Uitspraak
BJ,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
heeft daarop op 7 november 2014 een rapport uitgebracht. Een aantal posten in dit rapport heeft BJ vervolgens ter discussie gesteld, waarop [geïntimeerde] heeft gereageerd.
BJ heeft wederom op een aantal punten kritiek geuit, waarop [B] op 11 februari 2015 heeft gereageerd. Op 15 mei 2015 heeft [B] een aanvullende berekening van de door hem begrote kosten van herstel voor de nog openstaande posten opgemaakt.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
i.) de vernietiging van het bindend advies van [B] ten aanzien van de posten 8, 9, 11, 13 (14), 16, 29 (33), 56, 57, 59, S4, 15 en 18, alsmede de onderdelen 8, 11, 12, 25, 26, 27, 28, 41, 49 en 7 voor zover betreft de vermelde bedragen en die te matigen tot de bedragen die corresponderen met de besparing van BJ, en
ii.) de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan BJ van € 25.000,-, inclusief rente tot de dag van dagvaarding en buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [geïntimeerde] in de (na)kosten van dit geding.
1 oktober 2016, alsmede de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2016 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van BJ in de (na)kosten van de procedure in reconventie.
[geïntimeerde] .
De kantonrechter heeft overwogen dat BJ gelet op het advies nog recht heeft op betaling van
€ 1.752,50, maar dat [geïntimeerde] - in verband met het niet leveren van de vensterbanken en het sleutelplan - recht heeft op een vervangende schadevergoeding van € 2.100,- zodat BJ na verrekening niets meer van [geïntimeerde] te vorderen heeft.
Gelet op het voorwaardelijk karakter van de vordering in reconventie is daarop niet beslist.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grieven I tot en met IVis dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gebondenheid van BJ aan het bindend advies in verband met de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. BJ heeft daartoe gesteld dat:
NJ 1998, 382).
NJ 2007/114en HR
[B] op basis van artikel 11 lid 5 AVA-1992 hun geschil over de afrekening zou beslechten. Dit uitgangspunt is door BJ én door [geïntimeerde] onderschreven, door laatstgenoemde nog in de tweede alinea van zijn antwoordakte van 18 september 2018.