ECLI:NL:RBGEL:2022:2743

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
C/05/362819 / HZ ZA 19-156
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekerde brandschade en bindend advies van derde expert in geschil tussen MOG B.V. en Achmea Schadeverzekeringen N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen MOG B.V. en Achmea Schadeverzekeringen N.V. over de dekking van brandschade die op 6 april 2016 heeft plaatsgevonden. MOG B.V. vorderde in conventie de vernietiging van een bindend advies van een derde expert, terwijl Achmea in reconventie een verklaring voor recht vroeg dat de omvang van de schade bindend was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het motiveringsgebrek van het bindend advies was geheeld door nadere onderbouwing van de derde expert, waardoor de vordering van MOG tot vernietiging werd afgewezen. De rechtbank bevestigde dat Achmea dekking moest verlenen voor de schade en dat de omvang van de schade aan de gebouwen en de huurderving bindend was vastgesteld op basis van het rapport van de derde expert. De rechtbank veroordeelde Achmea tot vergoeding van de schade en de proceskosten aan de zijde van MOG. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering in bindende adviezen en de rol van de rechtbank in het toetsen van de redelijkheid van schadevaststellingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/362819 / HZ ZA 19-156
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOG B.V.,
gevestigd te Oirschot,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.B. Esseling te Rotterdam.
Partijen zullen hierna MOG en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 oktober 2021
  • de brief van [expertise bedrijf] van 15 oktober 2021 met onderbouwende stukken van [medewerker expertise bedrijf]
  • de conclusie na tussenvonnis van 19 januari 2022 van MOG
  • de antwoordconclusie na tussenvonnis van 30 maart 2022 van Achmea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

De stand van zaken
2.1.
Bij tussenvonnis van 23 december 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat Achmea dekking dient te verlenen voor de brand die op 6 april 2016 in de stallen van MOG heeft gewoed. Volgens de in de polisvoorwaarden opgenomen procedure heeft [medewerker expertise bedrijf] als derde expert een bindend advies uitgebracht op 5 november 2019. MOG heeft - in conventie - vernietiging van dit bindend advies gevorderd, terwijl Achmea - in reconventie - een verklaring voor recht heeft gevorderd dat de omvang van de schade aan de gebouwen bindend is vastgesteld door [medewerker expertise bedrijf] in zijn rapport van 5 november 2019. De Hoge Raad heeft in het arrest van 24 maart 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AV1706) bepaald dat het niet is uitgesloten dat het gebrek van het ontbreken van een motivering achteraf wordt geheeld doordat alsnog voldoende inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de bindend adviseur tot zijn bevindingen is gekomen. Daarom heeft de rechtbank bepaald dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet om [medewerker expertise bedrijf] de gelegenheid te geven om alsnog een toelichting te geven op de door hem becijferde schadebedragen.
2.2.
Na de voortzetting van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 6 oktober 2021 geoordeeld dat - in de gegeven omstandigheden - de kengetallen KWIN Veehouderij gebruikt kunnen worden als algemene norm voor het begroten van de herbouwkosten van de basisvoorziening. Voor de specifieke eigenschappen die een opfokbedrijf als dat van MOG aan de stallen stelt en met de kosten van speciaal aangebrachte voorzieningen en stalinrichting moet apart rekening worden gehouden voor zover deze voorzieningen niet in de basisvoorziening in KWIN Veehouderij zijn opgenomen. Achmea is opgedragen contact op te nemen met [medewerker expertise bedrijf] met het verzoek aan [medewerker expertise bedrijf] om één exemplaar van de overige onderbouwende stukken aan de advocaat van MOG, één exemplaar aan de advocaat van Achmea en één exemplaar aan de rechtbank (Roladministratie) te sturen. Na ontvangst van voornoemde stukken is MOG in de gelegenheid gesteld een conclusie na tussenvonnis te nemen, met nadien de mogelijkheid van een antwoordconclusie voor Achmea.
2.3.
Het bezwaar van Achmea dat MOG in de gelegenheid is gesteld om aan de hand van de onderbouwing van de schadevaststelling van [medewerker expertise bedrijf] nieuwe argumenten te ‘bedenken’ waarom deze schadevaststelling niet juist zou zijn, is niet terecht. Van de bindend adviseur mag worden verwacht dat hij zijn uitspraak van een motivering/ onderbouwing voorziet die past bij de aard van het bindend advies. Ook al zou het niet gebruikelijk zijn om de onderbouwing van de schadeberekening in de conceptuitspraak op te vragen, zoals Achmea stelt, dit laat onverlet dat MOG vernietiging van het bindend advies kan vorderen als geen (cijfermatige) motivering/onderbouwing in de uitspraak is opgenomen. Dit klemt temeer nu sprake is een groot verschil in de schadeberekeningen van de beide experts, van afgerond 24 miljoen euro (MOG) respectievelijk 8 miljoen euro (Achmea) voor de herbouwkosten. [medewerker expertise bedrijf] heeft in de uitspraak derde expert de keuze voor de methodiek van KWIN Veehouderij verantwoord alsmede heeft hij vermeld met welke aangebrachte specifieke voorzieningen hij rekening heeft gehouden. In die zin is de uitspraak op zich voldoende gemotiveerd. Met het overleggen van de cijfermatige onderbouwing door [medewerker expertise bedrijf] is het mogelijk om het gebrek in de cijfermatige motivering achteraf te helen (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AV1706). Het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat Mog en Achmea alsnog op de cijfermatige onderbouwing mochten reageren, zoals zij ook op het concept bindend advies hebben mogen reageren.
Maatstaf
2.4.
Uitgangspunt is gebondenheid aan een bindend advies. Alleen ernstige gebreken in de beslissing kunnen gebondenheid daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken (ECLI:NL:GHARL:2019:2696). Dit betekent dat de rechtbank niet beoordeelt of een bepaald schadebedrag juist is, maar of bepaalde grenzen niet zijn overschreden waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen. Deze zaak is toegespitst op de vraag of het motiveringsgebrek afdoende is geheeld door de nadere onderbouwing/motivering van [medewerker expertise bedrijf] . Binnen dit kader moet de nadere cijfermatige onderbouwing door [medewerker expertise bedrijf] worden beoordeeld.
Herbouwkosten
2.5.
Terecht heeft Achmea opgemerkt dat [medewerker expertise bedrijf] als derde expert, aangewezen door [aanwijzer] namens Achmea en [rechtbankdeskundige] namens MOG, naar eigen inzicht en beste kunnen de schade dient vast te stellen. Afspraak is dat dit schadebedrag tussen de onder- en bovengrens ligt van de schadevaststellingen van de twee andere experts. [medewerker expertise bedrijf] heeft de beschikking gekregen over alle stukken die de beide experts hebben opgesteld en in een bespreking hebben toegelicht. [medewerker expertise bedrijf] hoeft niet te kiezen voor de schadeberekening van één van beide experts. [medewerker expertise bedrijf] heeft samen met bouwkundige [bouwkundige] een bezoek gebracht aan de schadelocatie, waarbij hij een indruk heeft gekregen van de omvang en de aard van de verloren gegane stallen en bijgebouwen. Ter plaatse heeft hij met beide experts en [bedrijf] gesproken. De tekening van 3 augustus 2011, die in opdracht van [bedrijf] voor de melding stikstof door [adviesbureau] was gemaakt, is gebruikt als uitgangspunt voor de reconstructie van de bouwaard van de verloren gegane stallen en de daarin aanwezige inrichtingen. Aan de hand hiervan heeft [medewerker expertise bedrijf] het bindend advies opgesteld, waarvan hij een concept aan de beide experts heeft gezonden met de mogelijkheid van commentaar. Conclusie is dat [medewerker expertise bedrijf] zich heeft gehouden aan de richtlijn optreden derde expert volgens het Nivre.
