ECLI:NL:RBGEL:2022:3029

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
C/05/374242 / HA ZA 20-448
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma tussen twee broers met betrekking tot een fruitteeltbedrijf en de verdeling van activa

In deze zaak vorderden twee broers, die samen een vennootschap onder firma (vof) runnen, de ontbinding van hun vennootschap. De broers, eiser en gedaagde, hebben een fruitteeltbedrijf en zijn in een conflict verwikkeld over de samenwerking en de verdeling van de activa. De rechtbank Gelderland heeft op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De procedure omvatte verschillende incidenten en vorderingen van beide partijen, waarbij eiser ontbinding van de vof vorderde en gedaagde reconventionele vorderingen indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen de broers, wat een gewichtige reden vormt voor de ontbinding van de vof. De rechtbank heeft de ontbinding toegewezen, maar zonder terugwerkende kracht. Tevens is er een deskundige benoemd om de waarde van de activa te bepalen en is de verdeling van de activa in beginsel vastgesteld op 50% voor beide partijen, tenzij anders overeengekomen. De rechtbank heeft ook verschillende vorderingen van beide partijen afgewezen, waaronder vorderingen tot het opleggen van beperkingen aan de andere vennoot en het verhogen van voorschotten op winstuitkeringen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/374242 / HA ZA 20-448
Vonnis in de hoofdzaak en de incidenten van 15 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
eiser in het incident,
verweerder in het incident,
advocaat mr. H.L. van der Aa te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het incident,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A. van Weverwijk te Geldermalsen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 januari 2021
  • het proces-verbaal van 16 juli 2021
  • de akte overlegging producties, tevens houdende akte uitlating van de zijde van [eiser] van 4 augustus 2021
  • de akte van [gedaagde] van 4 augustus 2021
  • de akte van [gedaagde] van 15 september 2021
  • de brief van [eiser] van 11 oktober 2021
  • de brief van [gedaagde] van 14 oktober 2021
  • de brief van [eiser] van 14 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Vervolgens zijn de volgende incidenten opgeworpen:
- de conclusie inhoudende incidentele eis ex artikel 223 Rv van [gedaagde] van 20 april
2022
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende zelfstandige incidentele eis ex artikel 223 Rv van [eiser] van 4 mei 2022
  • de conclusie van antwoord op incidentele eis van [gedaagde] van 18 mei 2022.
1.4.
Ten slotte is vonnis in de incidenten bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broers. Zij zijn thans de enige twee vennoten in de vof [naam VOF] VOF (hierna: de vof), die een onderneming, te weten een fruitteeltbedrijf drijft. Tot 8 januari 2016 waren de ouders van [eiser] en [gedaagde] ook vennoten in de vof.
2.2.
In 2008 is een vof-akte opgemaakt. Hierin is onder meer bepaald:
(…)
VERBODSBEPALINGEN
Artikel 7
Het is aan ieder van de vennoten verboden tijdens de duur van de vennootschap, zonder schriftelijke toestemming van zijn medevennoot, direct of indirect, voor eigen rekening of voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen, buiten de vennootschap om een bedrijf of beroep uit te oefenen of te doen uitoefenen, daarbij rechtstreeks of zijdelings belang te hebben, of daarbij betrokken te zijn, of bij een zodanig bedrijf enige functie te aanvaarden, dan wel daarin of daarvoor direct of indirect werkzaam te zijn, hetzij tegen, hetzij zonder vergoeding, of anderen daarin of daarvoor voor hem direct of indirect werkzaam te doen zijn.
De vennoot die deze bepaling overtreedt verbeurt een direct opeisbare en niet voor verrekening vatbare boete van € 10.000 ten behoeve van de andere vennoot, voor elke overtreding, op eerste schriftelijke aanmaning van een vennoot te voldoen, onverminderd het recht van de andere vennoot om op die grond schadevergoeding en/of ontbinding van de vennootschap te vorderen.
(…)
Indien een vennoot toestemming heeft om één of meer van de in artikel 7.1. bedoelde activiteiten te ontplooien, worden de bruto inkomsten daaruit, verminderd met de kosten van verwerving, uitsluitend voor de winstverdeling beschouwt als opbrengst van het in vennootschapsverband uitgeoefende bedrijf.
Onder de activiteiten als bedoeld in artikel 7.1. wordt mede verstaan elke vorm van activiteit, bezoldigd of onbezoldigd, die een dermate beslag leggen op de voor de samenwerking beschikbare tijd en/of energie dat een goed functioneren binnen de samenwerking beperkt wordt. (…)
ADMINISTRATIE
Artikel 11
De vennoten zijn ieder voor zich en gezamenlijk gehouden tot het voeren van een administratie die voldoet aan de wettelijke vereisten en aan de normen die daaraan in het vennootschappelijk verkeer gesteld worden, alsmede tot het maken en houden van aantekeningen met betrekking tot het in het vennootschapsverband uitgeoefende bedrijf.
Artikel 12
De vennoten zijn gehouden aan elkaar de administratie en bescheiden met betrekking tot de vennootschapsactiviteiten ter beschikking te stellen.
BOEKJAAR EN JAARSTUKKEN
Artikel 13
1. (…)
2. (…)
3. De jaarstukken worden ten bewijze van goedkeuring en van onderlinge decharge door de vennoten getekend, zulks binnen 3 maanden na ontvangst van de ontwerp jaarstukken.
4. Indien een van de vennoten zich niet kan verenigen met de inhoud van de ontwerpjaarstukken deelt hij zulks binnen 1 maand na ontvangst door hem van de ontwerpjaarstukken per aangetekend schrijven met opgave van redenen aan zijn medegenoot mede. De geschillenregeling als opgenomen in artikel 26 is in voorkomende gevallen van toepassing.
5. Ondanks het uitblijven van de ondertekening als bedoeld in artikel 13.3 worden de jaarstukken geacht door de vennoten te zijn goedgekeurd en onderlinge decharge te zijn verleend als een mededeling als bedoeld in artikel 13.4 uitblijft.
BEËINDIGING VAN DE VENNOOTSCHAP
Artikel 17
(…)
2. De vennootschap wordt ontbonden:
(…)
f. indien vennoot sub 3 [ [eiser] , toevoeging rechtbank] in het huwelijk treedt zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden
(…)
3. Ieder van de vennoten heeft het recht terstond de ontbinding van de vennootschap te vorderen, indien één van de vennoten toerekenbaar ernstig tekort komt in de nakoming van de in deze akte opgenomen bepalingen en voorwaarden. De in dergelijke gevallen ontstane schade komt voor rekening van de toerekenbaar tekortkomende vennoot. (…)
GERECHTIGDHEID BIJ EINDE VAN DE VENNOOTSCHAP
Artikel 18
Bij de ontbinding van de vennootschap is ieder van de vennoten gerechtigd tot het bedrag, waarvoor hij ingevolge het in artikel 5.1. bepaalde in de boeken van de vennootschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of gelden overeenkomstig het in artikel 14 bepaalde, naar de dag waarop de vennootschap is ontbonden.
Op de, na de ontbinding van de vennootschap op te maken, balans zullen de bestanddelen worden gewaardeerd als door de vennoten gezamenlijk, in overleg met hun accountant, wordt overeengekomen.
Uitgangspunt bij deze waardering is:
 Bij voortzetting van de onderneming:
 voor de cultuurgronden de waarde in verpachte staat;
 voor de overige bestanddelen van het ondernemingsvermogen de waarde in het economisch verkeer.
 Bij het niet voortzetten, voor alle bestanddelen van het ondernemingsvermogen de waarde in het economisch verkeer.
4. De vennoten kunnen van de in lid 3 genoemde waardering in onderling overleg afwijken
5. (…)
6. (…)
VOORTZETTING
Artikel 19
In geval van ontbinding van de vennootschap (…) ingevolge het bepaalde in 17.3, heeft de overblijvende vennoot het recht om de vennootschapsactiviteiten hetzij alleen, hetzij met anderen, voort te zetten, mits zijn wens daartoe schriftelijk te kennen gevende aan de defungerende vennoot (…).
Als voortzettende vennoot wordt beschouwd:
 (…)
 Ingeval van ontbinding op grond van artikel 17.3 de vennoot aan wie niet wordt opgezegd.
(…)
2.3.
In 2014 is een nieuw vennootschapscontract opgesteld. Dit betreft een niet ondertekend stuk.
2.4.
Op 22 augustus 2016 is een notariële akte van uittreding opgemaakt die melding maakt van de “onderhandse akte van vennootschap onder firma, getekend op 25 september 2008” en waarin staat:
De vennootschap onder firma wordt door de verschenen personen sub 2 en 3 [invoeging rechtbank: [gedaagde] en [eiser] ] voortgezet onder de naam [naam VOF] V.O.F., (…), een en ander onder de bepalingen zoals deze zijn vastgelegd in de door partijen getekende onderhandse akte van vennootschap onder firma.
2.5.
De administratie van de vof is jarenlang verzorgd door [gedaagde] en zijn echtgenote. Accon Accountants maakte op basis van de door [gedaagde] verstrekte stukken de jaarrekeningen op.
2.6.
De vrouw van [gedaagde] exploiteert sinds 1 januari 2018 op het terrein van de vof een winkeltje genaamd [winkel] .
2.7.
Sinds enige jaren is de samenwerking tussen [gedaagde] en [eiser] problematisch en onder druk komen te staan.
2.8.
In het Handelsregister staat sinds 2014 een eenmanszaak op naam van [gedaagde] ingeschreven.
2.9.
In het Handelsregister staat ook een eenmanszaak op naam van [eiser] ingeschreven per 1 augustus 2019, genaamd [naam eenmanszaak] .
