ECLI:NL:RBGEL:2022:1966

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 863
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de RVU-regeling voor politieambtenaren met betrekking tot dienstjaren bij de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, en de korpschef van politie. Eiser had verzocht om aanpassing van het aantal geregistreerde politiedienstjaren in het kader van de Tijdelijke Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU-regeling). De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 25 jaren aangesteld te zijn als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, de zogenoemde 'zware jaren'. Eiser had weliswaar meer dan 35 jaren in politiedienst gewerkt, maar de rechtbank stelde vast dat de jaren bij de Koninklijke Marechaussee niet meetelden voor de vereiste zware jaren, omdat deze niet als ambtenaar bij de politie waren aangesteld.

De rechtbank baseerde haar oordeel op de wettelijke bepalingen in het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en de Politiewet 2012. Eiser voerde aan dat de eisen van de RVU-regeling niet correct waren geïnterpreteerd door verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat de letterlijke tekst van de wet duidelijk was en geen ruimte liet voor andere interpretaties. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de korpschef terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had geen recht op de gevraagde aanpassing van zijn dienstjaren, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/863

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 april 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] , te [plaats B] , eiser

(gemachtigde: J.H. Gerritsen),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.M.A. van der Linden).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om het aantal geregistreerde politiedienstjaren en/of zware politiedienstjaren voor de Tijdelijke Regeling voor Vervroegde Uittreding sector politie (RVU-regeling) aan te passen afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Verwezen wordt naar de inhoud van het schorsingsbesluit van 1 november 2021.
Op 1 februari 2022 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser, die geboren is op [geboortedatum] 1957, is vanaf 1 oktober 1978 tot 1 september 2005 aangesteld geweest bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht, ingedeeld bij de Koninklijke Marechaussee, bestemd voor de uitvoering van de politietaak.
1.2.
Eiser is op 1 september 2005 in dienst getreden bij de politie.
1.3.
Eiser heeft in september 2020 via de tegel ”RVU registratie wijzigen” een verzoek ingediend om het aantal binnen YouForce geregistreerde politiedienstjaren en/of zware politiedienstjaren aan te passen ten behoeve van deelname aan de RVU-regeling.
1.4.
Dit verzoek is bij het primaire besluit afgewezen en deze afwijzing heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser weliswaar voldoet aan de gestelde eis van 35 politiedienstjaren, maar niet aan de eis van 25 politiedienstjaren zoals bedoeld in artikel 29c, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), de zogenaamde zware politiedienstjaren. Voor deze 25 zware politiedienstjaren geldt dat sprake moet zijn van politiedienstjaren als ambtenaar op basis van een aanstelling op grond van artikel 1, eerste lid, sub i, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Anders dan voor de 35 politiedienstjaren is er voor de bepaling van de 25 zware politiedienstjaren geen uitzondering gemaakt voor de executief doorgebrachte jaren bij een andere werkgever, zoals bijvoorbeeld de Koninklijke Marechaussee.
3. Eiser voert aan dat hij wel voldoet aan de eis van 25 zware politiedienstjaren, omdat hij bij de Koninklijke Marechaussee belast was met de uitvoering van de politietaak. Volgens eiser legt verweerder een onjuiste maatstaf aan door de eis te stellen dat eiser 25 jaar als politieambtenaar aangesteld moet zijn. Dat blijkt volgens eiser niet uit de inhoud van de RVU-regeling en evenmin uit de artikelen 29b en 29c van het Bbp. Bovendien is in artikel 29c, zesde lid, van het Bbp bepaald dat als diensttijd in politiedienst doorgebracht mede worden aangemerkt die jaren waarin de ambtenaar aantoonbaar was aangesteld als algemeen of buitengewoon opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee.
Eiser stelt daarnaast dat het bestreden besluit onbevoegd door het sectorhoofd NOS is genomen.
Bevoegdheid
4. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank de toepasselijke mandaatregelingen in het geding gebracht. Uit deze mandaatregelingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het sectorhoofd NOS bevoegd was om het bestreden besluit te nemen. Verweerder heeft dit overtuigend toegelicht.
Inhoudelijk
5.1.