2.6.
De door [medewerker expertise bedrijf] verstrekte onderbouwende stukken (hierna aangeduid als de onderbouwing) bevatten naast de specificatie herbouwkosten en berekening termijn huurderving dertien pagina’s met een gedetailleerde omschrijving van de gebouwen en voorzieningen per gebouw, de herbouwwaarde op basis van KWIN Veehouderij 2018-2019 op basis van bedrijfsomvang en extra voorzieningen. Zo heeft [medewerker expertise bedrijf] extra herbouwkosten voor afwijkende basissystemen en daaraan gerelateerd extra benodigd bouwvolume opgenomen, rekening gehouden met extra bouwkosten voor kleine maat afdelingen, extra bouwkundige ruimten en dubbele kelders, alsmede extra bouwkosten voor dubbele emissiearme systemen (p. 11). Extra installaties die op de milieuvergunning buiten standaard KWIN stalomschrijving vallen, zijn in de berekening betrokken evenals extra bouwkosten door hogere afwerkingskwaliteit en oppervlaktebehandelingen van wanden en vloeren (p.12). [medewerker expertise bedrijf] heeft in verband met het feit dat het apart bouwen van elk deel duurder is dan het in een keer bouwen van een nieuw bedrijf toeslagen voor de gebouwen berekend voor de kleinschaligheid. Een deel van de gebouwen is meerdere keren verbouwd. Over de sleufsilo’s heeft hij opgemerkt dat drie sleufsilo’s nog intact zijn. Er is in 2009-2010 vergunning verleend voor het plaatsen van elf sleufsilo’s. Onbekend is of deze zijn gebouwd. De bouwkosten hiervan zijn wel meegenomen en meegerekend in de herbouwkosten. Tot slot heeft [medewerker expertise bedrijf] melding gemaakt van niet gedefinieerde kosten als aanvullende brandvoorschriften. Hij licht dit als volgt toe: “
Vanwege de benodigde bouwvolumes zijn wel aanvullende brandvoorschriften te verwachten voor compartimentering. De huidige voorgeschreven compartimentering van 2.500 m2 en toepassing van B gecertificeerde bouwmaterialen zijn inbegrepen in de standaard berekening.” De onderbouwing geeft inzicht in de onderdelen die in de schadeberekening zijn betrokken met gespecificeerde bedragen.
2.7.
Een belangrijk discussiepunt tussen [medewerker expertise bedrijf] en [rechtbankdeskundige] is of bij MOG sprake is geweest van een top of the bill-stal of een gewone stal. Dit is met name van belang voor de kosten die voor de voorzieningen en installaties moeten worden berekend. In dit verband verwijt MOG [medewerker expertise bedrijf] dat hij op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de op het bedrijf van MOG aanwezige voorzieningen die in de rapportages van [rechtbankdeskundige] zijn opgenomen. MOG beroept zich voor de vaststelling van het schadebedrag op de overgelegde offertes van landbouwtechnische bedrijven. [medewerker expertise bedrijf] heeft een boekenonderzoek gedaan en hierin geen aanwijzingen gevonden voor uitgaven die erop wijzen dat deze extra voorzieningen geïnstalleerd zijn door landbouwtechnische bedrijven. Volgens [medewerker expertise bedrijf] zijn de voorzieningen in eigen beheer met eigen personeel uitgevoerd. Dit heeft MOG niet betwist. MOG heeft ook aangevoerd dat [bedrijf] zelf aanpassingen en speciale voorzieningen heeft uitgedacht. Daarom stond het [medewerker expertise bedrijf] vrij om de door [rechtbankdeskundige] verstrekte offertes niet als basis voor zijn berekening te gebruiken en zelfstandig naar eigen inzicht en beste kunnen de betreffende schade voor extra voorzieningen en installaties vast te stellen.
2.8.
