ECLI:NL:RBGEL:2022:2589

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/05/395455 / HZ ZA 21-367
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot oprichting scheidsmuur en verwijdering taxushaag afgewezen; plaatselijke gewoonte en beeldkwaliteitsplannen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, hebben twee buren, aangeduid als [eisende partij] en [gedaagde partij], een geschil over de erfafscheiding tussen hun percelen. [eisende partij] vorderde de oprichting van een scheidsmuur en de verwijdering van een taxushaag die door [gedaagde partij] was geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de taxushaag, die als erfafscheiding fungeert, voldoet aan de voorschriften van het Stedebouwkundig plan en het Kavelpaspoort, die groene erfafscheidingen voorschrijven. De rechtbank stelde vast dat de plaatselijke gewoonte en de beeldkwaliteitsplannen bepalend zijn voor de aard en hoogte van de afscheiding, en dat [gedaagde partij] niet verplicht kan worden om een schutting te plaatsen. De vorderingen van [eisende partij] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vorderde [gedaagde partij] de verwijdering van hedera die door [eisende partij] was geplaatst, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de hedera niet hoger reikt dan de taxushaag en dat er geen onrechtmatige schade dreigt. De proceskosten werden toegewezen aan [gedaagde partij].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/395455 / HZ ZA 21-367
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser sub A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. K. Walburg te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde sub A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. T. Steenbeek te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 februari 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] en [gedaagde partij] zijn elkaars buren.
2.2.
[gedaagde partij] heeft in 2015 het perceel aan [adres] (hierna: het perceel- [gedaagde partij] ) van de [gemeente] geleverd gekregen. Het perceel- [gedaagde partij] maakte als bouwkavel deel uit van [woningbouwproject A] in [deelgebied] .
2.3.
Het ruimtelijk kader voor de ontwikkeling van [woningbouwproject A] is neergelegd in het “Stedebouwkundig plan [woningbouwproject A] ” (2014; hierna: het Stedebouwkundig plan). Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
Afbeelding: [website]
2.4.
[eisende partij] is sinds 2018 eigenaar van het perceel aan [adres] (hierna: het perceel- [eisende partij] ). Het perceel- [eisende partij] maakte deel uit van [woningbouwproject B] in [deelgebied] .
2.5.
Voor de erfafscheidingen van de kavels in [woningbouwproject B] is in het “Kavelpaspoort [woningbouwproject B] ” (2016; hierna: het Kavelpaspoort) – voor zover hier van belang – in hoofdstuk 5 “Beeldkwaliteit” opgenomen:
Afbeelding: [website]
Daarnaast is in het Kavelpaspoort de volgende “disclaimer” opgenomen:

Er kunnen geen rechten worden ontleend aan het ontwerp van de openbare ruimte zoals op de tekeningen is aangegeven. De in het kavelpaspoort weergegeven bouwregels zijn een samenvatting van de regels die op de kavels van toepassing zijn. De te sluiten uitgifteovereenkomst, bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan bevatten de bepalingen die van toepassing zijn bij de uitgifte van een kavel. De bepalingen die in de overeenkomsten en in de verschillende van toepassing zijnde regelgeving worden/zijn opgenomen gaan, in het geval ze afwijken van de inhoud van het kavelpaspoort, te allen tijde voor.
2.6.
De zijkant van het perceel- [eisende partij] grenst aan de achterzijde van het perceel- [gedaagde partij] De erfgrens tussen de beide percelen (hierna: de erfgrens) is op onderstaande afbeelding gemarkeerd [markering rechtbank]. Het perceel dat is afgebeeld boven de gemarkeerde lijn is het perceel- [gedaagde partij] , daaronder ligt het perceel- [eisende partij]
2.7.
In oktober 2018 heeft [gedaagde partij] aan de achterzijde van zijn woning een taxushaag geplaatst, op (of op minder van 50 centimeter van) de erfgrens. Op dat moment stond op het perceel- [gedaagde partij] al, nabij de erfgrens, een houthok.