2.10.
Bij vonnis in incident van 18 november 2020 is [gedaagde] veroordeeld om aan [eiser] afschriften te verstrekken van de gehele boekhouding waaronder in ieder geval de jaarrekeningen en alle onderliggende bescheiden zoals de bankafschriften, inkomende en uitgaande facturen, kasbonnen en- boeken, notities, kwitanties en overeenkomsten over de jaren 2013 tot en met 2020.
2.11.
Bij de processtukken bevinden zich twee plattegronden. Op het eerste plattegrond [1] staan de woningen van [gedaagde] en [eiser] , de bedrijfsgebouwen, de percelen die in eigendom van de vof toebehoren (percelen [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] ), de percelen die door de vof gepacht worden (percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] ) en de percelen die in eigendom van [gedaagde] toebehoren (percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] ):
2.12.
Op het tweede plattegrond [2] staan de percelen met kersen die in eigendom van de vof toebehoren (percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] ):
2.13.
De percelen met kersen liggen op afstand van de overige percelen en vormen feitelijk geen geheel met de overige percelen.

3.Het geschil in het incident ex artikel 843a Rv en in de hoofdzaak

In conventie
3.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser] na wijziging van eis:
ontbinding van de vof;
een verklaring voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van op hem rustende verplichtingen en deze gedragingen onrechtmatig zijn jegens [eiser] en aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend;
de bepaling dat [eiser] de onderneming van de vof mag voortzetten;
een gebod aan [gedaagde] om mee te werken aan de voortzetting van de onderneming van de vof door [eiser] onder verbeurte van een dwangsom;
de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van een akte van [gedaagde] waarin een volmacht wordt verleend al het nodige te doen om de vof te kunnen voorzetten;
het bevel het vermogen van de vof te verdelen onder bepaling dat als peildatum van de waarde van ieder bestanddeel zal gelden het moment van toedeling aan een vennoot of het moment van verkoop aan een derde;
vaststelling van de waarde van de vaste activa van de vof op € 1.975.400,-- te vermeerderen met de waarde van de gepachte gronden en opstanden, althans door de rechtbank dan wel aan de hand van een bericht van een door de rechtbank te benoemen deskundige, te vermeerderen met daarop te indexeren bedragen vanaf de peildatum van de taxatie(s) tot de datum van verdeling;
veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden, nader op te maken bij staat;
veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van een voorschot op die schadevergoeding ad € 95.000,--;
een proceskostenveroordeling.
3.2.
Daarnaast heeft [eiser] een voorwaardelijke eis ingesteld. Als de rechtbank zich onbevoegd acht om kennis te nemen van één of meerdere van de vorderingen hiervoor genoemd onder 1 tot en met 7, dan vordert [eiser] dat de rechtbank drie scheidslieden aanwijst overeenkomstig de vof-akte.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [gedaagde] in conventie, althans tot afwijzing van de vorderingen in conventie, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
In reconventie
3.4.
In reconventie vordert [gedaagde] :
ontbinding van de vof per 1 januari 2021;
veroordeling van [eiser] tot betaling van een boete van € 10.000;
een verklaring voor recht dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] en veroordeling van [eiser] tot vergoeding van de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat;
bepaling dat de vof voortgezet wordt door [gedaagde] ;
bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [eiser] aan voortzetting van de vof door [gedaagde] ;
een proceskostenveroordeling, waaronder begrepen een veroordeling in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
Ook verzoekt [gedaagde] (voorlopig) om een deskundige te benoemen teneinde een boedelbeschrijving op te stellen per ontbindingsdatum alsmede ter bepaling van de waarde van de activa per die datum.
3.6.
[eiser] concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [gedaagde] in reconventie, althans tot afwijzing van de reconventionele vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
3.7.
Daarnaast heeft [eiser] bij conclusie van antwoord in reconventie een incidentele vordering ex artikel 843a Rv ingesteld, inhoudende dat hij afgifte vordert van de gehele boekhouding van de vof over de jaren 2013 tot en met het tweede kwartaal van 2021 en van de uitgebreide jaarstukken en de belastingaangiften van [winkel] en de eenmanszaak van [gedaagde] over de jaren 2013 tot en met 2020, beide onder verbeurte van een dwangsom.
3.8.
Op de verdere stellingen van partijen zal, voor zover relevant, hierna worden ingegaan.

4.Het geschil in de naderhand opgeworpen incidenten ex artikel 223 Rv

4.1.
[gedaagde] vordert in het incident:
bepaling dat [eiser] zich met ingang van 1 januari 2022 en voor de duur van het geding dient te onthouden van het verrichten van werkzaamheden binnen de vof;
bepaling dat [eiser] voor de duur van het geding niet gerechtigd zal zijn tot het resultaat van de vof;
bepaling dat [gedaagde] - onder uitsluiting van [eiser] - bevoegd is om voor de duur van het geding de vof voort te zetten met gebruikmaking van alle ((on)roerende) zaken van de vof;
bepaling dat [eiser] zich voor de duur van het geding dient te onthouden van het verrichten van feitelijke of rechtshandeling met betrekking tot de vof;
machtiging van [gedaagde] voor de duur van het geding tot het verrichten van rechtshandelingen in het kader van de bedrijfsuitoefening van de vof indien en voor zover de medewerking van [eiser] voor die rechtshandelingen vereist zou zijn;
een proceskostenveroordeling.
4.2.
[eiser] voert gemotiveerd verweer tegen het opgeworpen incident.
4.3.
[eiser] vordert in een door hem opgeworpen incident:
veroordeling van [gedaagde] om een bankrekening te openen ten name en ten behoeve van de vof, en er daarbij zorg voor te dragen dat [eiser] de inlogmiddelen verkrijgt;
veroordeling van [gedaagde] om alle liquide middelen die in de boekhouding van de vof op dat moment zijn geregistreerd naar die bankrekening over te maken;
veroordeling van [gedaagde] om de te openen bankrekening in gebruik te nemen en vanaf dat moment uitsluitend voor transacties te gebruiken die betrekking hebben op de vof;
veroordeling van [gedaagde] om voor de duur van het geding geen feitelijke of rechtshandelingen te verrichten in naam van de vof, althans de vof te vertegenwoordigen en/of binden aan verbintenissen met een waarde van meer dan
€ 500,00 zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiser] ;
veroordeling van [gedaagde] om voor de duur van het geding maandelijks ten laste van de vof aan [eiser] een voorschot op de winstuitkering te voldoen;
veroordeling van [gedaagde] om voor de duur van het geding alle contante verkopen aan afnemers naar behoren te registreren en de ontvangen gelden onverwijld op de bankrekening van de vof af te storten en verkopen aan bekende afnemers (waaronder [winkel] ) uitsluitend te verrichten op factuur;
veroordeling van [gedaagde] om voor de duur van het geding alle werkzaamheden van werkkrachten die door de vof worden ingeschakeld te registreren en deze werkzaamheden naar behoren te verwerken in de loonadministratie van de vof, met uitbetaling van de lonen per bankrekening en tijdig correcte periodieke aangifte voor de loonbelasting en afdracht van de loonbelasting en premies;
veroordeling van [gedaagde] om voor de duur van het geding alle correspondentie van en aan relaties van de vof die [gedaagde] ontvangt en verzendt, per gelijke post (voor zover van toepassing in kopie) door te zenden naar [eiser] ;
een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.
4.4.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen dit opgeworpen incident.
4.5.
Op de verdere stellingen van partijen zal, voor zover relevant, hierna worden ingegaan.

5.De beoordeling van het incident ex artikel 843a Rv

5.1.
De incidentele vordering ex artikel 843a Rv van [eiser] (zie hiervoor onder 3.7) zal bij gebrek aan belang worden afgewezen. De incidentele vordering ziet deels op een uitbreiding van hetgeen gevorderd, en toegewezen is, in het vonnis in incident van 18 november 2020, namelijk voor zover het de boekhouding van de vof betreft vanaf het laatste kwartaal van 2020 tot en met het tweede kwartaal van 2021 en voor zover het de jaarstukken van [winkel] en de eenmanszaak van [gedaagde] betreft. Daarnaast is verzocht om (onder meer) het in het vonnis in het incident van 18 november 2020 toegewezene met een dwangsom te versterken. Hierover wordt het volgende overwogen.
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 16 juli 2021 is het opgeworpen incident ex artikel 843a Rv besproken. [eiser] stelt dat hem ondanks het vonnis in het incident van 18 november 2020 geen inzage is gegeven in de zogenoemde kersenschriften en in de opbouw van de kapitaalposities van de vennoten. [gedaagde] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd door [gedaagde] weersproken, waarna de rechtbank [gedaagde] op grond van artikel 22 Rv heeft bevolen de volgende stukken in het geding te brengen:
  • de Excel lijsten waaruit de opbouw van de kapitaalposities van de vennoten blijkt over de jaren 2013 en verder,
  • de kersenschriften van de pluk vanaf het jaar 2017 en verder,
  • de kersenschriften met de verkopen vanaf 2020 en verder.
Bij akte van 4 augustus 2021 heeft [gedaagde] hieraan gehoor gegeven. Dit maakt dat [eiser]
op dit punt geen belang meer heeft bij toewijzing van de gevorderde inzage ex artikel 843a
Rv.
5.3.
Verder is tijdens de mondelinge behandeling besproken dat Accon vanaf het laatste kwartaal van 2020 de boekhouding van de vof digitaal verzorgt en dat Accon beide vennoten toegang tot deze boekhouding en de onderliggende stukken heeft gegeven dan wel zal geven. Ook hier geldt dat geen belang (meer) bestaat bij toewijzing van de gevorderde inzage in de boekhouding van de vof vanaf het laatste kwartaal 2020 en verder.