Daarbij komt dat in de herbouwwaarde op basis van KWIN Veehouderij 2018-2019 bouwkosten worden berekend op basis van het aantal aanwezige dieren met de gebruikte stalsystemen en installaties. Dit betekent dat in de basisvoorziening KWIN ook stalsystemen en installaties zijn opgenomen. Uit het commentaar van MOG blijkt dat zij geen rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van de in de KWIN Veehouderij 2018-2019 standaard opgenomen basisvoorzieningen. Dit geldt onder meer voor de bezwaren die MOG onder de noemer ‘Specifieke voorzieningen van MOG’ heeft aangevoerd. Voor deze voorzieningen geldt tevens hetgeen in rechtsoverweging 2.7. is opgemerkt. Daarom kunnen deze bezwaren MOG niet baten.
2.9.
Voor zover MOG met ‘Onderzoek arbitrale uitspraak van MOG’ (bijlage 48 van MOG) van [ingenieur] (hierna [ingenieur] ) heeft beoogd de rechtbank terug te laten komen op haar beslissing dat de kengetallen KWIN Veehouderij 2018/2019 gebruikt kunnen worden als algemene norm voor het begroten van de herbouwkosten van de basisvoorziening mits met de kosten van speciaal aangebrachte voorzieningen en stalinrichting apart rekening wordt gehouden, slaagt dit niet. De argumentatie van [ingenieur] dat er te veel met toeslagen voor diverse gebouwen en/of delen van verschillende installaties moet worden gewerkt om een goede beoordeling te geven van de opzet zowel qua gebouw als technische installaties bij MOG ten opzichte van het KWIN, is niet overtuigend. Het is lastig, maar een dergelijke berekening kan wel. Dat is precies wat [medewerker expertise bedrijf] - gegeven de omstandigheid dat hij niet over een offerte van een aannemer kon beschikken - heeft gedaan. Voor de door [ingenieur] opgestelde schadeberekening geldt dat ook hij gebruik heeft gemaakt van de door MOG overgelegde offertes, zodat niet vreemd is dat de berekening uitkomt op een bedrag van € 15.284.592,00. Mede door het gebruik van dezelfde offertes biedt deze berekening geen ondersteuning voor de onjuistheid van de door [medewerker expertise bedrijf] gevolgde berekeningswijze.
Overige kosten
2.10.
Wat betreft de overige kosten hanteert MOG 7% van de totale bouwsom vermeerderd met 15% voor toezicht uitvoerder, algemene kosten en winst en risico, en komt dan uit op € 1.244.446,47. [medewerker expertise bedrijf] heeft concrete bedragen vastgesteld voor de onderscheiden posten. Niet gebleken is dat de in aanmerking genomen bedragen geen redelijke bedragen zijn voor de betreffende posten.
Bouwkostenverhoging
2.11.
MOG gaat voor de bouwkostenverhoging uit van een jaarlijkse prijsstijging van 7,5% vanaf 2016. Waar MOG zich beroept op het door [aanwijzer] gehanteerde percentage voor bouwkostenverhoging van 15% per jaar, heeft Achmea aangevoerd dat dit percentage voor de periode van vier jaar (2013 tot en met 2017) geldt. Voor de bouwkostenverhoging is [medewerker expertise bedrijf] uitgegaan van de getallen van KWIN 2018/2019 en heeft een percentage van 2,75% in aanmerking genomen voor het jaar 2020.
2.12.
De rechtbank merkt op dat MOG in haar commentaar op de concept uitspraak van [medewerker expertise bedrijf] heeft aangevoerd dat volgens het groene boek gelet op de jaarlijkse premie van € 17.500,00 de waarde van de gebouwen inclusief kelders en functionele inrichtingen € 25.000.000,00 bedraagt. Het lijkt erop dat door de herbouwkosten jaarlijks met 7,5% te verhogen toegewerkt is naar een schadevergoeding van rond de € 25.000.000,00. Het door [medewerker expertise bedrijf] gebruikte percentage is wellicht wat aan de lage kant, maar niet zodanig dat het onredelijk is.
