Wat de rechtbank vindt
De telefonische hoorzitting
6. Eiseres heeft op de zitting verteld dat zij het gesprek met de medewerker bezwaar tijdens de telefonische hoorzitting als zeer onprettig heeft ervaren. In het gesprek werd door de medewerker bezwaar aan stukken gerefereerd die eiseres niet had. Het ging om de loonstrook van april 2013 en de ontslagbrief van 25 maart 2013. Deze zijn pas met het bestreden besluit aan haar opgestuurd.
7. De gemachtigde van het UWV heeft op de zitting gereageerd en gezegd dat hij het jammer vindt dat eiseres dit zo heeft ervaren. Hij kan haar opmerking niet helemaal plaatsen, omdat uit de e-mailcorrespondentie van 18 februari 2021 blijkt dat de genoemde stukken pas later door het UWV zijn ontvangen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres is met de brief van 21 januari 2021 uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 27 januari 2021. Van de telefonische hoorzitting is een kort verslag gemaakt. Uit de e-mailcorrespondentie van 18 februari 2021 blijkt dat er na afloop van de telefonische hoorzitting contact is geweest tussen het UWV en de voormalig werkgever van eiseres. Het UWV heeft met de e-mail van 18 februari 2021 informatie opgevraagd over het bedrag dat aan eiseres is uitbetaald en uit deze e-mail blijkt dat er telefonisch contact is geweest met de voormalig werkgever. Deze heeft vervolgens de ontslagbrief van 25 maart 2013 met een mutatieformulier dienstverband en de loonstrook van april 2013 per e-mail opgestuurd.
9. Op de zitting heeft eiseres verteld dat zij deze stukken niet had. Zij heeft tijdens de telefonische hoorzitting gevraagd of zij deze stukken mocht inzien, maar zij heeft ze niet gekregen. De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van de hoorzitting niet volgt dat de genoemde stukken met eiseres zijn besproken. Uit het dossier is niet gebleken dat de stukken na afloop van de hoorzitting aan eiseres zijn opgestuurd voor een reactie. Daarnaast volgt uit het bestreden besluit dat deze stukken pas bij het bestreden besluit als bijlagen aan eiseres zijn overgelegd. In het bestreden besluit wordt aan deze stukken gerefereerd en het UWV betrekt deze stukken bij de motivering van zijn standpunt.
10. De rechtbank vindt het voorgaande in strijd met artikel 7:9 van de Awb.In dit artikel is bepaald dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord. Het UWV heeft dit nagelaten. Echter, nu eiseres deze stukken alsnog heeft ontvangen en zij tijdens de zitting bij de rechtbank haar standpunt naar voren heeft kunnen brengen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank ziet in de genoemde gang van zaken wel aanleiding om het UWV te veroordelen in het betalen van het griffierecht.
11. In artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
12. Op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA worden bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
13. In het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) zijn, in Hoofdstuk 3 nadere regels gesteld voor de vaststelling van het dagloon voor de WIA-uitkering, zoals bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet WIA.
14. In artikel 14 van het Dagloonbesluit is bepaald dat voor het dagloon voor de Wet WIA onder loon wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv.
15. In artikel 16, eerste lid, van de Wfsv is bepaald dat onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
16. In artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wfsv is bepaald dat tot het loon niet behoort eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964.
17. Eiseres heeft op de zitting nader toegelicht dat het loon dat zij verdiende in het refertejaar niet representatief is. Zij heeft daarvoor altijd meer verdiend en zij wijst op het salaris passend bij de functie pedagogisch medewerker A. Eiseres zou het terecht vinden, mede gelet op de fout die door het UWV is gemaakt, als wordt gekeken naar een jaar voorafgaand aan het refertejaar.
18. De rechtbank overweegt als volgt. Uitgaande van de eerste ziektedag op 16 december 2013 loopt de referteperiode voor de WIA-dagloonberekening van 1 december 2012 tot en met 30 november 2013. Dit is wettelijk bepaald en de rechtbank ziet geen reden waarom hiervan, in het geval van eiseres, moet worden afgeweken. Dit betekent dat het UWV terecht heeft gekeken naar het loon dat eiseres verdiende in de periode van 1 december 2012 tot en met 30 november 2013 bij Stichting Avenier en Randstad Uitzendbureau B.V.
De hoogte van het WIA-maandloon
19. Eiseres vindt het onterecht dat het bedrag van ruim € 32.000,- dat zij in april 2013 heeft ontvangen van Stichting Avenier niet wordt meegenomen in de berekening van het WIA-maandloon. Eiseres heeft op de zitting nader toegelicht dat zij hierover loonbelasting heeft betaald en dat het bedrag door Stichting Avenier is uitgekeerd als loonderving. Eiseres heeft het bedrag ook op die manier gebruikt.
20. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de vaststellingsovereenkomst die eiseres heeft overgelegd volgt dat het bedrag van ruim € 32.000,- aan eiseres is uitbetaald als beëindigingsvergoeding. De rechtbank vindt dat deze vergoeding gelijk kan worden gesteld met een ontslagvergoeding. Dit is geen loon in de zin van artikel 16, tweede lid, onder b van de Wfsv.Daarnaast is gebleken dat over dit bedrag geen sociale verzekeringspremies zijn betaald. Het UWV heeft het bedrag daarom terecht niet meegenomen in de berekening van het WIA-maandloon en de uitkering van eiseres terecht per toekomstige datum, zijnde 1 februari 2021, verlaagd.
21. De door eiseres genoemde uitspraak van de Raad leidt niet tot een ander oordeel van de rechtbank. Eiseres heeft op de zitting verteld dat zij deze uitspraak heeft genoemd omdat daarin is geoordeeld dat de beslissing van het UWV over het WIA-dagloon moet worden teruggedraaid. De rechtbank oordeelt dat deze uitspraak eiseres niet kan baten. In die uitspraak ging het om een andere situatie, waarbij door de Raad is geoordeeld dat – kort gezegd – de WW-maatregelen die zijn doorberekend in het WIA-dagloon (en waardoor deze lager is vastgesteld) in gevallen als in die zaak de doorwerking van de maatregel buiten beschouwing moet worden gelaten.