5.4.
Over de gevorderde inzage in de jaarstukken en onderliggende belastingaangiften van de [winkel] is [eiser] tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden dat deze vordering niet kan worden toegewezen, omdat een juridische grondslag daarvoor ontbreekt. De [winkel] wordt immers niet door [gedaagde] geëxploiteerd, maar door de vrouw van [gedaagde] . [gedaagde] heeft desondanks bij akte van 4 augustus 2021 (onverplicht) inzage gegeven in de financiële kerngegevens 2018 en 2019 van de [winkel] . De vordering zal ook op dit punt worden afgewezen.
5.5.
Tot slot zal de rechtbank de gevorderde inzage in de jaarstukken en de onderliggende belastingaangiften van de eenmanszaak van [gedaagde] afwijzen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] is niet gebleken dat binnen deze eenmanszaak enige relevante activiteiten zijn, dan wel worden, ontplooid. Dat [eiser] inzage in deze stukken wenst omdat hij vermoedt dat deze wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn enkele en niet onderbouwde stelling dat daar wel sprake van is, is voor toewijzing van een vordering ex artikel 843a Rv ontoereikend.
5.6.
Gelet op de relatie van partijen ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in dit incident te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling van de hoofdzaak in conventie en reconventie

6.1.
Aangezien de over en weer ingestelde vorderingen nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
6.2.
[eiser] en [gedaagde] vragen de rechtbank beiden de vof te ontbinden en te bepalen dat zij de vof mogen voortzetten, omdat de onderlinge samenwerking verstoord is en er sprake is van ernstige tekortkomingen zijdens de ander. Zij baseren de gevorderde ontbinding van de vof beiden op artikel 7A:1684 BW (
ontbinding door de rechter om gewichtige redenen). [gedaagde] vordert daarnaast ontbinding van de vof op grond van artikel 17 lid 3 jo artikel 19 van de vof-akte.
6.3.
Vooropgesteld wordt dat een vennootschap onder firma een maatschap tot uitoefening van een bedrijf is en aangegaan onder gemeenschappelijke naam (artikel 16 Wetboek van Koophandel (WvK) jo artikel 7A:1655 BW. In artikel 7A:1684 BW is bepaald dat de rechter op vordering van ieder der vennoten de vof wegens gewichtige redenen kan ontbinden. Van een gewichtige reden is sprake indien, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van een of meer vennoten redelijkerwijs geen voortzetting van het vennootschappelijk verband kan worden gevraagd.
6.4.
Overwogen wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen partijen, waardoor de basis voor een verdere samenwerking is komen te ontbreken. Deze omstandigheid in aanmerking genomen, is er sprake van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 7A:1684 BW. Dit betekent dat de rechtbank de gevorderde ontbinding van de vof zonder meer bij eindvonnis zal toewijzen, met dien verstande dat de ontbinding geen terugwerkende kracht heeft (artikel 7A:1684 lid 2 BW). De vraag is echter of er ook een grond is om te ontbinden op grond van (een) ernstig toerekenbare tekortkoming(en) van één van de vennoten waardoor de andere vennoot gerechtigd is de vof voort te zetten.
6.5.
Voordat aan de beoordeling van die vraag kan worden toegekomen, dient eerst beoordeeld te worden welke afspraken tussen partijen gelden. Geldt, zoals [eiser] stelt, de vof-akte, of, zoals [gedaagde] aanvoert, het nieuwe vennootschapscontract uit 2014. Niet in geschil is dat partijen in 2008 de hierboven aangehaalde vof-akte zijn overeengekomen. Dat partijen in 2014 overeenstemming over een nieuw vennootschapscontract hebben bereikt, is, tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] , niet gebleken. Het door [gedaagde] overgelegde document is niet door partijen ondertekend. Daarnaast volgt uit artikel 2 lid 2 van de akte van uittreding uit de vennootschap onder firma en levering van registergoederen van 22 augustus 2016 dat [gedaagde] en [eiser] de vof zullen voortzetten, een en ander onder de bepalingen zoals deze zijn vastgelegd in de door partijen getekende onderhandse akte van vennootschap van firma.
Uit de considerans van deze akte volgt dat daarmee gedoeld is op de onderhandse akte van vennootschap van firma van 25 september 2008. Op basis van het voorgaande neemt de rechtbank dan ook aan dat de vof-akte van 2008 (hierna te noemen: de vof-akte) de thans tussen partijen geldende afspraken weergeeft. De enkele omstandigheid dat bij de jaarrekening van 2017 de in de overeenkomst van 2014 genoemde winstverdeling is toegepast, legt onvoldoende gewicht in de schaal om op dit punt anders te oordelen. Dat deze winstdeling is toegepast vloeit immers ook voort uit de gelijke verdeling van het winstaandeel van de ouders over [gedaagde] en [eiser] . Aangezien [gedaagde] geen andere concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit afgeleid kan worden dat partijen het vennootschapscontract uit 2014 zijn overeengekomen, bestaat op dit punt ook geen aanleiding om [gedaagde] toe te laten tot nadere bewijslevering.
Verwijten die over en weer gemaakt worden en het voortzettingsrecht
6.6.
Zoals hiervoor is overwogen maken de [eiser] en [gedaagde] elkaar over en weer verwijten op basis waarvan zij menen gerechtigd te zijn de vof voor te zetten. De rechtbank zal deze verwijten hierna bespreken, zodat beoordeeld kan worden of één van de vennoten dit recht toekomt.
6.7.
[eiser] maakt [gedaagde] de volgende verwijten:
het houden van de boekhouding buiten het zicht [eiser] , schending art 12 vof-akte;
het toekennen van een winstgerelateerde vergoeding aan de vrouw van [gedaagde] zonder instemming van [eiser] ;
het (al dan niet middellijk) exploiteren van de [winkel] , dan wel daarbij een belang hebben dan wel betrokken zijn;
het zonder toestemming inschrijven van een eenmanszaak met dezelfde doelstelling als de vof;
het houden van de omzet van de eenmanszaak, brandweer en de [winkel] buiten de vof, schending artikel 7 lid 3 en 4 van de vof-akte;
het niet op juiste wijze (laten) voeren van de administratie van de vof waardoor [eiser] is benadeeld of risico op schade, naheffingen en boetes heeft gelopen;
het lenen van geld van de vof voor privé investeringen.
Ad a)
6.8.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de boekhouding buiten het zicht van [eiser] heeft gehouden. [gedaagde] voert aan dat [eiser] altijd het recht heeft gehad om de boekhouding in te zien, maar daar geen gebruik van heeft gemaakt. Nu hij daar geen gebruik van heeft gemaakt, kan hij niet eisen dat de gehele boekhouding vanaf 2013 aan hem ter beschikking wordt gesteld. Bovendien heeft [eiser] over de jaren tot en met 2018 niet geageerd tegen de boekhouding en evenmin gebruik gemaakt van de geschillenregeling waarin de vof-akte voorziet. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de boekhouding daarom vennootschappelijk en rechtens onaantastbaar is. Dit betwist [eiser] op zijn beurt en hij voert aan dat de décharge niet verder reikt dat tot die informatie waarmee degene die décharge verleent, bekend is.
6.9.
Vooropgesteld wordt dat in het vonnis in incidenten van 18 november 2020 reeds is overwogen dat artikel 12 van de vof-akte bepaalt dat de vennoten gehouden zijn aan elkaar de administratie en bescheiden met betrekking tot de vennootschapsactiviteiten ter beschikking te stellen. Aangezien niet ter discussie staat dat [gedaagde] de administratie onder zicht heeft, heeft de rechtbank [gedaagde] veroordeeld [eiser] afschriften te verstrekken van deze boekhouding (over de jaren 2013 tot en met 2020). De enkele gestelde omstandigheid dat [eiser] in eerdere jaren geen inzage in de boekhouding heeft gehad, betekent echter niet dat [gedaagde] ernstig toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van deze verplichting. Niet gebleken is immers dat [eiser] vóór 2019 om inzage in de boekhouding heeft gevraagd, dan wel daar interesse in heeft getoond. Evenmin is gebleken dat [eiser] vóór 2019 heeft geageerd tegen de door de accountant opgestelde jaarstukken of dat hij gebruik heeft gemaakt van de geschillenregeling als bedoeld in artikel 26 van de vof-akte. Dit verwijt van [eiser] wordt daarom als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
Ad b)
6.10.
[eiser] stelt dat de vof een winstuitkering aan de vrouw van [gedaagde] heeft gedaan zonder dat hiervoor een grond bestaat. [gedaagde] ontkent dit en merkt daarbij op dat zijn vrouw recht heeft op rentevergoeding voor een door haar in 2004 aan de vof verstrekte lening ad € 110.000,00. Dit laatste wordt door [eiser] weer betwist. Mocht wel sprake zijn van een geldlening door de vrouw van [gedaagde] verstrekt, dan meent [eiser] dat deze lening in 2018 is terugbetaald. In de boekhouding kan in elk geval gekeken worden of de vrouw van [gedaagde] in het verleden een rentevergoeding betaald heeft gekregen. Is dit niet geval, dan meent [eiser] dat daar thans ook geen aanspraak meer op kan worden gemaakt.
6.11.
