Uitspraak
€ 261.880 (€ 1.007.766 -/- € 745.814 -/- € 72).
Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de voordelen uit hoofde van een
deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die
deelneming (deelnemingsvrijstelling).
Van een deelneming is sprake indien de belastingplichtige:
a. voor ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van een
vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
b. ten minste 5% bezit van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening; daarbij wordt het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van deelgerechtigdheid herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal enkelvoudige bewijzen;
(…)
10.Artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb luidt als volgt:Indien een belang dat de belastingplichtige reeds meer dan een jaar houdt en waarvoor hij indie periode onafgebroken in aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling, niet langer als een deelneming wordt aangemerkt omdat de omvang van het belang niet meer voldoet aan de voorwaarde van ten minste 5%, bedoeld in het tweede of derde lid, blijft nog gedurende een periode van drie jaar, gerekend vanaf het tijdstip dat niet meer wordt voldaan aan de bedoelde voorwaarde, de deelnemingsvrijstelling van toepassing met betrekking tot voordelen uit hoofde van dat belang en kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van dat belang. Het zesde, zevende en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
13.De Hoge Raad heeft in het Falconsarrest onder meer het volgende overwogen:
Vertrouwensbeginsel
17.Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat aan de akkoordverklaring van de Belastingdienst niet het vertrouwen kan worden ontleend dat de resultaten uit opties onder de deelnemingsvrijstelling vallen, omdat in de brief van 7 oktober 2014 uitgegaan wordt van een aandelenbezit van meer dan 5% en niet van een aflopende deelneming als bedoeld in artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb.