ECLI:NL:RBGEL:2022:2781

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
C/05/390972 / HA ZA 21-371
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van buurweg en erfdienstbaarheid van weg tussen buren

In deze zaak vorderden eisers, wonende aan de [adres], dat de rechtbank zou verklaren dat er sprake is van een buurweg achter hun perceel, en dat gedaagde, wonende aan de [adres], verplicht zou worden om een door haar geplaatste schutting te verwijderen. Eisers stelden dat zij sinds 1999 eigenaar zijn van hun perceel en dat zij altijd gebruik hebben gemaakt van het pleintje achter hun woning om hun garage te bereiken. Gedaagde, die sinds 2021 eigenaar is van haar perceel, had de schutting verplaatst, waardoor het gebruik van het pleintje door eisers werd belemmerd. De rechtbank oordeelde dat in de akte van 2 augustus 1971, waarin de buurweg werd vastgesteld, het perceel van gedaagde niet werd genoemd, en concludeerde dat er geen buurweg op haar perceel was gevestigd. Daarnaast werd de vordering tot het vaststellen van een erfdienstbaarheid van weg afgewezen, omdat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat zij het recht op de erfdienstbaarheid bezaten. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/390972 / HA ZA 21-371
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. C. Hofmans te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Nijkerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. E.R. Jonker te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 september 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 11 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is sinds 8 oktober 1999 eigenaar van het perceel met woning aan [adres] (hierna: [adres] ) en woont daar sindsdien.
2.2.
[gedaagde] is sinds 15 maart 2021 eigenaar van het perceel met woning aan [adres] (hierna: [adres] ) en woont daar sindsdien.
2.3.
De [adres] en de [adres] lopen evenwijdig aan elkaar. Zowel de woningen aan de [adres] als aan de [adres] hebben achtertuinen. Die achtertuinen komen uit op een pad en/of een ‘pleintje’. Aan de rechterkant van het perceel van [eisers] , vanaf de [adres] gezien, loopt een steeg naar achteren die uitkomt op dat pleintje. In de achtertuin van [eisers] bevindt zich een garage, met aan de achterzijde een garagedeur die uitkomt op dat pleintje.
2.4.
In april 2021 heeft [gedaagde] de schutting aan de achterzijde van haar achtertuin een stuk naar achteren verplaatst op het pleintje, waardoor een deel van het pleintje deel is gaan uitmaken van haar achtertuin. Het deel van het pleintje dat thans onderdeel is van de achtertuin van [gedaagde] behoorde kadastraal reeds tot het perceel waarvan zij eigenaar is. Haar schutting staat op de kadastrale erfgrens.
2.5.
In een akte van 2 augustus 1971 is door de toenmalige eigenaren van de woningen en garages met ondergrond en erf aan de [adres] en [adres] verklaard dat zij in verband met de afzonderlijke verkoop van die onroerende zaken uitdrukkelijk tot buurweg bestemmen:
(…)
(…), onder de voorwaarde dat de kosten van onderhoud of eventuele vernieuwing van het wegdek gelegen op deze strook zullen worden betaald door de eigenaren of eigenaar die deze strook berijden met een motorvoertuig en bij gebreke daarvan door de eigenaar of eigenaren die van deze weg gebruik maken als voetpad ieder naar evenredigheid van zijn bezit.
(…)
de direct aan elkaar grenzende stroken grond ter plaatse als pad aangelegd, gelegen achter de percelen de [adres] en tussen de percelen [adres] enerzijds en de percelen aan de [adres] anderzijds en tevens de [adres] , en de [adres] en aan- en langs de percelen de [adres] en [adres] , welke stroken deel uitmaken van perceel gemeente [woonplaats] [perceelnummer] , om te dienen als voetpad eventueel met aan de hand geleide voertuigen en zo mogelijk als weg voor de bewoners van de percelen de [adres] en [adres] , om te komen van en te gaan naar de [adres] of [adres] onder de voorwaarde als hiervoor sub b bedoeld.