De rechtbank overweegt over dit verwijt als volgt. In de dagvaarding verwijt [eiser] dat [gedaagde] een winstafhankelijke uitkering aan zijn vrouw zou hebben uitgekeerd. In de conclusie van antwoord in reconventie merkt [eiser] echter op dat “uit de boekhouding zal dienen te worden opgemaakt of er inderdaad nooit een winstafhankelijke uitkering aan haar is toegekend”. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser] dit niet zeker weet. Dit betekent dat geen sprake is van een stelling, maar hooguit van een vermoeden. Dit is te weinig concreet om als onderbouwing van enige vordering te dienen, zodat de rechtbank ook dit verwijt aan [gedaagde] als onvoldoende onderbouwd zal verwerpen.
Ad c)
6.12.
[eiser] stelt dat [gedaagde] , al dan niet middellijk via zijn vrouw, een onderneming ( [winkel] ) heeft gestart op het terrein van de vof. [eiser] merkt op dat hij geen bezwaar tegen het starten van de [winkel] had, aangezien [gedaagde] hem beloofd had dat het winkeltje door de vrouw van [gedaagde] zou worden gerund. Volgens [eiser] is de praktijk echter anders. [gedaagde] staat af en toe met zijn vrouw op beurzen/fairs. Ook haalt [gedaagde] producten bij leveranciers op voor de [winkel] en helpt hij in het winkeltje als zijn vrouw elders is. [gedaagde] voert aan dat de [winkel] met medeweten van [eiser] is gestart en dat dit het winkeltje van zijn vrouw is. Hij erkent dat hij af en toe in het winkeltje bijspringt.
6.13.
Niet in geschil is dat de [winkel] met instemming van [eiser] is gestart en dat dit het winkeltje van de vrouw van [gedaagde] is. Dat [gedaagde] incidenteel werkzaamheden voor de [winkel] verricht, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van overtreding van artikel 7 van de vof-akte. Artikel 7 lid 3 van de vof-akte bepaalt dat het moet gaan om activiteiten die een dermate beslag leggen op de voor de vof beschikbare tijd en energie waardoor het goed functioneren binnen de samenwerking van de vof beperkt wordt en daarvan is niet gebleken. Dit betekent dat dit verwijt niet slaagt.
Ad d)
6.14.
[eiser] stelt verder dat [gedaagde] in 2014 een eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven, terwijl [eiser] daarvoor op grond van artikel 7 lid 1 van de vof-akte geen toestemming heeft gegeven. Daarnaast is volgens [eiser] niet duidelijk hoe de eenmanszaak van [gedaagde] zich onderscheidt van de vof. [gedaagde] voert hiertegen aan dat de eenmanszaak alleen opgericht is om Europese gelden ten behoeve van agrariërs voor grond die hij nog in privé bezit heeft, te ontvangen. Binnen de eenmanszaak worden geen activiteiten ontplooid, aldus [gedaagde] .
6.15.
Zoals onder 5.5 is overwogen heeft [eiser] , tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , onvoldoende aangetoond dat binnen de eenmanszaak van [gedaagde] enige relevante activiteiten zijn, dan wel worden, uitgeoefend. Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat [gedaagde] een eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven, onvoldoende grond biedt om van een overtreding van de verbodsbepaling zoals bedoeld in artikel 7.1. van de vof-akte te kunnen spreken. Ook dit verwijt zal als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
Ad e)
De eenmanszaak
6.16.
[eiser] stelt dat [gedaagde] omzet uit zijn eenmanszaak buiten de vof houdt. [gedaagde] betwist dit. In dit kader wordt verwezen naar hetgeen in 6.14 is opgenomen.
6.17.
Naar het oordeel van de rechtbank treft ook dit verwijt geen doel. Zoals hiervoor is overwogen is niet gebleken dat binnen de eenmanszaak activiteiten worden uitgeoefend. Dit betekent dat er ook geen omzet van de eenmanszaak buiten de vof wordt gehouden. Voor zover de eenmanszaak Europese gelden ontvangt voor grond die [gedaagde] in privé bezit, volgt uit productie 7 van de zijde van [gedaagde] dat deze gelden zijn overgemaakt op het bankrekeningnummer dat door de vof wordt gebruikt.
De brandweer
6.18.
[eiser] stelt dat de deelname van [gedaagde] aan de vrijwillige brandweer niet toegestaan is en dat [gedaagde] de vergoedingen die hij hiervoor ontvangt, dient af te dragen aan de vof. [gedaagde] voert hiertegen aan dat hij al 27 jaar bij de vrijwillige brandweer zit, [eiser] hier nooit bezwaar tegen heeft gemaakt, de activiteiten niet concurrerend zijn aan de vof en geen sprake is van een beroep of bedrijf in de zin van artikel 7 lid 1 van de overeenkomst. Hij betoogt dat [eiser] heeft ingestemd met deze activiteit.
6.19.
Niet weersproken is dat [eiser] met de vrijwillige deelname van [gedaagde] aan de brandweer heeft ingestemd. [eiser] verwijt [gedaagde] echter dat hij nooit de inkomsten die hij daaruit ontvangen heeft aan de vof heeft afgedragen. Uit de omstandigheid dat [eiser] [gedaagde] nimmer heeft verzocht om deze inkomsten aan de vof af te dragen, leidt de rechtbank de stilzwijgende instemming af dat dit niet hoefde. Dit betekent dat ook dit verwijt wordt gepasseerd.
[winkel]
6.20.
Ook stelt [eiser] dat de omzet van de [winkel] buiten de vof is gehouden, althans dat uit de boekhouding niet is af te leiden dat de omzet van de [winkel] ten gunste van de vof is gekomen. [gedaagde] betwist dit. Hij erkent dat onder meer kersen, appels en peren van de vof door de [winkel] zijn verkocht, maar stelt dat de opbrengsten daarvan geheel aan de vof ten goede zijn gekomen. [eiser] betwijfelt dit.
6.21.
Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet in strijd heeft gehandeld met de verbodsbepaling van artikel 7 van de vof-akte door zijn vrouw de [winkel] te laten exploiteren en haar bij bepaalde activiteiten te ondersteunen. In zoverre is er ook geen verplichting voor de [winkel] om gemaakte omzet af te dragen aan de vof. De discussie van partijen lijkt echter met name gericht op de vraag of de opbrengsten van de verkoop van producten van de vof door de [winkel] wel geheel ten goede zijn gekomen aan de vof. De rechtbank overweegt dat op basis van de ingenomen stellingen en de overgelegde stukken op dit moment niet duidelijk is wie van partijen het gelijk aan zijn zijde heeft. Deze discussie is door partijen onvoldoende met onderbouwing omkleed. De rechtbank kan dit verwijt aan [gedaagde] daarom niet als onderbouwing van de vordering van [eiser] meenemen dat sprake is van een ernstige toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] , waardoor [eiser] de vof mag voortzetten.
Ad f)
6.22.
[eiser] stelt dat de vrouw van [gedaagde] de administratie van de vof verricht en dat hem gebleken is dat hij op grovelijke en uiterst verwijtbare wijze jarenlang is benadeeld dan wel risico op naheffingen/boetes en schade heeft gelopen, hetgeen handelen in strijd met artikel 11 jo artikel 17 lid 3 van de vof-akte oplevert. In de dagvaarding stelt hij onder meer:
  • dat er geen behoorlijke administratie van facturen en betalingen wordt bijgehouden,
  • dat boekhoudkundige diensten (al dan niet van de vennoten of derden) ten laste van de vof zijn verricht,
  • dat [gedaagde] privé opnames uit het vermogen van de vof heeft gedaan en dat deze opnames vervolgens als kosten van de onderneming zijn geboekt, en
  • dat kosten van [gedaagde] , zijn gezin en de [winkel] ten onrechte ten laste van de vof zijn gebracht.
Ook in de akte van 16 juli 2021 omschrijft [eiser] in punt 7 en 8 andere voorbeelden
van malversaties met betrekking tot de boekhouding. [gedaagde] betwist daarentegen dat sprake
is van grove ongeregeldheden in de boekhouding. Vanaf 2004 wordt de boekhouding van de
vof door zijn vrouw verzorgd en bij de accountant aangeleverd, waarna de accountant
zonodig de administratie aanpast en tot een jaarrekening samenstelt. [gedaagde] voert aan dat de
accountant de betaalde facturen verwerkt en daarbij kijkt of die voor rekening van de vof
dienen te komen of voor rekening van [gedaagde] of [eiser] . Laatstbedoelde boekingen
worden volgens [gedaagde] verrekend met de kapitaalspositie van [gedaagde] en [eiser] binnen
de vof. [gedaagde] voert aan dat [eiser] tot en met 2018 met de door Accon opgestelde
jaarrekeningen heeft ingestemd, waardoor op grond van artikel 3.5 van de vof-akte er van
uit moet worden gegaan dat decharge voor die jaren is verleend.
6.23.
Net als bij het vorige punt geldt ook hier dat de rechtbank niet kan vaststellen of dit verwijt enige kans van slagen heeft. Gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde] heeft [eiser] geen, althans onvoldoende onderbouwing gegeven dat de door hem ingenomen stellingen rechtens juist zijn. [eiser] heeft volstaan met het overleggen van enkel bankafschriften van de vof en enkele facturen. Pas bij akte van 4 augustus 2021 heeft [gedaagde] de grootboekmutatiekaarten, de kolommenbalansen en de afsluitjournaals van de vof over de jaren 2013 tot en met 2019 in het geding heeft gebracht. Het is echter niet de taak van de rechtbank om in deze fase van de procedure te onderzoeken of de boekhouding van de vof enige ondersteuning biedt voor de door [eiser] ingenomen stellingen. Bij gebrek aan deze onderbouwing van de zijde van [eiser] betekent dit dat het verwijt van Gerrit Jan dat sprake is van malversaties in de boekhouding van de vof niet althans onvoldoende is gebleken. Ook dit verwijt levert geen ernstige toerekenbare tekortkoming op die maakt dat de vof ontbonden dient te worden waarbij [eiser] de vof mag voortzetten.