2.8.
Op 18 mei 2020 heeft [eisende partij] op zijn perceel, op minder dan 50 centimeter van de erfgrens, een hekwerk laten plaatsen. Vier dagen later heeft [eisende partij] tegen het hekwerk hedera geplant.
3. De vordering in conventie
3.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover en indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde partij] verplicht om binnen veertien (14) dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis medewerking te verlenen bij het plaatsen van een gezamenlijke ondoorzichtige scheidingsmuur op de erfgrens, daarvoor akkoord te gaan met de uitvoering van een houten schutting ten einde 50% van de kosten op zich te nemen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft met een maximum ad. € 10.000,00, althans een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht;
II. [gedaagde partij] veroordeelt om binnen dertig (30) dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot verwijdering c.q. verplaatsing van de geplaatste taxushaag, op een zodanige wijze dat voornoemde taxushaag van [gedaagde partij] niet meer binnen de 50 centimeter vanaf de erfgrens staat, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft met een maximum ad. € 10.000,00, althans een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht;
III. [gedaagde partij] veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 925,00;
IV. [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien (14) dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eisende partij] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Als eigenaren van het erf dat aan het perceel- [gedaagde partij] grenst, kan [eisende partij] te allen tijde vorderen dat [gedaagde partij] ertoe meewerkt dat op de grenzen van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht. Wat betreft de taxushaag stelt [eisende partij] dat die op minder dan 50 centimeter van de erfgrens staat. Dat is op grond van artikel 5:43 BW niet toegestaan en [eisende partij] heeft daar ook geen toestemming voor gegeven.

4.Het verweer in conventie

4.1.
[gedaagde partij] concludeert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eisende partij] in zijn vordering(en) niet-ontvankelijk verklaart, althans hem deze vordering(en) ontzegt;
II. [eisende partij] veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, alsmede [eisende partij] veroordeelt tot betaling van de nakosten en deze deswege op voorhand begroot (zowel zonder als met betekening), uiterlijk binnen 14 dagen na de datum van het vonnis.
4.2.
[gedaagde partij] legt het volgende aan zijn verweer ten grondslag. [gedaagde partij] kan er niet toe worden verplicht zijn medewerking te verlenen aan de oprichting van een scheidsmuur, omdat er sprake is van een plaatselijke gewoonte die de wijze der afscheiding anders regelt. De plaatselijke gewoonte is vastgelegd in het Stedebouwkundig plan en het Kavelpaspoort. De taxushaag voldoet aan de voorschriften, een schutting is niet toegestaan. [gedaagde partij] kan er verder niet toe worden verplicht de taxushaag te verwijderen, nu die als groene erfafscheiding tussen de beide percelen dient. Ook blijkt uit WhatsApp-berichten dat [eisende partij] , alhoewel niet nodig voor de plaatsing, wel degelijk toestemming heeft gegeven.

5.De vordering in reconventie

5.1.
[gedaagde partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eisende partij] veroordeelt om binnen dertig (30) dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot verwijdering en het verwijderd houden van de hedera binnen 50 centimeter vanaf de erfgrens, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [eisende partij] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00 althans een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht;
II. [eisende partij] veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, alsmede [eisende partij] veroordeelt tot betaling van de nakosten en deze deswege op voorhand begroot (zowel zonder als met betekening), uiterlijk binnen 14 dagen na de datum van het vonnis.
5.2.