2.6.
In de akte van 6 augustus 1971 waarbij perceel [adres] is geleverd aan de toenmalige koper wordt met betrekking tot de vestiging van de buurweg verwezen naar voormelde akte van 2 augustus 1971. In de akte van 1 november 1984, waarbij perceel [adres] aan de rechtsvoorganger van [eisers] is geleverd, wordt eveneens daarnaar verwezen. Dat geldt ook voor de akte van 8 oktober 1999, waarbij perceel [adres] is geleverd aan [eisers]
2.7.
In de akte van 15 maart 2021, waarbij perceel [adres] is geleverd aan [gedaagde] , is geen erfdienstbaarheid ten behoeve van perceel [adres] opgenomen en is niets vermeld over een buurweg.
2.8.
Bij brief van 23 april 2021 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] gesommeerd de door haar geplaatste schutting te verwijderen en het pleintje in de oorspronkelijke staat te herstellen.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
I. voor recht zal verklaren dat sprake is van een buurweg, gelegen achter de percelen de [adres] waarbij deze strook - waaronder het pleintje - dient als voetpad en als weg voor [eisers] , die deze strook berijdt met een motorvoertuig om te komen van en te gaan naar de [adres] en/of zijn garage, een en ander zoals vastgelegd in de akte van 2 augustus 1971 en zoals omschreven in de dagvaarding,
II. [gedaagde] zal veroordelen om binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis de in de dagvaarding omschreven schutting te verwijderen en verwijderd te houden en het pleintje in de oorspronkelijke staat te stellen, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag of gedeelte van een dag dat zij hiermee in gebreke blijft,
subsidiair:
I. voor recht zal verklaren dat er sprake is van een erfdienstbaarheid van weg, gelegen achter de percelen de [adres] , waarbij deze strook - waaronder het pleintje - dient als voetpad en als weg voor [eisers] , die deze strook berijdt met een motorvoertuig om te komen van en te gaan naar de [adres] en/of zijn garage, een en ander zoals omschreven in de dagvaarding,
II. [gedaagde] zal veroordelen om binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis de in de dagvaarding omschreven schutting te verwijderen en verwijderd te houden en het pleintje in de oorspronkelijke staat te stellen, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag of gedeelte van een dag dat zij hiermee in gebreke blijft,
primair en subsidiair:
III. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Via de steeg en het pleintje kon hij met zijn auto altijd de garage achter zijn woning bereiken. Aangezien [gedaagde] haar schutting aan de achterzijde van haar woning heeft verplaatst en daarmee een deel van het pleintje in beslag heeft genomen, is dat niet meer mogelijk. Volgens [eisers] is in 1971 een buurweg gevestigd, onder meer ten aanzien van de steeg en het pleintje. In de periode van 1984 tot en met 1999 waren er vijf garages behorende bij de percelen aan de [adres] en de [adres] , voor de toegang waarvan men gebruik moest maken van het pleintje. Subsidiair beroept [eisers] zich op verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid van weg met betrekking tot het pleintje, aangezien al meer dan 20 jaar sprake is van het bezit daarvan. Het plaatsen van de schutting door [gedaagde] op het pleintje belemmert [eisers] in het gebruik van de buurweg, althans van de erfdienstbaarheid van weg, en daardoor handelt zij onrechtmatig jegens hem. [gedaagde] dient de schutting daarom te verwijderen, aldus [eisers]
3.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een buurweg over haar perceel, dan wel dat door verjaring een recht van erfdienstbaarheid van weg is ontstaan.