Ad g)
6.24.
De stelling van [eiser] dat [gedaagde] zonder toestemming van [eiser] privé gronden heeft aangekocht met geleend geld van de vof, is, tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] niet komen vast te staan. Dit verwijt wordt verworpen.
6.25.
Dan komt de rechtbank nu toe aan de verwijten die [gedaagde] [eiser] maakt, namelijk:
het in strijd handelen met artikel 17 lid 2 onder f van de vof akte door bij het in het huwelijk treden geen huwelijkse voorwaarden op te maken;
het in strijd handelen met artikel 7 van de vof-akte door een onderneming ( [naam eenmanszaak] ) te vestigen zonder toestemming van [gedaagde] ;
het niet afdragen van de vergoeding die [eiser] voor waterpulsen ontvangt;
het minder voor de vof inzetten dan [gedaagde] .
Ad 1)
6.26.
[gedaagde] verwijt [eiser] dat hij in strijd met artikel 17 lid 2 onder f van de vof-akte heeft nagelaten huwelijkse voorwaarden op te maken toen hij op 6 september 2019 met zijn partner is getrouwd. Dit levert volgens [gedaagde] een onherstelbaar verzuim op. De ontbinding van de vof is daardoor ingetreden, wat volgens [gedaagde] maakt dat hij het recht om de vof op grond van artikel 19 lid 1 van de vof-akte voort te zetten. [eiser] heeft echter in reactie daarop huwelijkse voorwaarden overgelegd, verleden in juni 2020. [eiser] was in de veronderstelling dat onder het nieuwe huwelijksvermogensrecht de vof op grond van de wet niet meer in de huwelijksgemeenschap viel. Door twijfel heeft hij toch zekerheidshalve huwelijkse voorwaarden laten op stellen.
6.27.
Overwogen wordt dat het huwelijksvermogensrecht met ingang van 1 januari 2018 is gewijzigd. Vanaf dat moment ontstaat bij een huwelijk een beperkte gemeenschap van goederen, tenzij anders is afgesproken. Niet in geschil is dat [eiser] in 2019 is gehuwd en dat hij in juni 2020 huwelijkse voorwaarden heeft laten opstellen om er zeker van te zijn dat de vof buiten de huwelijksgemeenschap zou vallen. Indien [eiser] en zijn partner dit niet zouden hebben gedaan, zou op basis van het gewijzigde huwelijksvermogensrecht alsnog het vermogen dan wel de schulden van de vof van vóór datum huwelijk buiten de huwelijksgemeenschap zijn gevallen. Omdat partijen ten tijde van het sluiten van de vof-akte niet wisten dat het huwelijksvermogensrecht in 2018 zou wijzigen, is met de wetswijziging het doel en de strekking van het verbod in artikel 17 lid 2 onder f van de vof-akte achterhaald. Het beroep van [gedaagde] dat door het tijdelijk ontbreken van de huwelijkse voorwaarden de overeenkomst is ontbonden en hij aanspraak kan maken om de vof voort te zetten acht de rechtbank dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dit verwijt slaagt daarom niet.
Ad 2)
6.28.
Verder verwijt [gedaagde] [eiser] dat hij in strijd met artikel 7 van de vof-akte een onderneming ( [naam eenmanszaak] ) heeft gevestigd zonder toestemming van [gedaagde] . [eiser] voert aan dat er binnen [naam eenmanszaak] geen activiteiten worden verricht. De onderneming is slechts ingeschreven voor het geval dat [gedaagde] de vof zou opzeggen. [eiser] stelt dan ook dat hij geen bedrijf of beroep in die onderneming uitoefent.
6.29.
Net als bij de eenmanszaak van [gedaagde] is niet gebleken dat binnen [naam eenmanszaak] relevante activiteiten zijn dan wel worden uitgeoefend. Het enkele feit dat [eiser] een onderneming bij de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven, levert onvoldoende grond op om van een overtreding van de verbodsbepaling zoals bedoeld in artikel 7.1. van de vof-akte te spreken, zodat dit verwijt ook wordt verworpen.
Ad 3)
6.30.
[gedaagde] stelt dat [eiser] zijn vergoeding voor waterpulsen niet aan de vof afdraagt. [eiser] erkent dat hij incidenteel water pulst, maar volgens hem gebeurt dit vooral als vriendendienst.
6.31.
Net als bij de brandweerdeelname van [gedaagde] wordt overwogen dat [gedaagde] met het waterpulsen van [eiser] heeft ingestemd. Mocht [eiser] in het verleden daarvoor vergoedingen hebben ontvangen, dan geldt dat [gedaagde] nooit om afdracht van deze inkomsten aan de vof heeft verzocht. Ook hier leidt de rechtbank een stilzwijgende instemming uit af dat dit niet hoefde. Dit betekent dat de rechtbank dit verwijt zal passeren.
Ad 4)
6.32.
[gedaagde] stelt dat hij veel meer uren en werkzaamheden voor de vof maakt / verricht dan [eiser] . [eiser] betwist dit. Hij stelt dat hij zich ook voor de vof inzet, onder andere door bij een derde werkzaam te zijn. [eiser] stelt dat deze inkomsten door de vof worden ontvangen, zodat de vof en ook [gedaagde] daarbij gebaat zijn.
6.33.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat [eiser] zich minder dan [gedaagde] voor de vof inzet. Een deugdelijke onderbouwing van dit standpunt ontbreekt. Het betoog van [eiser] dat hij zijn inkomsten uit arbeid bij een derde afdraagt aan de vof is niet, althans onvoldoende gemotiveerd door [gedaagde] weersproken. Dat [gedaagde] en [eiser] kennelijk een andere invulling geven aan hun inzet voor de vof, betekent niet zonder meer dat de een zich minder inzet dan de ander. Dit verwijt zal dan ook worden verworpen.
6.34.
Het voorgaande maakt dat niet, althans onvoldoende gebleken is dat één van de vennoten ernstig toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de vof-akte, waardoor de andere vennoot het recht toekomt de vof voort te zetten. Ook maakt het voorgaande dat er geen boetes verschuldigd zijn geworden wegens gestelde overtredingen van bepalingen uit de vof-akte. Evenmin bestaat er aanleiding om de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen voor vaststelling van de schade die [eiser] door [gedaagde] stelt geleden te hebben, nu van een toerekenbare tekortkoming niet is gebleken. De gevorderde verklaring voor recht in reconventie treft hetzelfde lot. Dit betekent dat deze vorderingen (zowel in conventie als in reconventie) voor afwijzing gereed liggen. Voor zover [eiser] in zijn conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende zelfstandige incidentele eis van 4 mei 2022 nadere verwijten aan zijn vorderingen in de hoofdzaak ten grondslag heeft gelegd dan wel in de hoofdzaak een uitdrukkelijk bewijsaanbod heeft gedaan, overweegt de rechtbank dat daarop geen acht wordt geslagen aangezien dit processtuk alleen ziet op de incidentele vorderingen ex artikel 223 Rv en [eiser] niet de gelegenheid is gesteld om nader in de hoofdzaak te concluderen. In de hoofdzaak was reeds vonnis bepaald.
6.35.
In lijn met hetgeen in 6.4 is overwogen, zal de rechtbank de vof bij eindvonnis ontbinden. Daarbij ligt een verdeling van de activa van de vof van 50% / 50% in beginsel in de rede, tenzij partijen anders overeenkomen. Het beroep van [gedaagde] om de vof niet te splitsen omdat dit zou leiden tot een onvoldoende toekomstbestendige en onrendabele fruitteeltbedrijf, wordt als onvoldoende onderbouwd, verworpen. De rechtbank is van oordeel dat met de door haar voorgestelde verdeling – die hierna aan de orde zal komen – in voldoende mate recht wordt gedaan aan de belangen van beide partijen. De peildatum voor de waardebepaling is in beginsel de dag van verdeling (Hoge Raad 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176). Echter, in dit geval is de rechtbank voornemens om om praktische redenen 1 juli 2022 als waarde-peildatum te nemen.
Omvang en waarde van de tot de gemeenschap behorende activa
6.36.
Voor een verdeling is noodzakelijk dat de activa van de vof gewaardeerd worden nadat is vastgesteld welke activa het betreft.
6.37.
De activa van de vof bestaat in elk geval uit:
  • percelen grond met fruitopstanden,
  • percelen grond met grasland,
  • bedrijfsgebouwen/opstallen,
  • machines en inventaris.
6.38.
De percelen grond met fruitopstanden zijn de percelen [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] . De percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] betreffen graslanden. Daarnaast pacht de vof percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] waarop fruitopstanden staan.
6.39.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat 98% van het Kansi/Elstar perceel van hem is. [eiser] heeft dit betwist. Op basis van de hierboven ingevoegde plattegrond gaat de rechtbank er van uit dat [gedaagde] hiermee perceel [perceelnummer] bedoelt. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, volgt uit de akte van uittreding uit vennootschap onder firma en levering registergoederen van 22 augustus 2016 dat [eiser] en [gedaagde] notarieel hebben laten vastleggen dat zij perceel [perceelnummer] ieder voor de onverdeelde helft en ten behoeve van de tussen hen bestaande vennootschap in eigendom aanvaarden. Aangezien niet is gebleken of gesteld dat partijen naderhand andere afspraken over het eigendom van het perceel [perceelnummer] hebben gemaakt, zal de rechtbank er bij de verdere beoordeling vanuit gegaan dat het gehele perceel [perceelnummer] in eigendom van de vof toebehoort.