[gedaagde partij] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Het hekwerk met de hedera staat binnen 50 centimeter van de erfgrens en dat is niet toegestaan. Het hekwerk is hoger dan de achterzijde van het houthok en de taxushaag op het perceel- [gedaagde partij] heeft geen toestemming verleend voor het plaatsen van het hekwerk met hedera. Het Stedebouwkundig plan en het Kavelpaspoort staan ook niet toe dat op de eerste meters vanaf de perceelsgrens met de openbare ruimte een gaaswerk met hedera wordt geplaatst. Verder zal er in de toekomst inbreuk worden gemaakt op de eigendommen van [gedaagde partij] De hedera zal schade toebrengen aan het houthok en de taxushaag op het perceel- [gedaagde partij]

6.Het verweer in reconventie

6.1.
[eisende partij] concludeert dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde partij] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering, althans deze afwijst, althans deze ontzegt;
II. [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van de proceskosten binnen zeven dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de nakosten van € 131,00 een en ander voor zover voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele finale kwijting en voor zover betekening dient plaats te vinden, te vermeerderen met de nakosten van € 199,00 althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
6.2.
[eisende partij] legt het volgende aan zijn verweer ten grondslag. De vordering van [gedaagde partij] kan niet slagen, nu [eisende partij] verzoekt om medewerking te verlenen aan de oprichting van een scheidsmuur. [gedaagde partij] kan zich daardoor niet meer verzetten tegen de aanwezigheid van de hedera, omdat die niet hoger reikt en zal reiken dan de scheidsmuur.

7.De beoordeling

in conventie
Scheidsmuur
7.1.
Tussen partijen is ten eerste in geschil of [gedaagde partij] moet meewerken aan het oprichten van een scheidsmuur op de erfgrens.
7.2.
Als wettelijk uitgangspunt geldt hierbij het volgende. Artikel 5:49 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt, voor zover hier van belang, dat iedere eigenaar van een aangrenzend perceel te allen tijde kan vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. Onder muur wordt verstaan iedere van steen, hout of andere daartoe geschikte stof vervaardigde, ondoorzichtige afsluiting (artikel 5:43 BW). Artikel 5:49 BW strekt ertoe de eigenaren van percelen binnen de bebouwde kom van een gemeente de gewenste bescherming van hun persoonlijke levenssfeer te waarborgen.
7.3.
[eisende partij] stelt dat [gedaagde partij] moet meewerken aan het oprichten van een scheidsmuur in de vorm van een schutting, omdat [eisende partij] behoefte heeft aan privacy. [eisende partij] heeft een serre aan zijn woning aan de zijde van het perceel- [gedaagde partij] en wil geen inkijk vanaf dat perceel. De taxushaag die op dit moment, samen met de hedera, de grensafscheiding vormt, biedt die privacy niet. [eisende partij] ervaart inbreuken op zijn privacy door zicht en geluid van [gedaagde partij] De taxushaag is doorzichtig en kan opzij geschoven worden.
7.4.
[gedaagde partij] heeft hiertegen ingebracht dat de erfafscheiding tussen de percelen- [eisende partij] en - [gedaagde partij] volgens de plaatselijke gewoonte groen dient te zijn en niet een schutting. Het Stedebouwkundig plan (zie 2.3) staat een hekwerk of schutting niet toe en schrijft een groene erfafscheiding voor. Uit het Kavelpaspoort volgt, in lijn met het Stedebouwkundig plan, dat bij voorkeur hoge, groene erfafscheidingen worden toegepast (zie 2.5).
7.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. De verplichting in artikel 5:49 BW om medewerking te verlenen aan de oprichting van een scheidsmuur doet er niet aan af dat gemeenten kunnen voorschrijven dat erven van elkaar worden afgescheiden door groene erfafscheidingen. De [gemeente] heeft dat voor [woningbouwproject A] en [woningbouwproject B] gedaan met respectievelijk het Stedebouwkundig plan en het Kavelpaspoort (hierna samen: de beeldkwaliteitsplannen). In de beeldkwaliteitsplannen heeft de gemeente Apeldoorn een plaatselijke gewoonte vastgelegd. Anders dan [eisende partij] stelt, zijn deze beeldkwaliteitsplannen, en niet artikel 5:49 BW, beslissend voor de aard en hoogte van de afscheiding. Artikel 5:49 BW voegt slechts toe dat, wanneer zowel een verordening als een gewoonte ontbreekt, medewerking gevorderd kan worden aan de oprichting van een scheidsmuur van twee meter hoogte. Dit betekent dat de beeldkwaliteitsplannen het kader vormen voor de beoordeling van de vordering van [eisende partij]
7.6.