2.13.
Op basis van het voorgaande is de conclusie dat de nadere (cijfermatige) onderbouwing/motivering van [medewerker expertise bedrijf] voldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop [medewerker expertise bedrijf] te werk is gegaan en alsnog leidt tot een completering van de onderbouwing van het bindend advies. Daarmee is het motiveringsgebrek geheeld.
Garantie
2.14.
Tot slot heeft MOG met een beroep op de in de ToplandLandbouwPolis opgenomen garantie (productie 16 van MOG) aangevoerd dat zij haar stallen niet kan herbouwen voor het door [medewerker expertise bedrijf] vastgestelde bedrag. Achmea heeft hiertegen ingebracht dat uit de staat van vaste activa blijkt dat per 31 december 2014 de totale waarde van de gebouwen € 4.268.803,00 exclusief btw bedroeg. De grondwaarde bedroeg € 575.159,00, zodat de totale waarde van de gebouwen uitkomt op € 3.693.644,00 exclusief btw. Het door [medewerker expertise bedrijf] begrote bedrag voor herbouw is bijna het drievoudige van de waarde van de gebouwen ten tijde van de brand en kan zonder meer als toereikend voor de herbouw worden aangemerkt.
2.15.
Wat er zij van de standpunten van MOG en Achmea, uit het bindend advies blijkt dat [medewerker expertise bedrijf] de ToplandLandbouwPolis tot uitgangspunt heeft genomen voor zijn schadeberekening met als waarderingsgrondslag de herbouwwaarde uitgaande van hedendaagse materialen. Nu [medewerker expertise bedrijf] met de overgelegde onderbouwing voldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop hij te werk is gegaan, kan ervan worden uitgegaan dat met het door [medewerker expertise bedrijf] vastgestelde schadebedrag herbouw kan worden gerealiseerd.
Huurderving
2.16.
De wederzijdse experts zijn het erover eens dat de huurwaarde € 325.000,00 per jaar bedraagt. [rechtbankdeskundige] is van mening dat de herbouwperiode op acht jaar zou moeten worden gesteld, terwijl [expert 2] is uitgegaan van een herbouwperiode van één jaar. In het schaderapport van [rechtbankdeskundige] van 7 maart 2017 (bijlage 42 van MOG) is de termijn van acht jaar als volgt verantwoord: schadevaststelling twee jaar en zes maanden, vergunningen aanvragen MER twee jaar, herbouwperiode anderhalf jaar, opleg fokzeugen met uitval twee jaar. Later heeft MOG een door [adviesbureau] in maart 2021 opgesteld overzicht met tijdpad en beschrijving van de werkzaamheden overgelegd (bijlage 41 bij de conclusie na mondelinge behandeling). [adviesbureau] komt uit op 70 weken voor het vergunningentraject zonder beroepsprocedures. MOG heeft hierbij (in de conclusie na tussenvonnis) aangetekend dat in de praktijk in Noord-Brabant dit tijdstraject niet gehaald wordt. Bovendien moet gelet op de gevoelige locatie van het bedrijf rekening worden gehouden met vertragingsacties. Ook zullen milieugroeperingen de herbouw van het bedrijf trachten te blokkeren, aldus MOG. Deze periode moet daarom volgens MOG nog verlengd worden voor beroep en hoger beroep dat kan worden ingesteld, zodat nog eens tweeënhalf jaar moet worden bijgeteld. Dan komt het vergunningentraject alleen al uit op vier jaar volgens MOG. Vervolgens heeft MOG (in conclusie na mondelinge behandeling) - met beroep op een overleg van [adviesbureau] met een aannemer - aangevoerd dat de tijdsduur van het bouwtraject wordt geschat op circa twee tot tweeënhalf jaar, zodat de termijn van de huurderving minstens op zes jaar uitkomt. [medewerker expertise bedrijf] heeft de periode van huurderving getaxeerd op vier jaar. Deze vier jaar valt uiteen in een periode van tweeëneenhalf jaar voor het vergunningentraject en een bouwtermijn inclusief de installaties van anderhalf jaar.