De RVU-regeling is neergelegd in hoofdstuk 8a (de artikelen 29b tot en met 29e) van het Bbp. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de RVU-regeling zijn opgenomen in artikel 29c van het Bbp. Op grond van – voor zover relevant – artikel 29c, derde lid, aanhef en onder a, van het Bbp dient de ambtenaar ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam te zijn, waarvan in totaal ten minste 25 jaren aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser voldoet aan de voorwaarde dat hij ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam is, met inbegrip van de jaren waarin eiser werkzaam is geweest bij de Koninklijke Marechaussee die op grond van artikel 29c, zesde lid, van het Bbp mede worden aangemerkt als diensttijd in politiedienst doorgebracht.
5.3.
In geschil is of eiser voldoet aan de voorwaarde dat hij ten minste 25 jaren aangesteld is geweest als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, de zogenoemde ’zware jaren’.
5.4.
Anders dan de rechtbank Midden-Nederland in haar uitspraak van 16 november 2021 en de rechtbank Zeeland-West-Brabant in haar uitspraken van 22 maart 2022 is de rechtbank van oordeel dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij ten minste 25 jaren aangesteld is geweest als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak. [1] Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
De RVU-regeling is neergelegd in hoofdstuk 8a (de artikelen 29b tot en met 29e) van het Bbp. Op grond van artikel 29b, eerste lid, van het Bbp wordt in dit hoofdstuk onder ambtenaar verstaan: ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Barp. In artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Barp wordt, voor zover hier van belang, onder ambtenaar verstaan: de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Barp alsmede op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Bbp, voor zover hier van belang, wordt onder de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak verstaan: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012. In artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012 is bepaald dat ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn: ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012 wordt onder politie verstaan: het landelijke politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze bepalingen dat met de ambtenaar, bedoeld in artikel 29c, derde lid, aanhef en onder a, van het Bbp de ambtenaar, die in dienst is bij de politie, wordt bedoeld.
5.6.
De rechtbank vindt voor deze uitleg steun in de Politiewet 2012. Hoofdstuk 2 van de Politiewet 2012 gaat over de uitvoering van de politietaak. In paragraaf 2.1 van dit hoofdstuk (de artikelen 3 tot en met 5) worden de taak van de politie en de politietaken van de Koninklijke Marechaussee geregeld en in paragraaf 2.2 van dit hoofdstuk (de artikelen 6 tot en met 10) de bevoegdheden. In artikel 7, het eerste tot en met zesde lid, van de Politiewet 2012 staan de bevoegdheden van de ambtenaar van politie. In artikel 7, achtste lid, van de Politiewet 2012 is bepaald dat het eerste tot en met vierde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing zijn op de militair van de Koninklijke Marechaussee, indien hij optreedt in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Verder staat in artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 2012 een bevoegdheid van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en staat in het derde lid van dit artikel dat gelijke bevoegdheid toekomt aan de militair van de Koninklijke Marechaussee, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn politietaak, bedoeld in artikel 4, eerste lid. In de Politiewet 2012 wordt dus onderscheid gemaakt tussen ambtenaren van politie en militairen van de Koninklijke Marechaussee, belast met de uitvoering van de politietaak.
5.7.
De rechtbank voegt hieraan toe dat de verruiming van de diensttijd in politiedienst doorgebracht in artikel 29c, zesde lid, van het Bbp voor opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, belast met de uitvoering van de politietaak, zonder betekenis is wanneer met de ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak mede de opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee worden bedoeld.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de letterlijke tekst van de wettelijke bepalingen duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar is, zodat er geen ruimte is voor een andere interpretatie. Dit zou alleen anders zijn als er sprake is van een kennelijke misslag of omissie van de wetgever, de letterlijke tekst onmiskenbaar indruist tegen de kennelijke bedoeling van de wetgever dan wel een louter grammaticale lezing de betreffende bepalingen berooft van (vrijwel) elke zin. Van een dergelijke situatie is geen sprake. De rechtbank ziet in de geschiedenis van de totstandkoming van de RVU-regeling en de nota van toelichting op deze regeling geen aanknopingspunten voor een andere interpretatie.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mrs. M.J.P. Heijmans en J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: .20 april 2022
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.