Uitspraak
Rechtbank GELDERLANd
1.Het verdere procesverloop
2.De feiten
=
2.560 m²
=
915 m²
=
2.755 m²
=
13.765 m²
=
3.515 m²
=
3.440 m²
“Wonen Erf -tuin”.
“Wonen”.
“Berging – stalling (garage-schuur) Terrein (grasland)”.
3.De vordering en het verweer
3.2. [eiser] legt daaraan, gelet op voormelde feiten, het volgende ten grondslag.
[gedaagde/hoofdpachter] heeft zich niet als goed pachter gedragen, doordat hij het gepachte heeft verwaarloosd en vervuild. De vervuiling heeft ertoe geleid dat [eiser] als eigenaar een aanschrijven van B&W heeft ontvangen.
4.De beoordeling
De pachtovereenkomst voorziet in het houden van (rund)vee in de opstallen en op het grasland. Hooi en stro dat hij voor dit vee niet nodig heeft, mag [gedaagde/hoofdpachter] volgens de pachtovereenkomst verkopen. Het inkomen dat [gedaagde/hoofdpachter] uit de hooiverkoop geniet is niet bekend, maar zal gering zijn, nu het een oppervlakte van amper twee hectare betreft en het hooi enkel voor paarden wordt verkocht. [gedaagde/hoofdpachter] is overgestapt op kippenhandel, maar die bestemming van het gepachte is niet in de pachtovereenkomst voorzien. Los daarvan heeft [gedaagde/hoofdpachter] erkend dat hij voor de kippen slechts één stal benut, met een door [gedaagde/hoofdpachter] geschatte opbrengst van 5000 euro, en dat de verdere opstallen onbenut blijven. In zoverre is, zo de kippenhandel al tot de bestemming zou horen, de omvang van het bedrijf en het te verwachten ondernemingsrendement op dit moment marginaal. Uit de door [eiser] overgelegde foto’s en verklaringen blijkt niet van op de toekomst gerichte activiteiten en voor de toekomst noodzakelijke investeringen en [gedaagde/hoofdpachter] heeft daaromtrent ook niets aangevoerd. Verder heeft [gedaagde/hoofdpachter] nog steeds een hoofdfunctie buiten de landbouw, waardoor hij, zoals onweersproken door [eiser] gesteld, rond de 50 uur in de week afwezig is.
Een en ander in onderlinge samenhang beschouwd en met in achtneming van alle omstandigheden van het geval moet worden geconcludeerd dat [gedaagde/hoofdpachter] het gepachte niet meer gebruikt voor bedrijfsmatige landbouw in de zin van de wet.
zal worden veroordeeld het gepachte te ontruimen, waarbij de ontruimingstermijn zal worden bepaald op vier weken na heden. De gevorderde dwangsom zal eveneens - aangepast - worden toegewezen. Alle omstandigheden meegewogen wordt een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde/hoofdpachter] met de ontruiming in gebreke blijft redelijk geacht. Het maximum zal worden bepaald op € 25.000,00.
[eiser] wordt gevolgd in haar stelling dat [gedaagde/hoofdpachter] de staat van het gepachte heeft verwaarloosd. Bij het asbestinventarisatierapport zijn foto’s gevoegd waaruit onder meer blijkt dat er veel afval op het gepachte aanwezig is, dat het merendeel van de schuren vol liggen met rotzooi en vervallen zijn en dat oude landbouwwerktuigen op het terrein zijn achtergelaten die al jaren niet meer zijn gebruikt. Het terrein rond de schuren maakt verder een overwoekerde indruk. Ook indien [gedaagde/hoofdpachter] gelijk heeft met zijn opmerkingen dat een deel van het afval afkomstig is van zijn broers en zussen, dan nog had het op zijn weg gelegen om als pachter voor een correct gebruik van het gepachte zorg te dragen en te voorkomen dat schade aan het gepachte zou ontstaan. Ook neemt dat niet weg dat [gedaagde/hoofdpachter] aansprakelijk is voor eventuele gevolgen van het niet onderhouden van de opstallen. Uit de stukken blijkt niet dat [gedaagde/hoofdpachter] op enig moment actie heeft ondernomen om schade aan de opstallen, onder meer aan de asbestdakbedekking, te voorkomen. Daarom komt de pachtkamer tot het oordeel dat de mogelijkheid van schade als gevolg van gedragingen / nalaten door [gedaagde/hoofdpachter] aannemelijk is. Voor zover al sprake zou zijn van het ontbreken van verzuim, kan uit de door [eiser] geschetste feiten en omstandigheden worden afgeleid dat zij vindt dat uit de houding van [gedaagde/hoofdpachter] blijkt dat een aanmaning nutteloos zou zijn. De dagvaarding in deze pachtprocedure zou in dat verband kunnen worden beschouwd als een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat [gedaagde/hoofdpachter] voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:82 lid 2 BW. De verdere beoordeling van de omvang van de schade kan plaatsvinden in de schadestaatprocedure. Ook deze vordering van [eiser] is daarom toewijsbaar.
heeft dit gemotiveerd betwist. Zij heeft er onder meer op gewezen dat de betaling van november 2020 betrekking had op 2018 en 2019. Ook heeft zij naar voren gebracht dat zij sinds 2018 beschikt over een zelfstandige gasaansluiting, zodat van verrekening in 2020 geen sprake meer is. Hoewel dit op zijn weg had gelegen, heeft [gedaagde/hoofdpachter] zijn stelling tegenover de betwisting niet verder onderbouwd. Hij zal daarom het gevorderde pachtbedrag van € 453,63 voor 2020 nog moeten betalen, evenals de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 november 2020.
5.De beslissing
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;