ECLI:NL:RBGEL:2022:2100

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
C/05/392125 / HA ZA 21-417
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat wegens wanprestatie in beroepszaak

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], op grond van wanprestatie. Eiser heeft juridische bijstand gezocht van gedaagde, die als advocaat optrad in een arbeidsconflict met de gemeente. Eiser stelt dat gedaagde niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam advocaat verwacht mag worden, door vol te houden aan een ongeloofwaardige interpretatie van een e-mail van de gemeente. Deze e-mail, verzonden op 6 december 2013, zou volgens gedaagde een toezegging bevatten dat eiser recht had op salaris zonder te werken. De rechtbank oordeelt dat gedaagde ten onrechte deze interpretatie heeft volgehouden, wat heeft geleid tot een verstoorde arbeidsrelatie en uiteindelijk tot het ontslag van eiser. De rechtbank verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure om de exacte schade vast te stellen. Eiser vordert ook buitengerechtelijke kosten en kosten voor de vaststelling van de aansprakelijkheid, maar deze vorderingen worden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank verklaart gedaagde aansprakelijk voor de schade die eiser lijdt als gevolg van de wanprestatie en veroordeelt gedaagde tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/392125 / HA ZA 21-417
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. Th.H.P. van den Kieboom te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 juni 2007 in vaste dienst getreden bij [gemeente] (hierna: de gemeente).
2.2.
Op 22 juni 2007 is bij [eiser] de diagnose MS vastgesteld.
2.3.
Op 24 februari 2011 heeft de gemeente besloten dat [eiser] boven formatief is met ingang van 1 maart 2011.
2.4.
Gedurende de periode 2012 tot en met 2016 hebben de gemeente en [eiser] diverse opties besproken en onderzocht en antwoord proberen te vinden op de vraag: “Hoe nu verder?”
2.5.
Op 6 december 2013 heeft de manager mobiliteit van de gemeente een e-mail aan [eiser] gestuurd, waarin staat, voor zover relevant:
Onderwerp: Verlof
Je hebt geen compensatieverlof opgebouwd. Je verlofsaldo bedraagt 163 uur. Daarvan moet je het dit jaar opgebouwde verlof (restant) opnemen in het eerste kwartaal van 2013. Over het restant van de jaren daarvoor moeten we afspraken maken. Dwz, daar mag jij een voorstel voor maken. Omdat we afgesproken hebben je niet ziek te melden, loopt de opbouw door, waardoor de kans groot is dat je volgend jaar dit probleem weer tegenkomt. Ik stel daarom voor dat je je huidige situatie als werktijd ziet en daarbinnen je verlof plant. Bijvoorbeeld elke vrijdag?
(…)
Samengevat, je kunt de verlofuren niet uitbetaald krijgen, dat wist je al, en dus moeten ze in de komende perioden opgenomen worden.
2.6.
In maart 2016 heeft [eiser] juridische bijstand gezocht van een advocaat, [gedaagde] . Op 7 april 2016 heeft [gedaagde] zich als advocaat van [eiser] gemeld bij de gemeente en geschreven, voor zover relevant:
In uw schrijven geeft u aan dat gezien het feit dat de mediation niet succesvol kon worden afgerond, u als werkgever niet anders kunt en wilt dan cliënt herplaatsen. (…)
Vervolgens stelt u in uw schrijven twee opties voor. Beide opties kunnen echter niet aan de orde zijn, omdat cliënt in december 2013 met zijn leidinggevende is overeengekomen dat hij zich niet ziek zou melden, en dat zijn huidige/niet werkzame situatie als werktijd gezien zou worden en hij zijn verlof op zou nemen. Deze situatie geldt voor onbepaalde tijd.
2.7.
Hierop is door de gemeente als volgt gereageerd op 12 april 2016:
Ik ben verbaasd over uw reactie, omdat deze de suggestie wekt dat de huidige situatie, voor onbepaalde tijd , in stand gelaten kan worden. Op dit moment is sprake van een situatie dat uw cliënt niet werkt en niet ziek is gemeld, terwijl hij wel volledig salaris ontvangt. Dit is uiteraard geen situatie die voor onbepaalde tijd in stand kan blijven.