2.17.
In de eerste verantwoording van acht jaar van MOG is tweeënhalf jaar voor de schadevaststelling opgenomen. Terecht heeft Achmea hierover opgemerkt dat het gaat om de technische hersteltermijn en dat daarbij de periode van de schadevaststelling buiten beschouwing blijft. Ook twee jaar voor opleg fokzeugen met uitval heeft niets te maken met de technische hersteltermijn. Dat betekent dat van de acht jaar drieënhalf jaar overblijft waar [medewerker expertise bedrijf] op vier jaar uitkomt. Voor de tweede verantwoording van acht jaar geldt dat de wijze waarop MOG (in de conclusie na tussenvonnis) zonder enige nadere onderbouwing de door [adviesbureau] bepaalde termijn van 70 weken voor het vergunningentraject heeft gemaximaliseerd met beroepsprocedures tot vier jaar, niet redelijk is. [medewerker expertise bedrijf] heeft de vergunningentermijn vastgesteld op tweeënhalf jaar, zodat daarin ten opzichte van de termijn van 70 weken van [adviesbureau] ook vertraging is verdisconteerd. Dat een herbouwtermijn van anderhalf jaar onredelijk is, heeft MOG niet aangetoond. In het rapport van [rechtbankdeskundige] van 7 maart 2017 wordt immers ook uitgegaan van een herbouwperiode van anderhalf jaar. De door [medewerker expertise bedrijf] bepaalde huurdervingstermijn van vier jaar komt de rechtbank daarom redelijk voor. Dit betekent dat het bindend advies ook wat betreft de vastgestelde huurdervingstermijn in stand kan blijven.
2.18.
Conclusie is dat de gevorderde verklaring voor recht van Achmea dat de omvang van de schade aan de gebouwen op basis van herbouwwaarde en de omvang van de schade door huurderving bindend is vastgesteld tussen MOG en Achmea met het rapport van [medewerker expertise bedrijf] van 5 november 2019, zal worden toegewezen. Deze beslissing brengt mee dat de vordering van MOG tot herziening en/of tot vernietiging van het rapport van [medewerker expertise bedrijf] van 5 november 2019 zal worden afgewezen.
Causaliteitsverweer
2.19.
Wat betreft de huurderving voert Achmea als meest vergaande verweer dat MOG ook zonder brand geen huurinkomsten zou hebben gehad omdat Fokvarkens voorafgaand aan de brand al was gefailleerd en de curator de huur heeft opgezegd. De huurderving is dus volgens Achmea niet het gevolg van de brand maar van het faillissement van Fokvarkens.
MOG heeft gesteld, dat zij haar stallen, zonder brand, aan een derde had kunnen verhuren. In rechtsoverweging 7.31. van het tussenvonnis van 23 december 2020 heeft de rechtbank overwogen dat het debat hierover ook kan gaan tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling. Op de mondelinge behandeling is dit onderwerp aangestipt en heeft MOG meegedeeld in de conclusie na mondelinge behandeling hierop te reageren. In deze conclusie heeft MOG enkel opgemerkt dat verhuren aan een derde zou kunnen via een zogenaamde voergeldovereenkomst. Achmea heeft op dit punt in de conclusie na mondelinge behandeling uitgebreid verweer gevoerd, terwijl MOG dit onderwerp in de conclusie na tussenvonnis geheel onbesproken heeft gelaten. Door deze stelling niet verder te onderbouwen heeft MOG niet aan haar stelplicht voldaan, zodat het beroep van Achmea op het ontbreken van causaal verband slaagt. Dit betekent dat de vordering van MOG tot verlening van verzekeringsdekking voor huurderving zal worden afgewezen.
Vergoeding en uitkering van de schade
2.20.