Bij die beoordeling stelt de rechtbank voorop dat vast staat dat de taxushaag op dit moment feitelijk als erfafscheiding in de zin van artikel 5:49 BW fungeert. Dat [gedaagde partij] heeft betwist dat de taxushaag op de erfgrens staat, maakt dit niet anders, nu zij daarnaast heeft betoogd dat dit de erfafscheiding is.
7.7.
De taxushaag voldoet aan de voorschriften voor de erfafscheiding in het Stedebouwkundig plan, dat op de erfgrens van toepassing is. Het schrijft hoge, groene erfafscheidingen voor. De taxushaag is een hoge, groene erfafscheiding. Het Stedebouwkundig plan verbiedt schuttingen, zodat het [gedaagde partij] niet was toegestaan een schutting te plaatsen. Dit brengt mee dat [eisende partij] geen medewerking van [gedaagde partij] kan vorderen aan de oprichting van een schutting. Dat de taxushaag niet ondoorzichtig is en [eisende partij] daardoor onvoldoende privacy biedt, doet daar, gelet op de ruimte die gemeenten toekomt om groene erfafscheidingen voor te schrijven, niet aan af. Dat geldt ook voor de stelling van [eisende partij] dat een schutting (tevens) voorkomt dat de beplanting over de erfgrens groeit. Dit betekent dat de vordering van [eisende partij] moet worden afgewezen.
7.8.
[eisende partij] heeft nog gesteld dat niet het Stedebouwkundig plan, maar (uitsluitend) het Kavelpaspoort op de erfgrens van toepassing is. Het Kavelpaspoort is van latere datum en ziet op de situatie zoals die thans is, met de bestemming wonen voor de grond áchter het perceel- [gedaagde partij] Bij het opstellen van het Stedebouwkundig plan was de achterzijde van het perceel- [gedaagde partij] nog openbaar gebied. Het Kavelpaspoort staat schuttingen toe.
7.9.
Zoals door [gedaagde partij] terecht is aangevoerd, is het Kavelpaspoort niet uitsluitend, maar náást het Stedebouwkundig plan op de erfgrens van toepassing. Het Kavelpaspoort bepaalt immers niet dat het voorgaat op het Stedebouwkundig plan. Als het Kavelpaspoort uitsluitend van toepassing zou zijn, had het voor de hand gelegen dat dat daarin uitdrukkelijk was bepaald. Dat is niet het geval. Uit de “Disclaimer” in het Kavelpaspoort kan eerder het tegenovergestelde worden afgeleid. Daarin is namelijk opgenomen dat de bepalingen in de verschillende van toepassing zijnde regelgevingen te allen tijde voorgaan als ze afwijken (zie 2.5). Uit het Kavelpaspoort blijkt echter, zoals [gedaagde partij] terecht aanvoert, dat, in lijn met het Stedebouwkundig plan, de voorkeur uitgaat naar hoge groene erfafscheidingen.
7.10.
[eisende partij] wijst er verder op dat er vele houten schuttingen in de deelgebieden zijn geplaatst en verwijst ter onderbouwing naar door hem overgelegde foto’s. Hieruit kan volgens [eisende partij] voortvloeien dat een houten schutting een plaatselijke gewoonte is en daarom is toegestaan.
7.11.
Zelfs al zou er sprake zijn van vele houten schuttingen in de deelgebieden, hetgeen [gedaagde partij] gemotiveerd betwist, dan doet dat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat de taxushaag is geplaatst conform de geldende voorschriften. In dat licht valt niet in te zien dat [eisende partij] medewerking van [gedaagde partij] kan vorderen aan de oprichting van een schutting.
