ECLI:NL:RBGEL:2022:2562

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
05/321257-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op gefinancierde rechtsbijstand voor niet aangehouden minderjarige verdachte

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, is op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een niet aangehouden minderjarige verdachte, geboren in 2007, die om vergoeding van zijn kosten voor rechtsbijstand verzocht. Het verzoekschrift was op 28 februari 2022 ingediend en na schriftelijke uitwisseling van standpunten is de zaak behandeld in de openbare raadkamer. De verdachte en zijn advocaat waren niet verschenen. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een vergoeding kan worden toegekend aan een gewezen verdachte indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel. De verdachte had in deze zaak recht op gefinancierde rechtsbijstand, ook al was hij niet aangehouden, wat in strijd was met Europese regelgeving. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam die dit onderscheid tussen aangehouden en niet-aangehouden minderjarige verdachten onterecht achtte. De rechtbank concludeert dat de kosten van rechtsbijstand, gelijk aan de piketvergoeding, voor vergoeding in aanmerking komen. Uiteindelijk kent de rechtbank een totale vergoeding van € 984,53 toe aan de verzoeker, die uit 's Rijks kas zal worden betaald. De beslissing kan binnen één maand na betekening worden aangevochten bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/321257-20
Raadkamernummer : 22/4016
Datum uitspraak : 4 mei 2022
Beschikkingvan de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] , hierna: ‘verzoeker’,

geboren op [2007] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] (gesloten jeugdgroep [naam 1] ) [adres 1] ,
die voor deze zaak woonplaats kiest aan de [adres 2] , ten kantore van zijn advocaat mr. P.M. Breukink.

De procedure

Na overleg met de advocaat en de officier van justitie is besloten de standpunten schriftelijk uit te wisselen.
Het verzoekschrift is op 28 februari 2022 op de griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 2 maart 2022 heeft de officier van justitie daar schriftelijk op gereageerd.
Vervolgens heeft verzoeker gerepliceerd en de officier van justitie gedupliceerd.
De raadkamer heeft kennis genomen van de stukken. Het verzoekschrift is in de openbare raadkamer van 4 mei 2022 behandeld.
Verzoeker en zijn advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Het verzoek

In het verzoekschrift heeft verzoeker verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten ten behoeve van de strafzaak, te weten:
  • € 795,21 ter zake kosten rechtsbijstand;
  • PM de forfaitaire vergoeding voor het indienen/behandelen van het
onderhavige verzoekschrift.

De beoordeling

Artikel 530, tweede lid, Sv bepaalt dat, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting (werkelijk) heeft geleden. Daarnaast kan, met in achtneming van artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand, op grond van deze bepaling een vergoeding worden toegekend in de rechtsbijstandskosten.
Het verzoekschrift is tijdig, binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, ingediend.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een voorwaardelijk sepot van 21 december 2020 met een proeftijd van 1 jaar. Sepotcode 20: anders dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert. Op 22 december 2021 is de strafzaak definitief geëindigd.
Ten aanzien van de inhoud van het verzoekschrift overweegt de raadkamer als volgt.
Kosten rechtsbijstand:
De officier van justitie heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen nu verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft gehad dat hij kosten rechtsbijstand heeft gemaakt.
Namens verzoeker is, kort zakelijk weergegeven, aangevoerd dat ten onrechte, in strijd met Europese regelgeving, aan niet aangehouden minderjarige verdachten gefinancierde rechtsbijstand is onthouden. Naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam is deze onmissie hersteld. Verzoeker geeft aan zich te kunnen vinden in het toewijzen van de piketvergoeding van € 304,53.
Naar aanleiding van bovenvermelde reactie van de advocaat heeft de officier van justitie zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de piketvergoeding zoals die zou zijn toegekend ten bedrag van € 304,53, voor vergoeding in aanmerking komt

De raadkamer overweegt als volgt.

De rechtbank Amsterdam [1] heeft op 9 november 2021 beslist dat ook een niet-aangehouden minderjarige verdachte recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand door een advocaat zoals volgt uit artikel 6 van de Richtlijn (EU) 2016/800 die beoogt bescherming te bieden aan alle minderjarige verdachten, ongeacht of zij zijn aangehouden. Volgens de rechtbank Amsterdam is ten onrechte onderscheid gemaakt tussen niet-aangehouden en aangehouden minderjarige verdachte wat tot gevolg kan hebben dat minderjarigen rechtsbijstand wordt onthouden of dat zij, om hen alsnog aanspraak te laten maken op gefinancierde rechtsbijstand, alsnog worden aangehouden. Een en ander is, aldus de rechtbank Amsterdam, ongewenst en in strijd met de bedoeling van voornoemde Richtlijn.
Naar aanleiding van bovenvermelde uitspraak van de bestuursrechter in Amsterdam, heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 7 januari 2022 een tijdelijke regeling aangekondigd, inhoudende dat ook ontboden, en dus niet aangehouden, minderjarige verdachten in aanmerking komen voor kosteloze rechtsbijstand.
De raadkamer is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat, ook al wordt in de brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid niet gesproken over het met terugwerkende kracht laten ingaan van de tijdelijke regeling, de kosten rechtsbijstand, gelijk aan de piketvergoeding, voor toewijzing in aanmerking komt.
De uitspraak van de bestuursrechter in Amsterdam, gevolgd door de brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, maakt immers duidelijk dat door de wetgever ten onrechte een onderscheid is gemaakt tussen een wel- en niet-aangehouden minderjarige verdachte. [2] Zou dat onderscheid, zoals uit de hiervoor bedoelde Richtlijn blijkt, niet zijn gemaakt, dan zou verzoeker aanspraak hebben kunnen maken voor gefinancierde rechtsbijstand ten tijde van zijn verhoor bij de politie.
Nu de raadkamer van oordeel is dat verzoeker ten tijde van zijn verhoor bij de politie als niet-aangehouden verdachte recht had op gefinancierde rechtsbijstand is de vraag of verzoeker een en ander aan zichzelf te wijten heeft gehad niet meer van belang, immers, indien verzoeker op basis van gefinancierde rechtsbijstand zou zijn bijgestaan dan zou geen verzoek ex artikel 530 Sv zijn ingediend om die kosten rechtsbijstand te vergoeden.
Kosten opstellen verzoekschriften en schriftelijke conclusiewisseling.
De raadkamer is van oordeel dat, gelet op de gebruikelijke vergoeding inzake verzoekschriften ex artikel 530 Sv in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en de schriftelijke conclusiewisseling die daarop volgde, een bedrag van € 680,00, inclusief BTW, kan worden toegewezen.

De beslissing

De raadkamer:
kent toeaan verzoeker een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 984,53 (zegge: negenhonderdvierentachtig euro en drieënvijftig cent).
Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kleinrensink, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 mei 2022.
Binnen één (1) maand na betekening van deze beslissing kan daartegen hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De fungerend voorzitter van de rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 984,53 (zegge: negenhonderdvierentachtig euro en drieenvijftig cent) uit te betalen aan verzoeker door overboeking van dat bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden [naam 2] ovv [verzoeker] .

Voetnoten

2.Zie artikel 6, derde lid van de Richtlijn waar vermeld wordt dat de lidstaten ervoor zorgen dat kinderen zonder onnodige vertraging bijstand van een advocaat krijgen