ECLI:NL:HR:2020:1738
Hoge Raad
- Cassatie
- M.E. van Hilten
- M.W.C. Feteris
- P.M.F. van Loon
- L.F. van Kalmthout
- E.F. Faase
- Rechtspraak.nl
Cassatie over deelnemingsvrijstelling en cum/ex-transacties in vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting. De belanghebbende, een marketmaker, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die oordeelde over de fiscale gevolgen van cum/ex-transacties die de belanghebbende had uitgevoerd met betrekking tot aandelen van het Duitse beursgenoteerde bedrijf [E] AG. De belanghebbende had callopties op deze aandelen verworven en had in 2007 een superdividend ontvangen. De Hoge Raad moest beoordelen of de door de belanghebbende behaalde winst uit deze transacties als voordeel uit hoofde van een deelneming kon worden aangemerkt, en of de deelnemingsvrijstelling van toepassing was. Het Hof had geoordeeld dat de callopties geen deelneming vormden en dat de winst uit de cum/ex-transacties niet onder de deelnemingsvrijstelling viel, omdat deze winst niet voortkwam uit de waardeontwikkeling van de aandelen, maar uit de Duitse belastingwetgeving. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder de deelnemingsvrijstelling kan worden toegepast en de specifieke aard van cum/ex-transacties.