Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen
het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder
[derde belanghebbende], te [woonplaats] , als derde-belanghebbende.
Conclusie
De aanleiding voor deze rechtszaak
Beoordeling door de rechtbank
vanaf het moment dat zij ervan in kennis worden gesteld dat zij verdachte of beklaagde zijn [7] . Dat de minderjarige verdachte ook moet zijn aangehouden, wordt hier niet genoemd. Het derde lid van artikel 6 geeft vervolgens enkele voorbeelden waarin kinderen in ieder geval door een advocaat worden bijgestaan. Bijvoorbeeld voordat zij door de politie worden verhoord. Dat dit het uitgangspunt is, volgt ook uit het vierde lid van artikel 6 van de Richtlijn, waar staat wat bijstand door een advocaat omvat. Lidstaten moeten ervoor zorgen dat kinderen het recht hebben de advocaat die hen vertegenwoordigt onder vier ogen te ontmoeten en met hem te communiceren, ook voordat zij door de politie worden verhoord. En lidstaten moeten ervoor zorgen dat kinderen door een advocaat worden bijgestaan tijdens verhoren en dat de advocaat daadwerkelijk aan het verhoor kan deelnemen. Verder moeten de bevoegde autoriteiten, op grond van het zevende lid van dit artikel, het verhoor voor een redelijke termijn uitstellen als er geen advocaat aanwezig is om het kind bij te staan, om de komst van een advocaat mogelijk te maken of, als het kind geen advocaat heeft aangesteld, een advocaat voor het kind te kunnen regelen. Hierin komt het door de Richtlijn onderstreepte belang van het kind, om bijstand door een advocaat te krijgen tijdens een verhoor, nadrukkelijk naar voren. In artikel 6, achtste lid, van de Richtlijn wordt de mogelijkheid gegeven om tijdelijk af te wijken van de in het derde lid vastgestelde rechten. Maar dat kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden. Daarbij mag de beslissing om tot verhoor over te gaan ondanks het feit dat geen advocaat aanwezig is, alleen genomen worden na een beoordeling per geval, die uitgaat van een rechtelijke instantie of van een andere bevoegde autoriteit. Er mag volgens de Richtlijn dus niet lichtvaardig afbreuk worden gedaan aan het recht op bijstand door een advocaat. De genoemde uitzonderlijke omstandigheden doen zich in deze zaak niet voor. Op grond van de Richtlijn bestaat er dus een recht op bijstand door een advocaat aan de minderjarige verdachte, ongeacht of deze voor het strafbare feit is aangehouden.
zodra kinderen ervan in kennis worden gesteld dat zij verdachte of beklaagde zijn.” Zoals gezegd heeft de wetgever, bij de implementatie van de Richtlijn, artikel 6 zo uitgelegd dat deze alleen ziet op de aangehouden minderjarige verdachte, gelijk aan de situatie voor meerderjarige verdachten. De rechtbank acht deze uitleg niet in overeenstemming met het doel van de Richtlijn, die juist opgesteld is vanuit het oogpunt van extra bescherming voor de minderjarige verdachte en dus ook aanvullende bepalingen bevat ten opzichte van de richtlijn die al gold voor meerderjarige verdachten [8] . Een andere uitleg zou ook ongewenste gevolgen met zich brengen. In de praktijk worden minderjarige verdachten immers minder snel aangehouden dan meerderjarige verdachten, juist vanwege de grote implicaties die een aanhouding voor hen heeft [9] . Het gevolg hiervan zou zijn dat een minderjarige verdachte minder snel aanspraak kan maken op gefinancierde rechtsbijstand door een advocaat dan een meerderjarige verdachte, ook als het gaat om vergelijkbare strafbare feiten waarvan zij worden verdacht. Het onthouden van een piketvergoeding zou dan tot gevolg kunnen hebben dat advocaten minder snel geneigd zijn minderjarigen in deze fase van het proces bij te staan, terwijl het feit waarvan zij worden verdacht die bijstand wel rechtvaardigt. Om te voorkomen dat een minderjarige verdachte rechtsbijstand wordt onthouden, gaat de politie in de praktijk dus nog wel eens over tot het (voor korte tijd) aanhouden van de minderjarige verdachte, zodat deze alsnog kan worden bijgestaan door een advocaat. Dit zijn ongewenste effecten die bovendien in strijd zijn met het uitgangspunt van de Richtlijn. Deze richtlijn is immers juist bedoeld om aanvullende waarborgen in het leven te roepen, gelet op de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van kinderen [10] .
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt de Raad op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.