke regeling te komen.
4.18.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
27 juli 2022voor het nemen van een akte door beide partijen gelijktijdig met betrekking tot hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.14,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.M. Hennekens en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
2.HvJ EU 16 januari 2014, ECLI:EU:C:2014:10, HvJ EU 30 mei 2013, C-488/11 en HvJ EU 4 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:350
3.HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, r.o. 3.5