6.40.
Dan de bedrijfsgebouwen, erfverhardingen, in- en uitritten en overige opstallen. Onduidelijk is waar de bedrijfsgebouwen en opstallen zich op de percelen bevinden. Gesteld is dat de bedrijfsgebouwen in de nabijheid van de woning van [gedaagde] liggen, maar voor de rechtbank is onduidelijk of dit op grond is dat in eigendom van de vof toebehoort of op grond van [gedaagde] . Hierover dienen partijen zich nader bij akte uit te laten.
6.41.
Ten aanzien van de machines en inventaris die in de vof zijn ingebracht heeft [eiser] bij conclusie van antwoord in reconventie een boedelbeschrijving in het geding gebracht. Uit het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 juli 2021 volgt dat partijen hebben afgesproken dat zij gezamenlijk een boedelbeschrijving van de roerende zaken die in de vof zijn ingebracht zullen opstellen, waarbij de door [eiser] hiervoor genoemde boedelbeschrijving inclusief waardering als uitgangspunt zal gelden. Afgesproken is dat partijen deze boedelbeschrijving in het geding zouden brengen, zodra deze gereed is. De rechtbank stelt vast dat partijen hieraan nog geen uitvoering hebben gegeven. Ook hiertoe zullen partijen nogmaals bij akte in de gelegenheid worden gesteld. [gedaagde] zal bij eindvonnis in zijn verzoek om een deskundige te benoemen niet ontvankelijk worden verklaard, nu een dergelijk verzoek alleen bij verzoekschrift kan worden ingediend en de onderhavige procedure een dagvaardingsprocedure betreft.
6.42.
Overwogen wordt dat sprake is van een onverdeelde gemeenschap in de zin van artikel 3:166 leden 1 en 2 BW, die moet worden vereffend en verdeeld. Alvorens tot verdeling over te kunnen gaan, dient er vereffend te worden. Dit betekent dat de lopende zaken van de vof moeten worden afgewikkeld, zodat de boedel in een toestand wordt gebracht waarin deze zonder moeilijkheden kan worden verdeeld. De openstaande schulden moeten worden voldaan, de vorderingen moeten worden geïnd en eventuele activa moeten te gelde worden gemaakt, althans gewaardeerd. De vereffening dient in beginsel te geschieden door de ex-vennoten.
6.43.
Op dit moment beschikt de rechtbank nog over onvoldoende financiële gegevens om de verdeling ex artikel 3:185 BW vast te stellen. Hiervoor is benodigd dat er vereffening plaatsvindt en dat er een slotbalans wordt opgemaakt.
De kapitaalrekeningen
6.44.
Accon dient een slotbalans op te stellen conform artikel 18 van de vof-akte. Er is op een aantal punten onenigheid. De rechtbank zal deze hier kort beoordelen teneinde voor Accon de uitgangspunten aan te dragen.
  • Na de uittreding van de ouders uit de vof is de winstverdeling binnen de vof 55% voor [gedaagde] en 45% voor [eiser] geworden. Zoals hiervoor onder 6.33 is overwogen, is niet gebleken dat [gedaagde] zich meer voor de vof heeft ingezet dan [eiser] , hetgeen inhoudt dat er geen aanleiding bestaat om van deze afgesproken winstverdeling af te wijken.
  • Aan Accon dient een controleopdracht verstrekt te worden, inhoudende dat Accon vanaf 2019 tot en met heden dient te onderzoeken en zonodig te corrigeren of boekingen/opnames op de grootboekrekening op juiste wijze in de kapitaalposities van de vennoten zijn verwerkt. Anders dan [eiser] heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze controleopdracht ook voor eerdere jaren te laten gelden. [eiser] heeft de jaarrekeningen over die jaren altijd goedgekeurd zonder daarbij de onderliggende boekhouding te raadplegen. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat [eiser] die mogelijkheid niet heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat het voor zijn rekening en risico behoort te komen dat hij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. De kosten voor het controleren van de boekhouding vanaf 2019 komt voor rekening van de vof, omdat deze opdracht ten behoeve van de vof dient te worden verricht.
  • Tussen partijen is (onder meer) in geschil of de vrouw van [gedaagde] in 2004 een geldlening aan de vof heeft verstrekt en – indien dit het geval is – of deze geldlening reeds door de vof is terugbetaald. Accon dient – in ruime zin – te onderzoeken of de boekhouding van de vof aanknopingspunten biedt of er leningen aan of door de vof zijn verstrekt en of deze leningen reeds zijn afgelost.
  • Indien er leningen aan of door de vof zijn verstrekt, dient beoordeeld te worden of er daarvoor rentevergoedingen in rekening zijn gebracht dan wel ontvangen. Biedt de boekhouding geen aanknopingspunten, dan is de rechtbank van oordeel dat er geen grondslag bestaat om alsnog rentevergoedingen in rekening te brengen.
  • Aan de vrouw van [gedaagde] komt geen winstuitkering toe, aangezien zij geen vennoot is van de vof.
6.45.
Indien een vennoot meent dat hij met privé vermogen een schuld / kosten van de vof heeft voldaan, is het aan de desbetreffende vennoot om dit te onderbouwen met facturen / rekeningen / aanslagen en bewijs van betaling. Bij ontbreken daarvan, kunnen de kosten niet in de administratie van de vof worden verwerkt. Het is aan Accon om de stand van de kapitaalrekeningen per 1 juli 2022 vast te stellen.
Wijze van verdeling
6.46.
Op basis van de akte van 4 augustus 2021 van de zijde van [eiser] en de akte van 15 september 2021 van de zijde van [gedaagde] is de rechtbank voornemens om de percelen [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] aan [eiser] toe te delen en de overige percelen aan [gedaagde] . De rechtbank realiseert zich dat dit niet een 50% / 50% verdeling van de percelen van de vof inhoudt, maar is van oordeel dat met een dergelijke verdeling het meest recht wordt gedaan aan de belangen van partijen. Met deze wijze van verdeling wordt bereikt dat:
  • [gedaagde] , die het langst bij de vof is betrokken, die het meest afhankelijk lijkt te zijn van de inkomsten van het fruitbedrijf en die een aanzienlijk grotere kapitaalpositie binnen de vof lijkt te hebben dan [eiser] , de percelen rondom zijn woning behoudt,
  • [eiser] , die grotendeels voor derden werkzaam is en die daaruit ook inkomsten genereert, enkele percelen krijg toebedeeld die hij naar eigen inzicht kan gebruiken dan wel vervreemden,
  • Beide broers de percelen die zij krijgen toebedeeld kunnen bereiken zonder daarbij over de percelen van de ander te gaan,
  • [gedaagde] met de verpachter van de gepachte percelen kan afspreken dat hij de percelen als enige blijft pachten zodat een aaneengesloten geheel ontstaat.
6.47.
De rechtbank acht het nodig om een deskundigenbericht in te winnen. Zoals besproken met partijen is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één persoon. Partijen zijn het er over eens dat ing. W.B. Wellner van De Lorijn Raadgevers o.g. te Druten als deskundige kan worden benoemd. Zijn voorschot bedraagt € 5.300,- exclusief btw ( € 6.413,- incl. btw). Voordat tot een benoeming van de deskundige wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de aan de deskundige voor te leggen vragen en de hoogte van het gevraagde voorschot. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
6.48.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat de navolgende vragen aan de deskundige dienen te worden voorgelegd:
6.49.
Uitgaande van de in dit vonnis ingevoegde plattegronden:
1. Wat was de economische marktwaarde op 1 juli 2022 van de percelen [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] inclusief eventuele fruitopstanden en opstallen als onderdeel van het gehele fruitbedrijf?
2. Wat is de economische marktwaarde op 1 juli 2022 van de percelen [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , en [perceelnummer] inclusief eventuele fruitopstanden, bedrijfsgebouwen en opstallen als onderdeel van het gehele fruitbedrijf?
3. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
6.50.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding om het voorschot op de kosten van de deskundige door [gedaagde] te laten voldoen. Bij eindvonnis zullen de kosten gemoeid met het deskundigenbericht bij helfte worden gedeeld.
6.51.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
7. De beoordeling van de naderhand door [gedaagde] en [eiser] opgeworpen incidenten ex artikel 223 Rv
7.1.
Bij incident heeft [gedaagde] gevorderd – samengevat weergegeven– dat hij voor de duur van het geding met uitsluiting van [eiser] bevoegd zal zijn om de vof ter hand te nemen en dat [eiser] voor de duur van het geding niet gerechtigd zal zijn tot het resultaat van de vof.
7.2.
Ook [eiser] heeft een incidentele vordering ex artikel 223 Rv ingesteld waarin hij – samengevat weergegeven – vordert dat [gedaagde] voor de duur van het geding wordt veroordeeld om:
  • ten behoeve van de vof een bankrekening te openen en er voor te zorgen dat [eiser] de inlogmiddelen verkrijgt;
  • alle liquide middelen die in de boekhouding van de vof zijn geregistreerd naar die bankrekening over te maken en de te openen bankrekening ook in gebruik te nemen, in de ruimste zin van het woord;
  • geen feitelijke of rechtshandelingen te verrichten in naam van de vof die een waarde van meer dan € 500,00 vertegenwoordigen;
  • [eiser] maandelijks een voorschot op de winstuitkering uit te keren;
  • de door hem voor de vof ingeschakelde personen op juiste wijze te registreren en te verwerken in de loonadministratie en alles wat daarbij hoort,
  • alle correspondentie van en aan relaties van de vof in kopie aan [eiser] te zenden.