2.8.
[gedaagde] heeft hierop als volgt gereageerd op 29 april 2016:
De afspraak mijn cliënt niet ziek te melden en vrij te stellen van arbeid met doorbetaling salaris is in gezamenlijkheid en in goed overleg met u als werkgever gemaakt. Er is sprake geweest van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging aan mijn cliënt. (…) de afspraak is per mail van 6 december 2013 vastgelegd.
Ook in latere correspondentie heeft [gedaagde] volhard in haar stelling dat er sprake is van een toezegging voor onbepaalde tijd dat [eiser] recht hield op salaris zonder te werken en zonder zich ziek te melden.
2.9.
Op 18 augustus 2016 is [eiser] door de gemeente ontslagen vanwege de ontstane impasse. [eiser] heeft dit ontslag aangevochten. De gemeente heeft dit ontslag ingetrokken en [eiser] vervolgens ontslagen wegens volledige arbeidsongeschiktheid met ingang van 16 oktober 2016. Ook dit ontslag heeft [eiser] aangevochten. Vervolgens heeft de gemeente ook dit tweede ontslagbesluit ingetrokken en [eiser] , voor het geval dat de aanstelling nog bestaat, ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Ook dit ontslag heeft [eiser] aangevochten.
2.10.
Op 19 juli 2019 heeft rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de ontslagzaak van [eiser] waarin alle drie de ontslagbesluiten gezamenlijk zijn behandeld. De rechtbank heeft het beroep van [eiser] ongegrond verklaard. In deze uitspraak staat, voor zover relevant:
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder [de gemeente, toevoeging rechtbank] met de aan eiser voorgelegde keuzes, zoals verwoord in de brief van 26 februari 2016 en hiervoor geciteerd in rechtsoverweging 2.7, op een passende en zorgvuldige wijze invulling heeft gegeven aan een hernieuwde start van het werk naar werk traject.
De rechtbank kan niet anders vaststellen dat er nadien door de opstelling van eiser en zijn voormalige gemachtigde geen basis meer aanwezig was om verder te gaan. De rechtbank is van oordeel dat door het vasthouden aan het eerder ingenomen standpunt over de email van 6 december 2013, eiser het door verweerder gestarte traject in ernstige mate en op een onherstelbare wijze heeft gefrustreerd. Niet is in te zien dat die e-mail een toezegging zou inhouden om voor onbepaalde tijd met behoud van salaris niet te hoeven werken. Eiser heeft dit standpunt pas in bezwaar verlaten. Het stranden van het traject kan niet aan verweerder worden verweten en komt, gelet op zijn houding geheel voor risico van eiser.
2.11.
Op 29 juli 2019 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - :
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] schadeplichtig is geworden jegens [eiser] op grond van wanprestatie,
II. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
III. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.500,-- te vermeerderen met btw aan buitengerechtelijke incassokosten,
IV. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.500,-- te vermeerderen met btw aan kosten voor vaststelling van de aansprakelijkheid.
Tot slot vordert [eiser] een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure te vermeerderen met de wettelijke rente, en uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis.
3.2.
Hij stelt daartoe dat er sprake is van wanprestatie, omdat [gedaagde] niet op een wijze heeft gehandeld die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. In de dagvaarding is per abuis van een onrechtmatige daad gesproken, maar dat is ter zitting opgehelderd. Het petitum is aldus begrepen dat het om wanprestatie gaat. Door het handelen van [gedaagde] is de goede arbeidsrelatie tussen [eiser] en de gemeente gefrustreerd en heeft de gemeente hem ontslagen. [eiser] heeft daardoor juridische kosten moeten maken en inkomstenverlies geleden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst van opdracht gesloten. Op grond van artikel 7:401 BW dient een opdrachtnemer, hier [gedaagde] , de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Dit houdt in dat zij dient te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden van het geval mocht worden verwacht.
De interpretatie van de e-mail van 6 december 2013
4.2.