De vergoeding en uitkering van de schade dient te geschieden volgens de voorwaarden van de BedrijvenCompactPolis (BCP), tenzij de polisvoorwaarden van de Topland LandbouwPolis (TLP) gunstiger zijn. Daarbij tekent de rechtbank aan dat voor zover artikel 9.2.1 TLP bepaalt dat wanneer niet of niet binnen drie jaar tot herbouw wordt overgegaan de verkoopwaarde wordt vastgesteld, de termijn van drie jaar begint te lopen vanaf het moment dat de hoogte van de herbouwkosten definitief vaststaat. Op de schade-uitkering moet per 29 augustus 2018 een bedrag van € 1.705.772,74 in mindering worden gebracht. Wat betreft de uitkering is de BCP gunstiger en kan aanspraak worden gemaakt op een voorschotbetaling van 50% van het schadebedrag met als maximum de verkoopwaarde. Over de verkoopwaarde hebben de experts van MOG en Achmea nog geen overeenstemming bereikt. Verwacht mag worden dat Achmea tot uitkering overgaat tot het bedrag dat haar expert als verkoopwaarde heeft bepaald en de uitkering niet opschort omdat over het bedrag nog geen overeenstemming is bereikt.
Wettelijke rente
2.21.
MOG heeft wettelijke rente gevorderd vanaf het moment van de brand, te weten 6 april 2016, althans 31 mei 2016, de afwijzing van dekking door Achmea. Achmea heeft het standpunt ingenomen dat zolang de omvang van de schade niet is vastgesteld Achmea niet in verzuim komt. Zou Achmea wel meteen dekking hebben verleend, zou met vaststelling van de schade nog de nodige tijd gemoeid zijn, terwijl in de polisvoorwaarden een uitkeringstermijn is opgenomen van één maand tot zes weken. Uitgaande van 31 mei 2016 zou de schade ongeveer op 1 september 2017 bindend zijn vastgesteld, zodat hooguit vanaf ongeveer 1 oktober 2017 wettelijke rente verschuldigd is, aldus Achmea.
De rechtbank stelt vast dat in de ToplandLandbouwPolis de uitbetaling geschiedt binnen een maand, terwijl in de BedrijvenCompactPolis een termijn van zes weken is opgenomen. MOG heeft het recht om een beroep te doen op de meest gunstige bepaling, zodat de termijn van een maand geldt. Een termijn voor de schadevaststelling met twee experts en een bindend advies door een derde deskundige van vijftien maanden komt de rechtbank gelet op de omvang van de schade redelijk voor. Bij uitblijven van een schade-uitkering in strijd met de polisvoorwaarden gaat de wettelijke rente lopen vanaf 1 oktober 2017 over de uitkering.
Integrale proceskostenveroordeling?
2.22.
MOG heeft vergoeding van de volledige proceskosten gevorderd, omdat Achmea haar beroep op uitsluiting van dekking baseert op aannames en suggesties die onjuist zijn gebleken. Achmea kan zich volgens MOG niet verschuilen achter de vermeende deskundigheid van [deskundig bureau] Er is slechts een beperkte opdracht aan [deskundig bureau] gegeven. Door ondanks de vele rapporten en stukken waaruit het tegendeel blijkt in de afwijzing te volharden, heeft Achmea volgens MOG gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die een verzekeraar betaamt.
Achmea heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft niet tegen beter weten in volhard in haar standpunt. Zij heeft zich gebaseerd op de bevindingen van haar deskundige en mag zich verlaten op diens expertise. Mocht in de procedure komen vast te staan dat Achmea een onjuist standpunt heeft ingenomen, dan rechtvaardigt dat niet de conclusie dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens MOG en dat zij in vergoeding van de integrale proceskosten kan worden veroordeeld.
2.23.