7.3.
Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer [gedaagde] en [eiser] daarbij voldoende belang hebben. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat van hen niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de bodemzaak afwachten of dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is. Eerst indien daaraan is voldaan en sprake is van voldoende samenhang met een aanhangige hoofdvordering, dient de rechtbank de belangen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin. Daarbij is de rechter niet gehouden bewijslevering te gelasten van betwiste stellingen.
7.4.
Allereerst het door [gedaagde] opgeworpen incident. [gedaagde] stelt dat na het vonnis in het incident van 18 november 20220 anderhalf jaar is verstreken en dat de feitelijke situatie binnen de vof onhoudbaar is geworden. Er zijn talrijke incidenten geweest die de samenwerking in steeds ernstigere mate onder druk hebben gezet. Volgens [gedaagde] is de situatie inmiddels dusdanig dat van enige samenwerking geen sprake meer is. Er is ook geen sprake meer van gezamenlijke besluitvorming, wat door de lange duur van de procedure steeds verlammender op de vof uitwerkt. Belangrijke beslissingen kunnen niet worden genomen of pas na lang aandringen. Als voorbeelden geeft [gedaagde] dat [eiser] weigert in te stemmen met vervanging van bomen die versleten zijn en de aanschaf van een tractor. Ook heeft [eiser] regelmatig aanvaringen met personeel, waardoor het personeel feitelijk niet meer met hem wil werken. De feitelijke situatie is inmiddels zo dat [eiser] de hele week werkzaam is bij de firma Den Boesterd en niet meer voor de vof. Mogelijk is hij ook nog elders werkzaam. In april 2022 is [eiser] een week met vakantie gegaan, terwijl dit voor de vof altijd een drukke tijd is in het seizoen omdat eventuele nachtvorst schade aan de bloesem kan toebrengen. Ook toen [gedaagde] met zijn gezin op wintersport was, hebben zich vervelende incidenten voorgedaan. [gedaagde] had geregeld dat de buurvrouw de dieren zou verzorgen, maar [eiser] heeft de buurvrouw tijdens hun vakantie weggejaagd, de dieren tijdelijk opgesloten en het slot van het verblijf vervangen zodat de buurvrouw niet meer bij de dieren kon komen. Tot slot weigert [eiser] volgens [gedaagde] om de UBO-registratie als vennoot in orde te maken ondanks diverse sommaties. De eventuele consequenties daarvan baren [gedaagde] grote zorgen. [gedaagde] meent daarom dat hij voldoende belang heeft om bij incidentele vordering te vorderen dat hij bij uitsluiting van [eiser] bevoegd is de vof ter hand te nemen en dat [eiser] op het op basis van het voorgaande niet langer gerechtigd is om mee te delen in de resultaten van de vof. Indien het tot een belangenafweging mocht komen, is [gedaagde] van mening dat zijn belangen zwaarder dienen te wegen dan de belangen van [eiser] . [gedaagde] is voor zijn inkomsten volledig afhankelijk van de vof en [eiser] niet, te meer niet nu de vrouw van [eiser] ook externe inkomsten heeft.
7.5.
Gelet op het gemotiveerde en ook onderbouwde verweer van [eiser] is de rechtbank voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat thans sprake is van een onhoudbare situatie binnen de vof dat de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Hoewel [eiser] beaamt dat de verstandhouding tussen hem en zijn broer niet goed is, is niet aannemelijk geworden dat thans ordemaatregelen nodig zijn. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
7.6.
Niet in geschil is dat [eiser] , net als in voorgaande jaren, veel van zijn werktijd besteed voor werkzaamheden voor derden, en dat de vof deze door [eiser] verrichte werkzaamheden bij derden factureert. Dat facturatie nu niet mogelijk zou zijn, omdat [eiser] de vof geen informatie zou verstrekken over de gewerkte uren die gedeclareerd moeten worden is, tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] , niet gebleken.
7.7.
Evenmin is aannemelijk gemaakt dat [eiser] de besluitvorming binnen de vof frustreert. De voorbeelden die [gedaagde] schetst zijn gemotiveerd en onderbouwd door [eiser] weerlegd. Onder overlegging van e-mailberichten heeft [eiser] aangevoerd dat hij met het vervangen van Jonagold bomen niet akkoord is gegaan, omdat hij meende dat deze bomen niet eerder dan na de pluk behoefden te worden vervangen. Daarnaast heeft hij aangegeven dat hij van [gedaagde] eerst een prijsopgave van de te maken vervangingskosten wenste te ontvangen voordat hij met zijn verzoek akkoord kon gaan. Met het vervangen van de tractor heeft hij niet ingestemd, omdat [eiser] meende dat de oude tractor nog voldeed. De rechtbank overweegt dat [eiser] samen met [gedaagde] volledig gerechtigd vennoot is en daardoor in gelijke mate als [gedaagde] bevoegd is om over dergelijke aangelegenheden mee te beslissen. Dat [eiser] om hem moverende reden anders heeft beslist dan [gedaagde] wenste, kan dan ook niet als een blokkering van de besluitvorming binnen de vof worden gezien. Bovendien is deze opstelling van [eiser] ook niet onbegrijpelijk, nu te verwachten is dat de vof binnen afzienbare tijd zal worden ontbonden. Overigens maakt de rechtbank uit alle overgelegde e-mailcorrespondentie op dat communicatie tussen de vennoten kennelijk nog altijd mogelijk is.
7.8.
Dat [eiser] geschillen met het personeel zou hebben, is tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] , niet onderbouwd. Gelet op de aard van een provisionele vordering ex artikel 223 Rv zal de rechtbank [gedaagde] ook niet in de gelegenheid stellen om op dit punt nader bewijs te leveren. Een artikel 223 Rv-procedure leent zich daar niet voor. Op de door [gedaagde] bij conclusie van antwoord in het incident van 18 mei 2022 overgelegde verklaringen wordt, onder verwijzing naar hetgeen daarover onder 7.11. is opgenomen, geen acht geslagen.
7.9.
De omstandigheid dat [eiser] als vennoot in april 2022 een week met vakantie is gegaan kan naar het voorlopig oordeel van de rechtbank geen grond opleveren voor toewijzing van de door [gedaagde] ingestelde provisionele vorderingen. [gedaagde] was die week op het fruitteeltbedrijf aanwezig, zodat van onbeheerd achterlaten van de vof met kans op schade geen sprake was. Ook het incident met de huisdieren van [gedaagde] tijdens zijn vakantie kan niet tot toewijzing van de vorderingen van [gedaagde] leiden. Dit incident betreft immers hooguit een privéaangelegenheid, maar niet een incident dat de belangen van de vof raakt. Overigens heeft [eiser] de lezing van [gedaagde] ook gemotiveerd weersproken.
7.10.
Tot slot overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat [eiser] heeft geweigerd om de UBO-registratie in orde te maken. Bij e-mailbericht van 7 april 2022 heeft de advocaat van [eiser] aan de advocaat van [gedaagde] bevestigd dat [eiser] de UBO-opgave vóór 27 maart 2022 heeft ingezonden.
7.11.
Aangezien uit het voorgaande voortvloeit dat [gedaagde] de door hem geschetste omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt, is voorshands oordelend niet gebleken dat [gedaagde] voldoende belang heeft bij toewijzing van de door hem gevraagde voorzieningen. Dit betekent dat aan een belangenafweging en de overige ingenomen stellingen niet wordt toegekomen. De vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen. Voor zover [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord in het incident van 18 mei 2022 nader ingaat op het door hem opgeworpen incident, overweegt de rechtbank dat hierop geen acht wordt geslagen. In de conclusie van antwoord in het incident was het [gedaagde] immers alleen toegestaan om op het door [eiser] opgeworpen incident te reageren en niet te repliceren in het door hem opgeworpen incident. Het staat partijen overigens vrij om, vooruitlopend op de ontbinding en de verdeling, af te spreken om de onderneming van de vof feitelijk per 1 juli 2022 te staken en vanaf die datum conform de voorgestelde datum de toe te bedelen gronden uit te baten en de inkomsten hiervan niet via de vof te laten lopen.
7.12.
In het door hem opgeworpen incident stelt [eiser] dat de huidige situatie zo is dat [gedaagde] feitelijk bepaalt wat er gebeurt en dat [gedaagde] [eiser] zo veel mogelijk buitensluit. [eiser] stelt als medevennoot recht en belang te hebben om een vinger aan de pols te houden. Dit vloeit ook voort uit de tussen partijen geldende vof-akte. Op dit moment lopen alle financiële transacties van de vof over de privébankrekening van [gedaagde] , aldus [eiser] . Volgens hem is het alleszins redelijk dat een bankrekening ten behoeve van de vof wordt geopend en dat alle transacties die betrekking hebben op de vof over die bankrekening lopen. Hiermee wordt bereikt dat de privéadministratie van [gedaagde] en de administratie van de [winkel] niet meer door de administratie van de vof heenlopen, aldus [eiser] . Onderdeel van het gebruik van die bankrekening moet volgens [eiser] ook zijn dat zowel [gedaagde] als [eiser] toegang hebben tot die bankrekening. Verder meent [eiser] dat [gedaagde] beperkt moet worden in het aangaan van verbintenissen namens de vof. Hij vordert daarom dat het [gedaagde] verboden wordt om namens de vof feitelijke en rechtshandelingen te verrichten die een bedrag van € 500,00 te boven gaan. Ook vordert hij een hogere voorschot op de winstuitkering. Het eerdere bedrag van € 1.500,00 is niet meer afdoende, aangezien [eiser] inmiddels (onder meer) de premies voor zijn ziektekostenverzekering, de kosten van zijn mobiele telefoon en de wegenbelasting voor zijn (bedrijfs)auto van dit bedrag voldoet. [eiser] heeft moeite om in zijn levensonderhoud te voorzien. Ook meent hij dat [gedaagde] voor zichzelf aanzienlijk hogere bedragen uit de vennootschap onttrekt als voorschot op de winstuitkering. De winst die de vof maakt en de inkomsten van de vof die [gedaagde] ten onrechte niet in de boekhouding van de vof verwerkt, laten overigens ook toe dat een hogere bedrag aan voorschot kan worden uitgekeerd, aldus [eiser] .