Het eerste verwijt dat [eiser] [gedaagde] maakt is dat zij een beroepsfout heeft gemaakt door te blijven hameren op een volstrekt ongeloofwaardige interpretatie van de e-mail van 6 december 2013 (zie hiervoor onder 2.5). Hij stelt hiertoe dat [gedaagde] met haar e-mail van 7 april 2016 en de correspondentie daarna zich onterecht op het standpunt heeft gesteld dat blijkens de e-mail van 6 december 2013 er sprake was van een toezegging voor onbepaalde tijd dat [eiser] recht hield op salaris zonder te werken en zonder zich ziek te melden. Hierop heeft [gedaagde] ten onrechte het standpunt gebaseerd dat herplaatsing niet aan de orde was aldus [eiser] .
4.3.
Geen redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat had op basis van de e-mail van 6 december 2013 het standpunt durven innemen dat er sprake was van een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat [eiser] nooit meer hoefde te werken voor zijn salaris. De rechtbank sluit aan bij de overweging van de rechtbank Overijssel in uitspraak in de ontslagzaak (zie hiervoor onder 2.10). De strekking van de e-mail is blijkens de tekst beperkt tot hoe om te gaan met het opgebouwde verlof en benoemt de situatie dat [eiser] niet werkt en zich ook niet ziek heeft gemeld. Er valt geen toezegging in te lezen, laat staan een toezegging voor onbetaald verlof voor onbepaalde tijd. Ook is de door [gedaagde] gegeven interpretatie nog verder gezocht gelet op het onderwerp van de e-mail; “Verlof”. Dit klemt temeer nu [eiser] over het voorafgaande gesprek met [gedaagde] heeft verklaard dat de afspraak met de leidinggevende was dat hij, in afwachting van plaatsing, zich niet ziek hoefde te melden omdat de leidinggevende vond dat [eiser] goed meewerkte en volop solliciteerde op functies binnen de gemeente en er op dat moment geen functies voorhanden waren waar de gemeente [eiser] kon plaatsen. Dat dit zo is besproken, is niet betwist. [gedaagde] heeft tegen beter weten in volhard in de ongeloofwaardige interpretatie van de e-mail van 6 december 2013. Daarbij komt dat zij heeft nagelaten [eiser] te waarschuwen voor het risico van deze gekozen koers, te weten dat de arbeidsverhouding tussen hem en de gemeente verstoord zou raken. Dit risico heeft zich ook daadwerkelijk gerealiseerd blijkens de uitspraak van rechtbank Overijssel. Het handelen en nalaten van [gedaagde] als hiervoor omschreven kwalificeert als een beroepsfout. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van dit wanpresteren.
Het niet beantwoorden van vragen van de gemeente
4.4.
[eiser] heeft [gedaagde] ook verweten dat zij heeft nagelaten relevante vragen te beantwoorden die de gemeente had gesteld om een oplossing te zoeken. Het betrof vragen over onder meer de bereidheid van [eiser] tot werken bij de gemeente en zijn bereidheid tot het zich melden bij de bedrijfsarts.
4.5.
[gedaagde] heeft niet betwist dat ze deze vragen niet heeft beantwoord. Ze heeft ook niet aangevoerd waarom beantwoording niet nodig was. Gelet hierop en op de situatie ten tijde van het moment van de vraagstelling - [eiser] was met de gemeente oplossingen voor de situatie aan het verkennen - had [gedaagde] de vragen van de gemeente moeten beantwoorden. Dit kwalificeert als een beroepsfout. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van dit wanpresteren.
Het niet adviseren om mee te werken aan nadere onderzoeken
4.6.