7.12.
[eisende partij] heeft op de zitting nog gesteld dat de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Apeldoorn een schutting toestaat en dat de gemeente dat aan hem heeft bevestigd. Ook hiervoor geldt naar het oordeel van de rechtbank dat, zelfs al zou het gestelde vast komen te staan, dat niet afdoet aan het oordeel dat de taxushaag is geplaatst conform de geldende voorschriften. Dat staat eraan in de weg dat [eisende partij] medewerking van [gedaagde partij] kan vorderen aan de oprichting van een schutting.
7.13.
Ook de verwijzing door [eisende partij] naar de uitspraak van de Hoge Raad van 6 december 2019 doet niet af aan het oordeel van de rechtbank. In de zaak die aan de Hoge Raad voorlag, was de wijze van erfafscheiding, zoals [gedaagde partij] op de zitting terecht heeft aangevoerd, niet anders geregeld (zie rechtsoverweging 3.1.2). In zo’n geval staat een bestaande haag er niet aan in de weg dat op grond van artikel 5:49 BW medewerking kan worden gevorderd aan de oprichting van een scheidsmuur. In deze zaak is de wijze van erfafscheiding wél anders geregeld en zijn de beeldkwaliteitsplannen, zoals de rechtbank onder 7.5 heeft overwogen, beslissend.
7.14.
De stelling van [eisende partij] dat hij bij het ontwerp van de woning rekening heeft gehouden met een schutting en daarover met [gedaagde partij] overleg heeft gevoerd, is door [gedaagde partij] betwist. Het had op de weg van [eisende partij] gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. [eisende partij] heeft dit niet gedaan, waardoor zijn stelling als onvoldoende nader onderbouwd wordt verworpen.
Taxushaag van [gedaagde partij]
7.15.
Ten tweede is aan de orde de vraag of [gedaagde partij] de door hem geplaatste taxushaag moet verwijderen en verwijderd moet houden.
7.16.
[eisende partij] stelt dat de taxushaag moet worden verwijderd omdat de haag op minder dan 50 centimeter van de erfgrens staat, zij zal zelfs ruimte innemen op het perceel- [eisende partij] , en dat is op grond van artikel 5:42 BW niet toegestaan. [eisende partij] heeft ook geen toestemming in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW verleend voor de plaatsing van een taxushaag op minder dan 50 centimeter van de erfgrens. Ter onderbouwing van die stelling verwijst [eisende partij] naar een brief van 11 augustus 2020 van zijn gemachtigde aan [gedaagde partij]
7.17.
Nu de rechtbank onder 7.6 heeft overwogen dat de taxushaag de functie van erfafscheiding vervult en voldoet aan de daarvoor in de beeldkwaliteitsplannen gegeven voorschriften, moet de vordering van [eisende partij] worden afgewezen. Dit oordeel staat, zoals [gedaagde partij] terecht aanvoert, namelijk aan toewijzing van de vordering tot verwijdering van de taxushaag op grond van artikel 5:42 BW in de weg.
Buitengerechtelijke (incasso)kosten
7.18.
Gelet op de oordelen dat de vorderingen van [eisende partij] tot het verlenen van medewerking aan de oprichting van een schutting en tot verwijdering en verwijderd houden van de taxushaag moeten worden afgewezen (zie 7.7 en 7.17), komen ook de gevorderde buitengerechtelijke (incasso)kosten niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten dan ook afwijzen.
Proceskosten en nakosten
7.19.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.078,00
7.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
Hedera van [eisende partij]
7.21.
[gedaagde partij] heeft – kort gezegd – gevorderd dat [eisende partij] de hedera moet verwijderen en verwijderd moet houden.
7.22.