7.13.
[gedaagde] voert verweer tegen deze incidentele vorderingen. Allereerst betwist hij dat sprake is van spoedeisend belang. Ook vindt hij dat er onvoldoende samenhang bestaat tussen deze ingestelde vorderingen en de vorderingen in de hoofdzaak en dat een belangenafweging niet tot toewijzing van de vorderingen kan leiden. Tot slot merkt hij op dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Ter onderbouwing voert hij aan dat de bankrekening van de vof niet zijn privérekening is, maar een vof-rekening. Volgens hem is deze bankrekening al in gebruik zolang [gedaagde] en [eiser] met elkaar samenwerken in vof-verband. Anders dan [eiser] stelt, heeft [eiser] volledig inzicht in deze rekening. [gedaagde] legt voortdurend rekening en financiële verantwoording daarvan af via Accon. Accon boekt alle gegevens namelijk in en deze zijn via het softwareprogramma ook in te zien voor [eiser] . Volgens [gedaagde] bestaat er geen noodzaak om nu last-minute, terwijl de ontbinding van de vof aanstaande is, nog allerlei acties te ondernemen om een gezamenlijke bankrekening op naam van beide vennoten te openen. Te verwachten is dat wanneer [gedaagde] en [eiser] beiden een bankrekening gaan beheren en over en weer toestemming moeten geven de misère alleen maar groter zal worden. Het belang van de vof is daar in het geheel niet mee gediend. Dat de privéadministratie van [gedaagde] en de administratie van de [winkel] door de administratie van de vof heenlopen wordt betwist en is niet door [eiser] onderbouwd. Ook de vordering van [eiser] om [gedaagde] te beperken in transacties boven € 500,00 is volledig onwerkbaar, ontijdig en kan niet worden verlangd, laat staan op dit moment in de procedure. Evenmin is er volgens [gedaagde] een noodzaak om het voorschot op de winstverdeling te verhogen. [eiser] heeft er zelf voor gekozen om de door hem genoemde kosten zelf te gaan betalen. In het verleden werden deze kosten door de vof betaald. Dat de winst van de vof het zou toelaten om een hogere winstuitkering aan [eiser] uit te betalen wordt betwist.
7.14.
Overwogen wordt dat het spoedeisend belang van [eiser] voortvloeit uit de aard van zijn vorderingen. Ook bestaat er voldoende samenhang met de hoofdzaak, aangezien het gaat om de (afwikkeling) van de tussen [eiser] en [gedaagde] bestaande vof.
7.15.
Over de vordering tot opening van een bankrekening op naam van de vof wordt het volgende overwogen. [eiser] is net als [gedaagde] een volledig gerechtigd en bevoegd vennoot van de vof. In zoverre valt niet in te zien waarom alleen [gedaagde] toegang tot de bestaande bankrekening heeft en [eiser] niet. De enkele omstandigheid dat deze handelswijze gedurende de jaren zo is ontstaan, maakt niet dat [eiser] geen recht en belang heeft om ook toegang tot de bankrekening te hebben. rechtbank zal daarom de gevorderde toegang tot de bankrekening toewijzen, met dien verstande dat [gedaagde] niet zal worden bevolen een nieuwe bankrekening te openen. De huidige bankrekening ( [bankrekeningnummer] ) dient zo te worden gewijzigd dat [eiser] daar ook toegang toe heeft als hierna te melden. [gedaagde] miskent dat [eiser] geen belang bij deze vordering zou hebben, omdat [gedaagde] financiële rekening en verantwoording aflegt die [eiser] via Accon kan inzien. [eiser] heeft als vennoot niet alleen recht op rekening en verantwoording, maar ook het recht tot toegang tot de gelden van de vof. De enkele omstandigheid dat de vof binnen afzienbare tijd zal worden ontbonden, maakt niet dat er thans geen rechtens te respecteren belang bestaat om deze vordering toe te wijzen.
7.16.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen om voor de duur van het geding geen feitelijke- of rechtshandelingen te laten verrichten in naam van de vof die een hogere waarde vertegenwoordigen dan € 500,00 wordt afgewezen, nu daarvoor geen basis bestaat in de tussen partijen geldende vof-akte.
7.17.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen om maandelijks een hogere winstuitkering uit te betalen dan gebruikelijk zal de rechtbank eveneens afwijzen. Dat [eiser] er voor kiest om bepaalde kosten, die eerder via de vof liepen, thans zelf te betalen, waardoor de huidige winstuitkering niet meer afdoende is, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico dient te komen. Daarnaast is het verhogen van de winstuitkering gelet op de aanstaande afwikkeling van de vof prematuur. De rechtbank acht het niet wenselijk dat daarop vooruitgelopen wordt.
7.18.
Ten aanzien van de vordering om [gedaagde] te veroordelen om alle contante verkopen aan afnemers naar behoren te registreren en de ontvangen gelden onverwijld op de bankrekening af te storten en verkopen aan bekende afnemers (waaronder [winkel] ) uitsluitend te verrichten op factuur wordt toegewezen. Deze verplichting vindt voldoende grondslag in het bepaalde in artikel 11 van de vof-akte. Dit geldt ook voor de vordering om [gedaagde] te veroordelen om de door de vof ingeschakelde werkkrachten op juiste wijze te registreren en te verwerken in de loonadministratie etcetera. Het betoog van [gedaagde] dat het jarenlange praktijk is dat plukkers zwart worden uitbetaald en dat er een risico bestaat dat deze plukkers niet langer voor de vof werkzaam willen zijn als zij niet op de gebruikelijke wijze worden uitbetaald, kan [gedaagde] niet baten. Het op dergelijke wijze uitbetalen van werkkrachten binnen een onderneming is in strijd met de wet, hetgeen maakt dat de vordering van [eiser] voor toewijzing gereed ligt als hierna te melden.
7.19.
Tot slot is [gedaagde] op grond van artikel 12 van de vof-akte verplicht om alle correspondentie, in welke vorm dan ook, in kopie aan [eiser] toe te zenden. De rechtbank zal deze vordering van [eiser] dan ook toewijzen, als hierna te melden.
7.20.
Een belangenafweging maakt de voorgaande beslissingen niet anders.
7.21.
De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd als hierna te melden.
7.22.
Gelet op de relatie van partijen ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in beide incidenten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De rechtbank
in het incident ex artikel 843a Rv
8.1.
wijst het gevorderde af;
8.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
in conventie en reconventie:
8.3.
verwijst de zaak naar de rol van
13 juli 2022voor het nemen van een akte door beide partijen gelijktijdig waarin zij zich uitlaten over de vraagstelling aan de deskundige en de hoogte van het voorschot, en over hetgeen zoals in 6.40. en 6.41. is overwogen;
8.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in het incident ex artikel 223 Rv van de zijde van [gedaagde]
8.5.
wijst het gevorderde af;
8.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
in het incident ex artikel 223 Rv van de zijde van [eiser]
8.7.
veroordeelt [gedaagde] om – voor de duur van dit geding – binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis de huidige bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] van de vof zo te wijzigen dat ook [eiser] inlogmiddelen tot die rekening verkrijgt die recht en gelegenheid geven tot onbeperkte inzage in die bankrekening, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, een gedeelte daarvan daaronder begrepen met een maximum van € 5.000,00 dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
8.8.
veroordeelt [gedaagde] om – voor de duur van dit geding – binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis alle contante verkopen aan afnemers, naar behoren te registreren en de ontvangen gelden onverwijld op de hiervoor bedoelde bankrekening af te storten en verkopen aan bekende afnemers (waaronder [winkel] ) uitsluitend te verrichten op factuur, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, een gedeelte daarvan daaronder begrepen met een maximum van € 5.000,00 dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
8.9.
veroordeelt [gedaagde] om – voor de duur van het geding – binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis alle werkzaamheden van werkkrachten die door de vof worden ingeschakeld te registreren, met vermelding van datum, tijd en naam van de werkkracht en deze werkzaamheden naar behoren te verwerken in de loonadministratie van de vof, met uitbetaling van de lonen per bankrekening en tijdige correcte periodieke aangifte voor de loonbelasting en afdracht van de loonbelasting en premies, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, een gedeelte daarvan daaronder begrepen met een maximum van € 5.000,00 dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
8.10.
veroordeelt [gedaagde] om – voor de duur van dit geding – binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis alle brieven, e-mails en andere berichten van en aan relaties van de vof (daaronder begrepen afnemers, leveranciers, werknemers en instanties) die [gedaagde] zal ontvangen en verzenden, per gelijke post (voor zover van toepassing in kopie) door te zenden aan [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, een gedeelte daarvan daaronder begrepen met een maximum van € 5.0000,00 dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
8.11.
verklaart dit vonnis in het incident tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.12.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
8.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022.
Coll: cl

Voetnoten

1.Productie 20 bij akte van [gedaagde] van 15 september 2021.
2.Productie 43b bij akte overlegging producties, tevens houdende akte uitlating van Gerrit Jan van 4 augustus 2021.