Tot slot verwijt [eiser] [gedaagde] dat ze heeft nagelaten hem te adviseren dat van hem kon worden verwacht dat hij aan een nader onderzoek zou meewerken. [gedaagde] heeft hiertegen verweer gevoerd. Aangevoerd is dat gelet op het handelen van de gemeente het niet meteen willen meewerken aan nader onderzoek een verdedigbaar standpunt is.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat op dit punt sprake is van een beroepsfout. [eiser] was, begrijpelijk, niet heel happig op nadere onderzoeken en wilde dit alleen als het strikt noodzakelijk was en de rapporten die er al lagen, niet voldoende zouden zijn. De gemeente wist dat [eiser] leidt aan een chronische ziekte en dat er sprake was van medische beperkingen. Er lagen diverse opties op tafel: een IVA traject, een herplaatsingstraject, een oplossing buiten de gemeente. Onder die omstandigheden valt het binnen de handelings- en beleidsvrijheid van de advocaat om even af te wachten hoe één en ander verloopt.
Het niet versturen van een opdrachtbevestiging
4.8.
Vast staat dat [gedaagde] geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd. Gesteld noch gebleken is hoe dat tot schade bij [eiser] heeft geleid, zodat de rechtbank de stellingen op dat punt passeert als onvoldoende onderbouwd.
Verwijzing naar de schadestaatprocedure
4.9.
De rechtbank acht aannemelijk dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van de genoemde beroepsfouten. Zijdens [gedaagde] is ook erkend dat als vast komt te staan dat er sprake is van een beroepsfout, er mogelijk enige schade zal zijn. De rechtbank acht zich echter niet in staat deze schade nu vast te stellen en zal partijen voor de vaststelling van de schade naar de schadestaatprocedure verwijzen. Ter zitting is besproken dat het zeer wenselijk is gelet op de diverse variabelen en onzekerheden zoals vastgelegd in het proces-verbaal, dat partijen zelf tot overeenstemming komen.
Kosten
4.10.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft toegelicht dat het bedrag van € 1.500,00 ziet op inspanningen van zijn advocaat om deze zaak buiten rechte op te lossen. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen deze vordering. De rechtbank overweegt als volgt. Aangezien in deze zaak de vordering niet is gegrond op betaling van een geldsom die voortvloeit uit een overeenkomst, moet dit deel van de vordering worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:96 lid 2 sub c BW en rapport Voor-Werk II in samenhang met rapport BGK-integraal 2013. Volgens paragraaf 9.1. van Rapport Voor-Werk II moeten de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden gespecificeerd, in die zin dat een omschrijving van de verrichtingen en het daarmee gemoeide aantal uren en het gehanteerde uurtarief moet worden toegelicht. [eiser] heeft de door zijn advocaat gemaakte kosten niet gespecificeerd en ook heeft hij niet omschreven welke verrichtingen van zijn advocaat tot deze kosten hebben geleid. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat [eiser] geen buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub c BW heeft gemaakt en geen schade in de zin van die bepaling heeft geleden. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.11.
[eiser] vordert verder veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 2.500,00 aan kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] . [eiser] baseert dit deel van zijn vordering op artikel 6:96 lid 2 sub b BW. [gedaagde] voert verweer tegen deze vordering. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak is voor vergoeding van kosten gebaseerd op artikel 6:96 lid 2 sub b BW vereist dat (a) conditio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten, (b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend, (c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen en (d) de daartoe gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Voor vergoeding van deze kosten is niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden (Hoge Raad 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586). Door [eiser] is niet gesteld of onderbouwd dat aan de hiervoor genoemde vereisten voldaan is. Doordat [eiser] geen specificatie van dit deel van zijn vordering heeft overgelegd kan de rechtbank ook niet beoordelen of aan deze vereisten is voldaan. Zo heeft [eiser] nagelaten om te specificeren we handelingen zijn advocaat heeft verricht en hoe tot het bedrag van € 2.500,00 is gekomen. Het had op de weg van [eiser] gelegen om bijvoorbeeld urenoverzichten van zijn advocaat over te leggen waaruit blijkt welke handelingen zijn advocaat heeft verricht en wat daarvoor bij [eiser] in rekening is gebracht.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Ook de nakosten zullen worden toegewezen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.197,21

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] leidt als gevolg van de wanprestatie van [gedaagde] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding aan [eiser] van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met wettelijke rente,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.197,21, te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van vijftien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart de onderdelen 5.3 en 5.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.