Als wettelijk uitgangspunt geldt hierbij het volgende. Artikel 5:42 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat het niet geoorloofd is om binnen 50 centimeter van eens anders erf heesters te hebben, tenzij de eigenaar daarvoor toestemming heeft gegeven. De nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van heesters die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven (artikel 5:42 lid 3 BW).
7.23.
[gedaagde partij] stelt allereerst dat de hedera moet worden verwijderd omdat de hedera op minder dan 50 centimeter van de erfgrens staat.
7.24.
Gelet op het oordeel dat de taxushaag, die als erfafscheiding fungeert (zie 7.6), niet hoeft te worden verwijderd, kan [gedaagde partij] zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van de hedera. De hedera reikt immers niet hoger dan de taxushaag. Dat het hékwerk van [eisende partij] boven het houthok op het perceel- [eisende partij] uitkomt, doet hier niet aan af, nu [gedaagde partij] op de zitting heeft aangevoerd geen bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid van het hekwerk en [gedaagde partij] ook geen verwijdering van het hekwerk heeft gevorderd.
7.25.
De stelling van [gedaagde partij] dat de beeldkwaliteitsplannen niet toestaan dat op de eerste meters vanaf de perceelsgrens met de openbare ruimte een gaaswerk met hedera wordt geplaatst, hetgeen [eisende partij] betwist, leidt ook niet tot toewijzing van de vordering. Het Kavelpaspoort schrijft voor de eerste meters vanaf de perceelsgrens een “Lage, groene erfafscheiding (hagen), maximale hoogte 1 meter” voor (zie 2.5). Hekwerk met hedera is een lage, groene erfafscheiding, zodat aan de voorschriften in het Kavelpaspoort is voldaan. Dat in het voorschrift tussen haakjes nog “hagen” staat, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
7.26.
[gedaagde partij] stelt ook nog dat de korte afstand tussen de hedera enerzijds, en de taxushaag en het houthok anderzijds, ertoe kan leiden dat de hedera schade toebrengt aan de taxushaag en het houthok, en ook aan andere beplanting op het perceel- [gedaagde partij] Er is aanleiding te veronderstellen dat er in de toekomst ook inbreuk zal worden gemaakt op de eigendommen van [gedaagde partij] Hij wijst daarbij op de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 10 september 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:7324), op een e-mailwisseling met een hovenier, en op een foto waarop te zien is dat een tak van de hedera in het houthok van [gedaagde partij] hangt. [eisende partij] heeft hiertegen ingebracht dat nergens uit blijkt dat er sprake is van “onrechtmatige schade”.
7.27.
De rechtbank begrijpt de stelling van [gedaagde partij] zo dat hij, door onrechtmatig handelen of nalaten van [eisende partij] , schade dreigt te lijden. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde partij] hiertoe onvoldoende heeft gesteld. Zonder nadere toelichting, en die ontbreekt, is al niet duidelijk waarom sprake is van een onrechtmatige daad of waarom daarvan in de toekomst sprake zal zijn. De hovenier heeft in de e-mailwisseling weliswaar laten weten dat er doorgroei zal zijn van de hedera (en dat blijkt ook uit de foto), en ook dat de hedera de taxushaag zal overwoekeren, maar dat zegt op zichzelf niets over de onrechtmatigheid van die doorgroei en overwoekering. Het door [gedaagde partij] aangehaalde arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 10 september 2019 biedt voor deze stelling evenmin steun.
7.28.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [gedaagde partij] moet worden afgewezen.
Proceskosten, nakosten en wettelijke rente
7.29.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.126,00
7.30.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
7.31.
De wettelijke rente over de proces- en nakosten zal als niet afzonderlijk betwist worden toegewezen als na te melden.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen af,
8.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 2.078,00,
8.3.
veroordeelt [eisende partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
8.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
8.5.
wijst de vordering af,
8.6.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot op heden begroot op € 1.126,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.7.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
8.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Emaus-Visschers en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.