ECLI:NL:RBGEL:2022:2127

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
9278279
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte; vordering tot betaling huurpenningen en bewijsopdracht tussentijdse opzegmogelijkheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is een vordering tot betaling van huurpenningen aan de orde. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, heeft A2 Newjob B.V., vertegenwoordigd door mr. A. van Weverwijk, aangeklaagd voor het niet betalen van huur over de periode van 1 december 2020 tot en met 31 juli 2021. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 22 december 2021 A2 de gelegenheid gegeven om te bewijzen dat er een tussentijdse opzegmogelijkheid was opgenomen in de huurovereenkomst. A2 heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder e-mailberichten en verklaringen, maar de kantonrechter oordeelt dat A2 niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De overgelegde stukken bieden onvoldoende bewijs dat de tussentijdse opzegmogelijkheid daadwerkelijk was overeengekomen.

De kantonrechter concludeert dat A2 de huurovereenkomst niet binnen de minimale termijn van twaalf maanden kon opzeggen. Hierdoor wordt de vordering tot betaling van huurpenningen van € 33.280,00 over de genoemde periode toegewezen. Daarnaast wordt A2 veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op een totaalbedrag van € 2.471,67, inclusief griffierecht en salaris voor de gemachtigde. De kantonrechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is op 20 april 2022 uitgesproken door de kantonrechters C.J.M. Hendriks en E. Horsthuis.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9278279 \ CV EXPL 21-4844 \ 512 \ 918
uitspraak van 20 april 2022
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. M. de Jong
tegen
de besloten vennootschap
A2 Newjob B.V.
gevestigd te Geldermalsen
gedaagde partij
gemachtigde mr. A. van Weverwijk
Partijen worden hierna [eisende partij] en A2 genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 december 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte van 2 februari 2022 van de zijde van A2;
- de brief van 7 februari 2022 van de rechtbank;
- het e-mailbericht van 10 februari 2022 van de gemachtigde van A2;
- de antwoordakte van 16 maart 2022 van de zijde van [eisende partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 22 december 2021.
2.2.
Bij tussenvonnis van 22 december 2021 is A2 in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat tussen partijen een tussentijdse opzegmogelijkheid gedurende de eerste twaalf maanden van de huurovereenkomst is opgenomen.
2.3.
A2 heeft ter levering van het opgedragen bewijs bij akte van 2 februari 2022 als productie 9 een bijlage overgelegd die volgens A2 behoort bij het e-mailbericht van
8 juli 2020 te 11.27 uur aan [eisende partij] . Als productie 10 heeft zij het antwoord van [eisende partij] van 8 juli 2020 om 11.59 uur overgelegd met een bijlage die volgens A2 bij dat antwoord was gevoegd. Ten slotte heeft zij als productie 11 een verklaring overgelegd van de heer [getuige 1] . Volgens A2 heeft zij daarmee het opgedragen bewijs geleverd. Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat dat niet het geval is, biedt zij getuigenbewijs aan.
2.4.
De kantonrechter heeft A2 bij brief van 7 februari 2022 bericht dat geen tussentijds oordeel gegeven wordt over het tot dusverre geleverde bewijs en A2 verzocht te kennen te geven of zij volstaat met het schriftelijke bewijs of dat zij ook getuigen wenst te horen. A2 heeft hierop bij e-mailbericht van 10 februari 2022 te kennen gegeven dat zij geen getuigen zal laten horen in aanvulling op het schriftelijk overgelegde bewijs. [eisende partij] heeft vervolgens bij akte van 16 maart 2022 gereageerd op de door A2 in het geding gebrachte bewijsstukken.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat A2 niet is geslaagd in haar bewijsopdracht.
Uit de door A2 overgelegde e-mailberichten en de bijbehorende bijlagen blijkt immers niet dat de desbetreffende bijlagen destijds aan de e-mailberichten van 8 juli 2020 te 11.27 uur aan [eisende partij] en van 8 juli 2020 om 11.59 uur van [eisende partij] waren gehecht. Hieruit kan enkel worden afgeleid dat deze stukken als bijlage aan e-mailberichten zijn gehecht die A2 op onbekende data aan [betrokkene 1] en [bedrijf betrokkene 1] heeft gestuurd en dat is voor het opgedragen bewijs niet relevant. De overgelegde verklaring van [getuige 1] wordt door [eisende partij] voorts betwist. Het is geen ten overstaan van de rechter onder ede afgelegde verklaring en [eisende partij] en de kantonrechter zijn niet in de gelegenheid geweest [getuige 1] hierover te bevragen. Uit deze verklaring blijkt voorts niet dat [eisende partij] akkoord is gegaan met de mogelijkheid om tussentijds op te kunnen zeggen, maar enkel dat [getuige 1] heeft besproken dat A2 die mogelijkheid wilde hebben.
2.6.
Nu A2 niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, komt niet vast te staan dat tussen partijen een tussentijdse opzegmogelijkheid gedurende de eerste twaalf maanden van de huurovereenkomst is opgenomen. Aldus kon A2 de huurovereenkomst niet binnen de minimale duur van twaalf maanden opzeggen. Gelet hierop, alsmede op het bepaalde in artikel 18.1 van de algemene bepalingen gelezen in samenhang met artikel 4.4 van de huurovereenkomst, kon A2 de huurovereenkomst eerst tegen 1 augustus 2021 opzeggen.
2.7.
Gelet op hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beoordeeld en het hiervoor overwogene, wordt de gevorderde huur ten bedrage van € 33.280,00 over de periode
1 december 2020 tot en met 31 juli 2021 toegewezen. De niet betwiste en op grond van de wet verschuldigde handelsrente over de verschuldigde huurpenningen wordt eveneens toegewezen, met dien verstande dat deze niet binnen één week na betekening van het vonnis wordt toegewezen nu de rente mogelijk daarna nog door loopt.
2.8.
Tussen partijen is nog in geschil of buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Aangezien geen vordering ten aanzien van bedoelde werkzaamheden is ingesteld, wordt aan deze discussie voorbij gegaan.
2.9.
A2 wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.
De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 124,00 zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 124,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
Nu deze kosten niet voorvloeien uit een handelsovereenkomst maar schade betreffen, wordt niet hierover de wettelijke handelsrente maar de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toegewezen. De rente wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1.
veroordeelt A2 om binnen één week na betekening van dit vonnis aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 33.280,00 aan huurpenningen over de periode december 2020 tot en met juli 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid van de huurpenningen tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt A2 in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisende partij] begroot op € 90,67 aan dagvaardingskosten, € 1.013,00 aan griffierecht, € 1.245,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 124,00 aan nakosten, te vermeerderen indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden met de explootkosten van betekening van het vonnis, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten en de nakosten vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis;
3.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en door de kantonrechter
mr. E. Horsthuis in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.