4.De vordering in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank, voor zover een erfdienstbaarheid van weg door verjaring is ontstaan, primair deze erfdienstbaarheid zal opheffen en subsidiair [eisers] zal veroordelen de erfdienstbaarheid met onmiddellijke ingang op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] legt aan haar voorwaardelijke vordering ten grondslag dat [eisers] al jaren geen gebruik meer maakt van de garage om zijn auto te stallen en dat hij geen redelijk belang meer heeft bij het uitoefenen van het vermeende recht van erfdienstbaarheid.
4.3.
[eisers] voert aan dat hij nog steeds belang heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en verwijst naar zijn stellingen in conventie.

5.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

5.1.
Aangezien de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie nauw met elkaar samenhangen, zullen deze hierna gezamenlijk worden besproken.
Buurweg
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het deel van het pleintje dat [gedaagde] thans door middel van het plaatsen van de schutting heeft afgescheiden van de rest van het pleintje kadastraal tot haar perceel behoort en dat zij de schutting heeft geplaatst op de erfgrens van haar eigen perceel.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat in de akte van 2 augustus 1971 een buurweg is gevestigd op het deel van het pleintje dat door het plaatsen van de schutting door [gedaagde] niet meer toegankelijk is voor [eisers] In die akte worden immers de stroken grond waarop de buurweg is gevestigd aangeduid door middel van het vermelden van de betreffende percelen aan de [adres] en de [adres] . Perceel [adres] van [gedaagde] wordt in die akte niet genoemd. Daaruit moet worden afgeleid dat de buurweg niet is gevestigd op een strook grond die deel uitmaakt van het perceel van [gedaagde] . [eisers] heeft niet toegelicht waarom de buurweg desondanks toch gevestigd zou zijn op het perceel van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is de reden dat haar perceel niet in die akte wordt genoemd dat de buurweg op de strook grond achter de percelen de [adres] , deel uitmaakt(e) van onder meer perceel [adres] . Volgens [gedaagde] stond de garage op perceel [adres] in 1971, toen de buurweg werd gevestigd, nog niet aan de achterzijde van het perceel tegen de erfgrens aan, maar stond de garage toen tegen de erfgrens met perceel [adres] , ongeveer halverwege de achtertuin van perceel [adres] en kon die garage worden bereikt via de steeg tussen perceel [adres] en perceel [adres] . Pas in 1975 is de garage verplaatst naar de erfgrens aan de achterzijde van de achtertuin van perceel [adres] . De garagedeur zat toen nog aan de tuinzijde, zodat de garage ook toen vanuit de steeg kon worden bereikt, en is pas later verplaatst naar de achterzijde van de garage. Een en ander blijkt uit de door haar overgelegde tekeningen bij de aanvraag voor een vergunning voor het vernieuwen van de garage uit 1974. Toen de buurweg werd gevestigd in 1971 was het pleintje dus niet nodig om met een auto de garage te kunnen bereiken, aldus [gedaagde] . [eisers] heeft dit onvoldoende weersproken.
5.4.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat [eisers] zijn stellingen dat sprake is van een buurweg over het perceel van [gedaagde] , tegenover haar gemotiveerde verweer, onvoldoende heeft onderbouwd, zodat er geen plaats is voor verdere bewijslevering. De primaire vordering van [eisers] zal dan ook worden afgewezen.
Erfdienstbaarheid van weg
5.5.
[eisers] stelt dat het bezit van de erfdienstbaarheid van weg door zijn rechtsvoorgangers is aangevangen per 1 januari 1992 en dat daardoor per 1 januari 2012 een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan ten behoeve van perceel [adres] over een deel van het voormalig pleintje dat deel uitmaakt van het perceel van [gedaagde] . Volgens [eisers] bestaat het bezit uit het gebruik maken van de het pleintje/de weg om van de garage te komen van en te gaan naar de openbare weg, de [adres] .
[gedaagde] betwist dat sprake is van bezit van een erfdienstbaarheid van weg over het pleintje/de weg door (de rechtsvoorgangers van) [eisers]
5.6.
[eisers] heeft niet nader toegelicht waaruit het bezit van de erfdienstbaarheid van weg bestaat, anders dan het gebruik daarvan om met de auto van de garage aan de achterzijde van zijn perceel te komen van en te gaan naar de openbare weg. Ter zitting heeft hij verklaard dat de kanteldeur aan de achterzijde van de garage, die uitkomt op het pleintje, door zijn rechtsvoorganger is geplaatst in 1986 en dat toen hij het perceel in 1999 kocht ook de kanteldeur van de garage aan de zijde van de tuin nog aanwezig was. Verder heeft hij verklaard dat hij de garage niet altijd gebruikte voor het stallen van de auto maar dat hij de garage wel weer daarvoor wil gaan gebruiken. Hij gebruikte de garage niet doordeweeks en ook niet als hij vroeg naar zijn werk moest, omdat de kanteldeur van de garage enorme herrie maakt. De auto staat meestal geparkeerd in de steeg naast zijn woning, aldus [eisers]
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] , gelet op het verweer van [gedaagde] , onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat sprake is geweest van bezit van een erfdienstbaarheid van weg. Het enkele gebruik van het pleintje/de weg gedurende een periode van ten minste 20 jaar om met de auto van de garage te komen van en te gaan naar de openbare weg, is daarvoor onvoldoende. Het moet immers gaan om een zodanig gebruik dat de eigenaar van het dienend erf daaruit niet anders kan afleiden dan dat de gebruiker pretendeert rechthebbende tot de erfdienstbaarheid te zijn. Uitgangspunt bij deze beoordeling moet steeds zijn dat degene die pretendeert een recht van erfdienstbaarheid te bezitten, in feite de eigenaar van het dienende erf het bezit van het recht op het exclusieve genot van die zaak ontzegt. (zie onder meer gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2125). [eisers] heeft niets, dan wel onvoldoende gesteld over de frequentie van het gebruik. [eisers] stelt slechts dat zijn rechtsvoorganger de garage gebruikte om te sleutelen. Daaruit blijkt niet op welke wijze en met welke frequentie die rechtsvoorganger over het perceel van [gedaagde] naar en van de garage ging. Ook is niet gesteld of gebleken waarom op een zeker moment aan de achterzijde van de garage een kanteldeur is geplaatst. In ieder geval bestond de kanteldeur aan de tuinzijde van de garage nog toen [eisers] het perceel kocht en niet gesteld of gebleken is wanneer hij die deur heeft verwijderd en waarom. Ook is onduidelijk gebleven met welke frequentie [eisers] gebruik heeft gemaakt van het pleintje/de weg om met de auto van de garage te gaan naar en te komen van de openbare weg. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het gebruik door (de rechtsvoorganger van) [eisers] een zodanige omvang had, dat het voor (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] ondubbelzinnig duidelijk moet zijn geweest dat zij niet langer het recht had op het exclusieve genot van haar perceel. Nu [eisers] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, is er geen plaats voor verdere bewijslevering. De subsidiaire vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
5.8.
Nu de vorderingen van [eisers] in conventie worden afgewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de voorwaardelijk ingestelde vordering in reconventie van [gedaagde] .
5.9.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.435,00.
5.10.
De nakosten zullen worden toegewezen als gevorderd.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.435,00,
6.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 121,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.