Volgens vaste jurisprudentie is een volledige proceskostenveroordeling alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Van misbruik van procesrecht is eerst sprake zijn als Achmea haar verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Dat Achmea het standpunt innam dat de oorzaak van de brand gezocht moest worden in de laswerkzaamheden die [bedrijf] kort daarvoor in de stal had uitgevoerd, komt niet vreemd voor. Vanwege de totale destructie was het niet mogelijk om aan de hand van het brandbeeld vast te stellen waar het ontstaansgebied van de brand zich bevond. Vervolgens hebben [rechtbankdeskundige] en [deskundig bureau] rapporten uitgebracht die op andere brandoorzaken wezen dan de laswerkzaamheden van [bedrijf] . Dat Achmea tegen beter weten in haar standpunt heeft gehandhaafd kan tegen die achtergrond niet worden gezegd. Een anonieme melding die [bedrijf] aanwees als degene die de brand had veroorzaakt en de omstandigheid dat [bedrijf] Fokvarkens op 8 maart 2016 in staat van faillissement is verklaard, hebben de zaak gekleurd. De dekkingsvraag is in het voordeel van MOG beantwoord, omdat Achmea onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die haar beroep op uitsluiting van dekking kunnen dragen. Dat Achmea zich heeft gebaseerd op de visie van haar deskundige in deze technisch lastige brandzaak is niet aan te merken als onrechtmatig. De vordering tot integrale proceskostenvergoeding zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
2.24.
MOG heeft gesteld dat zij gedurende vier jaar uitgebreid heeft gecorrespondeerd en overlegd met Achmea teneinde Achmea tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst te bewegen. Het gaat om diverse werkzaamheden waarbij behalve MOG, de expert, Achmea en de bank betrokken zijn geweest. Dit rechtvaardigt een nader op te maken bij staat procedure om dit uit te splitsen en daarin een goed inzicht te verschaffen, aldus MOG. De door MOG aangedragen grondslag voor de vordering is artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Vanwege het onzorgvuldig en onrechtmatig handelen dient Achmea deze kosten volledig te voldoen.
2.25.
Juist in verband met de lange periode waarover de diverse gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, mocht van MOG worden verwacht dat ze in de onderhavige procedure een overzicht van deze kosten in het geding had gebracht. Er is geen enkele reden aangevoerd waarom deze kosten tot op heden niet zijn overgelegd. Daarbij komt nog het volgende. Bij dagvaarding zijn de buitengerechtelijk kosten niet gevorderd door de toen voor MOG optredende advocaat. Mr. Goorts die met ingang van 15 april 2015 voor MOG is opgetreden, heeft geen werkzaamheden verricht die als buitengerechtelijk kunnen worden aangemerkt. Bij deze stand van zaken zullen de buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
2.26.
Achmea zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. Omdat conventie en reconventie vrijwel als elkaars spiegelbeeld zijn te beschouwen is het aantal punten niet verhoogd. De kosten aan de zijde van MOG worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht 639,00
- salaris advocaat
19.995,00(5 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 20.715,83
2.27.
Het voorgaande leidt tot na te melden beslissingen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat Achmea verzekeringsdekking dient te verlenen voor de schade ten gevolge van de brand van 6 april 2016,
3.2.
veroordeelt Achmea om binnen 6 weken na het vonnis over te gaan tot het verlenen van verzekeringsdekking aan MOG door vergoeding en uitkering van de schade door brand als opgenomen onder 2.20, te vermeerderen met de wettelijke rente als opgenomen in 2.21,
in reconventie
3.3.
verklaart voor recht dat de omvang van de schade aan de gebouwen op basis van herbouwwaarde en de omvang van de schade door huurderving bindend tussen MOG en Achmea is vastgesteld met het rapport van [medewerker expertise bedrijf] van 5 november 2019,
voorts in conventie en in reconventie
3.4.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van MOG tot op heden begroot op € 20.715,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang vanaf veertien dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt Achmea in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Achmea niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen onder 3.2, 3.4 en 3.5,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester, mr. K.H.A. Heenk en mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
St/KH/Vr